1. Inleiding
Discriminatie op het werk is als een vorm van psychosociale arbeidsbelasting expliciet opgenomen in de Arbowet. Op grond van die wet zijn werkgevers verplicht om beleid te voeren dat erop is gericht om discriminatie te voorkomen of te beperken (Arboportaal, z.d.). Een werkgever mag op de werkvloer geen onderscheid maken tussen medewerkers op basis van kenmerken als geslacht, leeftijd, nationaliteit of geloof. Ook moeten werkgevers ervoor zorgen dat werknemers niet worden gediscrimineerd door collega’s en leidinggevenden (Werk.nl, z.d.). Indien werkgevers hierop geen beleid voeren, dan kan de Nederlandse Arbeidsinspectie maatregelen nemen en uiteindelijk ook boetes opleggen.
Het huidige kabinet staat in het algemeen een sterkere aanpak van discriminatie en racisme voor, onder meer door slachtoffers te stimuleren om hiervan melding te maken en door de aanstelling van een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (Rijksoverheid, z.d.). De aanpak van de regering is onder meer verwoord in het nieuwe Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie (Rijksoverheid, 2022). De specifieke beleidsaandacht voor discriminatie op het werk blijkt onder meer uit de intentie van de Rijksoverheid om maatregelen te treffen tegen discriminatie op het werk bij zwangerschap (Rijksoverheid, z.d.) en het voorstel voor de Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (Eerste Kamer der Staten-Generaal, z.d.).
Arbeidsdiscriminatie kan voor de betrokken werknemers vervelende gevolgen hebben. Werknemers die discriminatie ervaren, zijn minder tevreden en verzuimen relatief vaak (CBS, 2023). Ook de Nederlandse Arbeidsinspectie (z.d.) wijst bijvoorbeeld op de mogelijkheid van demotivatie, werkstress en ziekteverzuim, en uiteindelijk zelfs langdurige uitval of arbeidsongeschiktheid.
In dit artikel wordt op basis van een grootschalig onderzoek onder 61 duizend werknemers, de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO, een actueel beeld geschetst van discriminatie op de werkvloer. In de NEA hebben werknemers vragen over discriminatie op het werk beantwoord, waarbij een tiental mogelijke gronden voor discriminatie is onderscheiden. Ook is gevraagd naar uitingen van discriminatie op de werkvloer en naar daders. Eerdere schattingen van arbeidsdiscriminatie waren gebaseerd op kleinschaliger onderzoek (SCP, 2020; Intermediair, 2020) of beperkten zich tot specifieke vormen van discriminatie op de werkvloer (CBS, 2022).
Behalve een actueel beeld van de mate waarin discriminatie op het werk voorkomt, geeft dit artikel ook inzicht in de kenmerken van werknemers die verband houden met ervaren discriminatie. Uit eerder onderzoek was al bekend dat de ervaringen van werknemers met discriminatie op de werkvloer verschillen naar geslacht, leeftijd en herkomst (CBS 2023). In het voorliggende artikel worden niet alleen kenmerken van de werknemers zelf betrokken, maar daarnaast ook die van hun werk en van de organisatie.
Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan in hoeverre discriminatie op het werk te maken heeft met de samenstelling van het personeelsbestand. Er wordt in kaart gebracht in hoeverre werknemers meer of juist minder discriminatie ervaren als op de werkvloer een groter aandeel vrouwen, jongeren of mensen met een niet-Nederlandse herkomst werkzaam is. Bovendien wordt rekening gehouden met de onderlinge samenhang tussen kenmerken van persoon, werk en organisatie. Zo zijn werknemers die in het buitenland zijn geboren bijvoorbeeld jonger dan werknemers die in Nederland zijn geboren. Als jongeren zich meer gediscrimineerd voelen dan ouderen, dan kan dat dus komen doordat zij vaker een buitenlandse herkomst hebben. De analyses in dit artikel houden hiermee rekening.
Deze publicatie adresseert de volgende twee onderzoeksvragen:
- In welke mate, op welke gronden, op welke manier en door wie voelen werknemers zich gediscrimineerd op het werk?
- Welke kenmerken van de persoon, het werk en de organisatie houden verband met gevoelens van discriminatie op het werk?
De eerste onderzoeksvraag wordt beantwoord in paragraaf 3 van dit artikel en de tweede vraag komt aan de orde in paragraaf 4. Paragraaf 2 beschrijft de data en methode die zijn gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Paragraaf 5 bevat de belangrijkste conclusies.