Auteur: Charlotte Brand
De verduurzaming van de landbouw – deel II: emissies

3. Emissies door de landbouw

3.1 Broeikasgassen

Door de landbouw worden de broeikasgassen koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) uitgestoten. Zie ook het Dossier Broeikasgassen (CBS, 2022a). Om de uitstoot van die gassen op te kunnen tellen is de uitstoot van elk gas omgerekend naar CO2-equivalent. Één CO2-equivalent staat gelijk aan de broeikasgaswerking van de uitstoot van één kilogram CO2. Zo staat de broeikasgaswerking van 1 kilogram methaan gelijk aan die van 28 kilogram CO2, en 1 kilogram lachgas staat gelijk aan 265 kilogram CO2.

De totale uitstoot van broeikasgassen door de landbouw (inclusief mobiele werktuigen) volgens IPCC-definities daalde tussen 1995 en 2021 met 17 procent. De uitstoot van lachgas, vooral veroorzaakt door bemesting van landbouwgrond, daalde het meest (44 procent). De uitstoot van methaan, het meeste door de veehouderij, daalde minder (10 procent), net als die van CO2, vooral veroorzaakt door aardgasverbruik in de tuinbouw (4 procent). In de periode 1995-2021 steeg de landbouwproductie met 20 procent. De daling van de uitstoot met 17 procent werd in de eerste helft van dit tijdvak bereikt: de broeikasgasuitstoot van de landbouw daalde tot 2002, bleef daarna tot 2006 rond hetzelfde niveau en is sindsdien licht gestegen met een piek in 2010. Tussen 1995 en 2002 groeide de landbouwproductie in totaal met 1,3 procent. De afname van de broeikasgasuitstoot vond dus plaats in een periode waarin de productie nauwelijks steeg. Vanaf 2002 nam de productie sterk toe. Dit ging gepaard met een lichte stijging van de broeikasgasuitstoot.

3.1.1 Uitstoot broeikasgassen door de landbouw, naar gas
Broeikasgasuitstoot Landbouw (in mld kg CO2-eq)CO2 (megaton CO2-equivalent)Methaan (megaton CO2-equivalent)Lachgas (megaton CO2-equivalent)
19959,515,78,2
199610,315,48,2
19978,914,88,1
19988,814,57,5
19998,614,37,3
20008,813,86,6
20018,613,76,3
20028,013,05,7
20038,112,85,6
20048,312,85,4
20058,612,85,3
20068,012,95,4
20078,513,45,2
20089,213,95,0
20099,214,14,8
201010,814,24,8
20119,814,04,6
20129,813,94,5
20139,614,24,7
20148,514,14,7
20158,814,64,9
20168,714,94,8
20178,814,94,9
20189,114,44,8
20199,014,44,7
20208,714,34,7
20219,114,24,6
Bron: CBS, Emissieregistratie

Een groot deel van de broeikasgassen uit de landbouw wordt uitgestoten door de herkauwers, met name door rundvee. Dit gebeurt via fermentatie: de afbraak van organische stoffen in het maagdarmstelsel van dieren. Hierbij komt methaan vrij, wat de dieren uitstoten via boeren en scheten (WUR, 2022). In 2021 veroorzaakte fermentatie 32 procent van de totale broeikasgasuitstoot door de landbouw. Het grootste deel hiervan, 91 procent, komt voor rekening van rundvee. De broeikasgasuitstoot door fermentatie daalde tot 2002 en steeg daarna langzaam om na 2016 weer te dalen. In 2021 lag zij nog ongeveer 9 procent lager dan in 1995. De ontwikkeling hangt samen met de grootte van de rundveestapel (deel I, par. 3.2). Die volgde een vergelijkbaar patroon, maar daalde na 2016 sneller, en lag in 2021 18 procent onder de omvang van 1995. Ook de samenstelling van het voer beïnvloedt de hoeveelheid methaanuitstoot door fermentatie (Bannink en Dijkstra, 2012). Hoeveel boeren de voersamenstelling aanpassen met als doel de uitstoot terug te dringen is niet bekend.

Ook de opslag van mest is een bron van broeikasgasuitstoot: 14 procent van de uitstoot door de landbouw in 2021. In mestopslagen (bijvoorbeeld op varkens- en rundveehouderijen) ontstaat methaan doordat micro-organismen stoffen in de mest afbreken en daarbij biogas produceren (WUR, 2022). De uitstoot van methaan uit opgeslagen mest daalde tussen 1995 en 2021 gestaag, in totaal met 36 procent. Het aantal runderen en varkens daalde tussen 1995 en 2021 beide met ongeveer 20 procent. Technieken om dagelijks mest uit de stal te verwijderen en het spoelen van de stal zorgen ook voor reductie van methaanemissies (Integraal aanpakken, 2022). Net als het aanpassen van de voersamenstelling is hiervan niet bekend in hoeverre dit wordt gedaan.

Een andere belangrijke oorzaak van broeikasgasuitstoot door de landbouw is aardgasverbruik door de (glas)tuinbouw. In 2021 veroorzaakte dit 32 procent van de broeikasgasuitstoot door de landbouw. De uitstoot door aardgasverbruik daalde tussen 1996 en 2002 en nam daarna toe met een piek in 2010. Daarna daalde de uitstoot tot 2014 om sindsdien langzaam te stijgen. In 2021 lag ze iets hoger dan in 1995. De glastuinbouw verbruikt het meeste aardgas van de landbouw (93 procent in 2020, zie CBS, 2022b). Vanaf 2006 nam het gebruik van aardgas in de glastuinbouw toe, waardoor de uitstoot van zowel CO2 als methaan (onverbrand aardgas dat ontsnapt) omhoog ging. Na 2010 nam het aardgasverbruik, en daarmee ook de broeikasgasuitstoot, weer af. Zoals uitgelegd in deel I (par. 4.1) wekt de landbouw met behulp van aardgas zelf elektriciteit op. De landbouw is hierdoor een netto energieleverancier geworden en koopt minder elektriciteit in. Hierdoor wordt elders CO2-emissie bespaard. In de jaren dat de emissie door aardgasgebruik hoger lag, leverde de landbouw netto meer elektriciteit aan het net (zie deel I, par. 4.1).

Daarnaast werd 9 procent van de broeikasgasuitstoot in 2021 veroorzaakt door bemesting van landbouwgrond met dierlijke mest en kunstmest. Die uitstoot daalde sinds 1995 het snelst en lag in 2021 53 procent lager dan in 1995. Het gaat vooral om de uitstoot van lachgas, dat in de stikstofkringloop kan vrijkomen bij de vorming of afbraak van nitraat. Dit proces treedt op in stikstofrijke bodems en water, maar bijvoorbeeld ook in mestopslagen. De daling van deze uitstoot hing samen met een daling in het gebruik van dierlijke mest en kunstmest, zoals gezien in deel I (par. 4.2).

Ten slotte stoten mobiele landbouwwerktuigen broeikasgassen uit, deze uitstoot bedroeg 5 procent van het totaal in 2021 en was tussen 1995 en 2021 min of meer stabiel. Onder de categorie Overig vallen verschillende kleinere bronnen van uitstoot, met name lachgas, zoals mestverwerking en indirecte emissies ten gevolge van de uitspoeling van stikstof.

3.1.2 Uitstoot broeikasgassen door de landbouw, naar proces
 Aardgasverbruik (vooral glastuinbouw) (megaton CO2-equivalent)Fermentatie (vooral rundvee) (megaton CO2-equivalent)Mestaanwending (akkerbouw, tuinbouw en weidemest voor veeteelt) (megaton CO2-equivalent)Stal en mestopslag (vooral rundvee en varkens) (megaton CO2-equivalent)Mobiele werktuigen (megaton CO2-equivalent)Overig (megaton CO2-equivalent)
19958,49,85,46,01,12,7
19969,49,55,45,91,12,7
19978,09,25,35,51,02,7
19987,89,14,95,51,02,6
19997,59,04,75,41,12,5
20007,78,74,15,21,12,4
20017,58,83,95,01,12,3
20027,08,43,44,71,12,2
20037,08,43,44,41,12,2
20047,38,43,24,41,02,1
20057,68,33,24,41,12,1
20067,28,43,24,31,12,1
20078,08,53,04,31,12,1
20089,18,63,04,41,12,0
20099,18,72,84,51,02,0
201010,88,82,84,41,12,1
20119,68,62,64,31,12,1
20129,58,72,44,21,12,2
20139,38,92,74,21,22,2
20147,99,02,74,21,32,2
20158,39,42,84,31,32,4
20168,29,72,74,31,22,4
20178,49,52,84,31,22,5
20188,79,12,74,21,32,4
20198,88,92,64,21,22,4
20208,49,02,64,01,32,4
20218,98,92,53,91,32,4
Bron: CBS, Emissieregistratie

Als onderdeel van de Europese Green Deal wordt in de EU gestreefd om in 2030 minimaal 55 procent minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990, aansluitend bij de doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs. Dit reductiedoel is ook in het Coalitieakkoord (2022) opgenomen. Om dit in Nederland te bereiken zijn per sector indicaties van een maximale broeikasgasuitstoot in 2030 afgesproken. Dit zijn geen formele afspraken, het terugbrengen van de totale uitstoot is het uiteindelijke doel. Een te kleine reductie bij de ene sector kan gecompenseerd worden door een extra reductie bij een andere sector. Zo gaat de toename van CO2-uitstoot in de landbouw door energieopwekking met aardgas gepaard met CO2-reductie bij andere sectoren. Voor de landbouw is het informele streven om in 2030 uit te komen op een maximale uitstoot van 18,9 megaton CO2-equivalent (CBS, 2022c). Dat is ongeveer 30 procent minder dan de totale broeikasgasuitstoot van de landbouw in 2021. Zogenaamde LULUCF-emissies (Land Use, Land-Use Change and Forestry) maken ook deel uit van de 55 procent reductie. Deze zijn hier niet weergegeven. Dit zijn emissies die voortkomen uit landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (Hendriks et al., 2021). Voor akker- en tuinbouwgrond en grasland gaat dit vooral om emissies uit veen doordat het waterpeil laag wordt gehouden. De emissies van grasland en bouwland samen bedroegen in 2019 ongeveer 4,5 megaton CO2-equivalent (Hendriks et al., 2021, tabel 3).

3.2 Stikstof en fosfor

Stikstof en fosfor vinden op verschillende manieren hun weg naar de landbouw, bijvoorbeeld via kunstmest en krachtvoer. Zie ook het Dossier Stikstof (CBS, 2022d). De aanvoer van stikstof via kunstmest is flink gedaald in de afgelopen 25 jaar (deel I, par. 4.2). De aanvoer van stikstof en fosfor in krachtvoer nam bij runderen vanaf 2012 juist sterk toe. De aangevoerde stikstof en fosfor wordt voor een deel vastgelegd door dieren en gewassen. Ze verlaten de landbouwketen in de vorm van dierlijke en plantaardige producten. Een deel van de stikstof vervliegt vanuit mest naar de lucht of komt terecht in de bodem en het water, en een deel van de niet benutte fosfor blijft achter in de bodem. Het stikstof- en fosforoverschot in de landbouw is gelijk aan de aangevoerde hoeveelheid stikstof en fosfor (krachtvoer en kunstmest) minus de hoeveelheid die is vastgelegd in plantaardige en dierlijke producten en de afzet van mest buiten de landbouw. Een overschot betekent dat er verlies is van overtollig stikstof en fosfor naar water, bodem en lucht (CBS, 2022e). Fosfor kan na ophoping in de bodem afspoelen naar het oppervlaktewater. Van het stikstofoverschot van de landbouw komt een deel direct terecht in de bodem en het water. Een ander deel vervliegt naar de lucht in de vorm van ammoniak (NH3), afkomstig uit mest, en stikstofoxiden (NOx). Die laatste worden vooral uitgestoten bij verbrandingsprocessen, bijvoorbeeld bij het verwarmen van kassen en het gebruik van werktuigen (CBS, 2022f). Die verbrandingsprocessen worden niet opgenomen in de mineralenbalans van de landbouw, ze worden meegeteld in de klimaatsectoren Energie en Mobiliteit. Dus de vrijgekomen stikstof uit deze processen valt buiten het stikstofoverschot dat hier wordt gepresenteerd. Alle ammoniak en stikstofoxiden die worden uitgestoten door de landbouw en andere sectoren komen uiteindelijk terug op het land of in het water (depositie, zie CBS, 2022g).

Het overschot van stikstof en fosfor in de landbouw is sinds 1995 gedaald. Het stikstofverlies naar de bodem daalde sterk tussen 1995 en 2008 (met pieken in 1998 en 2003), bleef daarna tot 2013 op hetzelfde niveau en schommelt sindsdien tussen de 190 en 250 miljoen kg. Tussen 1995 en 2021 is het stikstofverlies naar de bodem meer dan gehalveerd. Het stikstofverlies naar de lucht daalde tussen 1995 en 2021 gestaag, in totaal met 43 procent. Het verlies van fosfor naar de bodem daalde het snelst en was in 2021 nog maar 7 procent van dat in 1995. De relatieve daling van het stikstofoverschot ten opzichte van de landbouwproductie is nog groter, tussen 1995 en 2021 steeg de productie namelijk met 20 procent. De hogere productie leidde dus niet tot een groter stikstofoverschot.

De krimp van het stikstof- en fosforoverschot is onder andere te danken aan een daling in het gebruik van dierlijke mest en kunstmest (deel I, par. 4.2). In 2021 werd 45 procent minder stikstof via kunstmest en 37 procent minder stikstof via dierlijke mest aangevoerd naar landbouwgrond dan in 1995. De totale uitscheiding van stikstof en fosfaat (een fosforverbinding, zie Nutrinorm, 2023) van de veestapel is sinds 1995 gedaald dankzij wetgeving rondom stikstof- en fosfaatproductie door de veeteelt. De huidige wetgeving schrijft onder andere het stikstof- en fosfaatplafond voor mest voor, inclusief specifieke plafonds voor verschillende diercategorieën. De plafonds gelden vanaf de wijziging van de Meststoffenwet in 2006. De grenzen zijn vastgesteld op het niveau van de uitscheiding in 2002.

3.2.1 Overschot stikstof en fosfor in de landbouw
 Verlies stikstof naar de bodem (mln kg)Verlies stikstof naar de lucht (mln kg)Verlies fosfor naar de bodem (mln kg)
199547715260
199643315759
199741814649
199846613256
199941713251
200036211645
200131511238
200225910726
200332410740
200428610426
200527310330
200627810633
200725110322
20082219416
20092169311
20102119522
20112128512
2012209856
2013212859
2014190893
2015246928
2016239939
2017213954
20182499013
2019206888
20202178810
2021203874

Rundvee, en dan vooral melkvee, draagt het meeste bij aan uitscheiding van stikstof en fosfaat in dierlijke mest. De stikstofuitscheiding van melkvee bedroeg 58 procent van het totaal in 2021, van de fosfaatuitscheiding was het aandeel van melkvee 50 procent. Daarna volgen varkens (19 procent van de stikstofuitscheiding en 23 procent van de fosfaatuitscheiding) en kippen (12 respectievelijk 16 procent).

3.2.2 Stikstof- en fosfaatuitscheiding in dierlijke mest, 2021
 Melkvee (%)Overig rundvee (%)Varkens (%)Pluimvee (%)Overig vee (%)
Stikstof58,07,018,911,54,6
Fosfaat50,16,123,315,74,8

De ontwikkeling van de totale hoeveelheid stikstof- en fosfaatuitscheiding in dierlijke mest hangt kort samengevat samen met de omvang van de veestapel en de samenstelling van het voer. Die laatste is voor varkens en pluimvee redelijk constant. Varkens en kippen eten vooral krachtvoer. De aanvoer van stikstof en fosfor via krachtvoer per dier bleef sinds 1995 min of meer gelijk (deel I, par. 4.5). Hierdoor wordt de stikstof- en fosfaatproductie vooral bepaald door het aantal dieren. Door de forse krimp van de varkensstapel tussen 1997 en 2004 is ook de stikstof- en fosfaatuitscheiding door varkens in die periode sterk gedaald. Na 2004 steeg deze weer (samen met de veestapel) om na een aantal jaren weer te dalen. Sinds 2016 ligt de stikstof- en fosfaatuitscheiding door varkens onder de plafonds.

De stikstof- en fosfaatproductie van pluimvee schommelde tussen 1995 en 2016 rond hetzelfde niveau. In 2003 daalde de productie door een tijdelijke krimp van de pluimveestapel als gevolg van de vogelgriep. Na 2016 is de uitscheiding van stikstof en fosfaat door pluimvee gedaald. De stikstofuitscheiding van pluimvee ligt sinds 2017 onder het plafond voor pluimvee, en de fosfaatuitscheiding sinds 2018.

De uitscheiding van stikstof en fosfaat door melkkoeien daalde tussen 1995 en 2012, daarna steeg deze weer. De fosfaatuitscheiding begon na 2015 weer te dalen, de stikstofuitscheiding na 2017. De eerdere stijging was mede te wijten aan het afschaffen van de melkquota in 2015, waardoor het aantal runderen steeg. Daarom trad in 2017 het fosfaatreductieplan voor de Nederlandse melkveehouderij in werking. Bovendien steeg, in aanloop naar de afschaffing van de melkquota, de aanvoer van stikstof en fosfor via krachtvoer naar rundvee sinds 2012, wat bijdroeg aan een stijging van de stikstof- en fosfaatuitscheiding van runderen. Na 2017 daalde de stikstofaanvoer en bleef de aanvoer van fosfor min of meer constant. Krachtvoer is maar een klein deel van wat koeien eten. Ze eten vooral ruwvoer: gras en snijmaïs. De hoeveelheid stikstof- en fosfaatuitscheiding is daarom sterk afhankelijk van de samenstelling van dit ruwvoer. Weersomstandigheden zorgden in de periode 2017-2020 voor relatief hoge stikstofgehalten en lage fosforgehalten van het gras. Daarnaast was er in de laatste jaren minder stikstofarm snijmaïs beschikbaar door krimp van het maïsareaal. In 2021 zat er weer minder stikstof in het ruwvoer dan in de jaren daarvoor door het lagere stikstofgehalte van gras en een groter aandeel maïs (CBS, 2022h). In 2021 lag de uitscheiding van stikstof door melkvee onder het stikstofplafond. De uitscheiding van fosfaat lag al vanaf 2018 onder het plafond.

3.2.3 Stikstofuitscheiding in dierlijke mest, ten opzichte van stikstofplafond
 Totaal veestapel (stikstofplafond per diercategorie = 100)Melkvee (stikstofplafond per diercategorie = 100)Varkens (stikstofplafond per diercategorie = 100)Pluimvee (stikstofplafond per diercategorie = 100)
1995125135151108
1996115133149108
1997114129144103
1998113117137102
1999115113133110
2000110105122104
200110710811196
2002100100100100
200396989873
200494949588
2005989310297
2006989010396
2007989210698
200810294110102
200910191109105
201010393106107
20119890108103
2012938710697
20139691103100
20149997100100
2015104100100103
201610110598103
2017981089898
2018941039794
201990999593
2020871029391
202186979090

3.2.4 Fosfaatuitscheiding in dierlijke mest, ten opzichte van fosfaatplafond
 Totaal veestapel (fosfaatplafond per diercategorie = 100)Melkvee (fosfaatplafond per diercategorie = 100)Varkens (fosfaatplafond per diercategorie = 100)Pluimvee (fosfaatplafond per diercategorie = 100)
1995135121151106
1996133106146105
1997128108139105
1998119106136106
1999116111125119
2000109104121117
2001107109107100
2002100100100100
2003951019775
200493959387
2005959510598
2006939310898
2007959210899
20089798114102
20099694117105
20109799115106
20119593110103
201291909995
2013949510099
20149610198101
201599109101103
201610010599105
201710210294100
2018100939594
201997899392
202097879288
202193878785

3.3 Fijnstof

Fijnstof is de verzamelnaam voor verschillende soorten in de lucht zwevende deeltjes, die verschillen in grootte, samenstelling en oorsprong. Hoe kleiner de deeltjes, hoe dieper ze in de luchtwegen kunnen doordringen en hoe schadelijker ze zijn (RIVM, 2023a). De directe uitstoot van fijnstof door de landbouw bestaat vooral uit relatief grote deeltjes (PM10, met een grootte tot maximaal 10 micrometer) zoals opwaaiend en opdwarrelend stof, fecale deeltjes en huid- en verendeeltjes. Binnen de Nederlandse economie is de landbouw verantwoordelijk voor 19 procent van de uitstoot van die grotere fijnstofdeeltjes. De directe emissie van kleinere deeltjes (PM2,5, maximaal 2,5 micrometer) door de landbouw is relatief laag, namelijk 7 procent van de uitstoot door de Nederlandse economie. Dit kleinere fijnstof kan ook indirect ontstaan als gevolg van stikstofemissies door de landbouw, door reacties van ammoniak en stikstofoxiden die in de lucht reageren met andere gassen (RIVM, 2023a). In dit hoofdstuk komt alleen de directe uitstoot van PM2,5 aan bod. Hiervoor is door de EU een reductiedoel vastgesteld (EU, 2016): de fijnstofemissie in Nederland moet vanaf 2020 tot en met 2029 elk jaar 37 procent lager zijn dan de fijnstofemissie in 2005. Vanaf 2030 dient deze 45 procent lager te zijn. In 2021 was de Nederlandse uitstoot 51 procent lager dan in 2005 (StatLine, 2023).

In 2021 stootten stationaire bronnen in de landbouw 614 duizend kilogram fijnstof uit. Dat is 7 procent meer dan in 1995. Tussen 1995 en 2015 steeg de uitstoot met 12 procent, met een dal in 2003 door een krimp in de pluimveestapel als gevolg van de vogelgriep. Na 2015 nam de uitstoot iets af. In 2021 werd 61 procent van de stationaire fijnstofuitstoot door de landbouw veroorzaakt door de veehouderij, met name door pluimvee. Ook aardgasverbruik door de glastuinbouw is een belangrijke bron van fijnstof. In 2021 veroorzaakte dit 22 procent van de totale stationaire uitstoot door de landbouw. Deze uitstoot door aardgasverbruik is de afgelopen decennia flink gegroeid, en was in 2021 drie keer zo hoog als in 1995. De plantaardige productie groeide in die periode met 26 procent een stuk minder snel. Aardgasgebruik door de glastuinbouw is de enige bron van fijnstofuitstoot door de landbouw waarvan het niveau na 2015 nog verder toenam. Dit verklaart grotendeels de toename van de stationaire uitstoot sinds 1995.

De toename van de uitstoot is daarnaast deels toe te schrijven aan de pluimveehouderij; de uitstoot van fijnstof door pluimveehouderij groeide tussen 1995 en 2015 met 43 procent. In 2021 lag de uitstoot van die sector nog 13 procent hoger dan in 1995. Het productievolume van pluimvee en eieren samen groeide tussen 1995 en 2021 met 6 procent; de uitstoot van productiegerelateerd fijnstof nam dus fors toe. De toename was het gevolg van de overgang van legbatterijen naar grond- en volièrehuisvesting. Dit gebeurde in aanloop naar een EU-verbod op het houden van leghennen in traditionele kooihuisvesting in 2012. Bij grondhuisvesting ligt er voor de kippen vaak stro, houtkrullen of zand op de grond. Dit draagt bij aan dierenwelzijn, maar dit soort stallen zijn relatief stofrijk, waardoor de fijnstofuitstoot hoger is. Het verschil in huisvesting heeft weinig effect gehad op het totaal aantal kippen (deel I, par. 3.2). Dit groeide tot 2015, na een daling in 2003 als gevolg van de vogelgriep. Na 2015 daalde de fijnstofemissie door de pluimveehouderij, onder andere dankzij filters en andere technieken om de uitstoot te verminderen (WUR – Agrimatie, 2022b), en door een lichte daling in het aantal kippen. Tussen 2015 en 2021 daalde het aantal kippen met 7 procent, gelijktijdig met een daling van de fijnstofuitstoot door de pluimveehouderij van 21 procent. Het productievolume van eieren groeide tussen 1995 en 2011 met 29 procent, waarna de groei stagneerde. Sinds 2015 daalt de productie.

De fijnstofuitstoot van de rundveehouderij daalde tussen 1995 en 2000 met 17 procent, vooral dankzij een afname van het aantal dieren. Sindsdien bleef de uitstoot ongeveer gelijk. De uitstoot van fijnstof door de varkenshouderij daalde gedurende de hele periode 1995-2021 (-56 procent). Een groot deel van die daling vond plaats na 2010, door een toename van het gebruik van luchtwassers in varkensstallen. De emissies uit overige bronnen bleven ongeveer gelijk. Het gaat om emissies die plaatsvinden bij de oogst, het lossen, laden en strooien van kunstmest, het lossen van krachtvoer en het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen (WUR – Agrimatie, 2022b).

3.3.1 Emissie van fijnstof (PM2,5) door de landbouw (stationaire bronnen)
 Pluimveehouderij (1 000 kg)Aardgasverbruik (vooral glastuinbouw) (1 000 kg)Rundveehouderij (1 000 kg)Varkenshouderij (1 000 kg)Overige veehouderij (1 000 kg)Overige landbouw (1 000 kg)
1995208451068219112
200025939887522113
200524640826125114
201027373856227113
201529775924624110
2019244116854120106
2020245127843919105
2021235136833618105
Bron: CBS, Emissieregistratie

Naast de stationaire bronnen wordt een groot deel van de kleinere deeltjes fijnstof uitgestoten door mobiele landbouwwerktuigen: bijna 40 procent van de totale fijnstofuitstoot door de landbouw. Deze emissie is sinds 1995 flink gedaald; in 2021 lag deze drie kwart lager dan in 1995.

3.3.2 Emissie van fijnstof (PM2,5) door mobiele landbouwwerktuigen
 Uitstoot fijnstof (1 000 kg)
19951406
20001266
20051030
2010638
2015513
2019375
2020360
2021335