5. Conclusie
De natuur in Nederlands agrarisch gebied ging de afgelopen decennia achteruit. Dit blijkt uit de ontwikkeling van de populatiegrootte van kenmerkende diersoorten en het aantal plantensoorten. Die namen tussen 1995 en 2021 af. Door schaalvergroting en intensivering is het agrarisch landschap minder geschikt geworden voor andere planten en dieren. Ook hebben onder andere bijen en waterdieren en –planten te lijden onder gewasbeschermingsmiddelen, waarvan het totale verbruik (gemeten in kilogram werkzame stof) in 2016 bijna even hoog lag als in 1995, en daarna weer afnam. De milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen wordt gedomineerd door 3 stoffen die maar 0,1 procent van het totale verbruik omvatten. Een van de doelstellingen van de Europese Green Deal is om het huidige verbruik van pesticiden tegen 2030 te halveren.
Daarnaast is de landbouw een belangrijke bron van stikstof, die schade aanricht in agrarisch gebied en in natuurgebieden. Binnen de Nederlandse economie is de landbouw verantwoordelijk voor ruim 80 procent van de ammoniakuitstoot en ongeveer 10 procent van de uitstoot van stikstofoxiden. Om de mestproductie binnen de perken te houden zijn specifieke stikstofplafonds ingesteld voor verschillende soorten vee. In 2021 lag de stikstofuitscheiding van alle soorten vee onder het plafond. Desondanks wordt op veel plekken in de natuur de kritische depositiewaarde voor stikstof nog overschreden. Dit betekent dat de landbouw samen met andere bronnen zoals verkeer zoveel stikstof aanvoert naar de natuur dat het risico bestaat dat de kwaliteit van natuurgebieden wordt aangetast. Zo wordt de kritische waarde nog overschreden in alle heidegebieden, in Nederland het meest stikstofgevoelige type natuur. Dierpopulaties op de heide deden het de afgelopen jaren veel slechter dan in de bosgebieden waar de stikstofneerslag daalde richting het kritische niveau. Het doel van de overheid is om met verschillende maatregelen de depositie in Natura 2000 gebieden terug te dringen. In 2030 mag op drie kwart van het oppervlak de kritische depositiewaarde niet meer worden overschreden.
De landbouw levert vandaag de dag met 7 procent een relatief bescheiden bijdrage aan de uitstoot van kleinere deeltjes fijnstof (PM2,5), die schadelijk zijn voor de gezondheid. De uitstoot van fijnstof door mobiele landbouwwerktuigen daalde sinds 1995 met drie kwart. De uitstoot van fijnstof door stationaire bronnen de landbouw lag in 2021 boven het niveau van 1995 (7 procent). De fijnstofuitstoot door aardgasverbruik door de glastuinbouw verdriedubbelde. De uitstoot door de pluimveehouderij nam ook toe. Achtergrond was de overgang van legbatterijen naar meer diervriendelijke maar stofrijkere grondhuisvesting voor kippen, met zand of stro op de bodem. Bij deze transitie bleef het aantal kippen op hetzelfde peil. Na 2015 daalde de emissie wel, dankzij toepassing van technieken als filters en een krimp van de pluimveestapel.
Bij de uitstoot van broeikasgassen is het effect op klimaat, mens en natuur niet één op één gekoppeld aan bijvoorbeeld de landbouw in Nederland, maar het resultaat van de wereldwijde cumulatieve uitstoot van broeikasgassen. Dit neemt niet weg dat ook de uitstoot vanuit Nederland omlaag moet, ook vanuit de landbouw, die 12 procent bijdroeg aan het Nederlandse totaal in 2020. Dat de broeikasgasuitstoot van de landbouw tussen 1995 en 2002 daalde, was mede te danken aan een afname van de methaanuitstoot door koeien en de CO2- en methaanuitstoot door aardgasgebruik voor energieopwekking in de glastuinbouw. Na 2002 stegen deze weer, de methaanuitstoot door koeien groeide mee met de rundveestapel. Een meer permanent effect op de broeikasgasuitstoot had de daling van de uitstoot van lachgas door mestaanwending, omdat er minder dierlijke mest en kunstmest naar landbouwgrond wordt aangevoerd. Het (niet formeel vastgelegde) streven van de overheid is om de broeikasgasuitstoot van de landbouw tussen 2021 en 2030 terug te brengen met ongeveer 30 procent, terwijl in de twee decennia ervoor geen noemenswaardige reductie is gerealiseerd.