2. Werkgelegenheid
2.1 Werkzame beroepsbevolking
Aantal werkenden in zorg en welzijn gestegen tot 1,6 miljoen
In 2022 waren ruim 1,6 miljoen werknemers en zelfstandigen actief in zorg en welzijn (CBS, StatLine 2023c). Net vóór de coronacrisis is de bedrijfstak gezondheids- en welzijnszorg de handel gepasseerd als grootste werkverschaffer: de handel kwam in 2022 uit op ruim 1,5 miljoen werkenden. In het aantal gewerkte uren is de handel nog wel groter: 2 077 miljoen uren in de handel versus 1 875 miljoen uren in zorg en welzijn.
In het tweede kwartaal van 2020 was wel sprake van een lichte afname (seizoengecorrigeerd) van het aantal werkzame personen in zorg en welzijn maar daarna steeg het gestaag door (CBS, StatLine 2023d). Van alle werkenden is ongeveer één op de zes werkzaam in zorg en welzijn.
Werknemers (x 1 000) | Zelfstandigen (x 1 000) | |
---|---|---|
2000 | 864 | 142 |
2001 | 908 | 141 |
2002 | 964 | 141 |
2003 | 1014 | 138 |
2004 | 1026 | 126 |
2005 | 1047 | 144 |
2006 | 1065 | 160 |
2007 | 1086 | 175 |
2008 | 1115 | 191 |
2009 | 1144 | 197 |
2010 | 1202 | 192 |
2011 | 1231 | 189 |
2012 | 1237 | 199 |
2013 | 1224 | 203 |
2014 | 1196 | 201 |
2015 | 1175 | 203 |
2016 | 1169 | 207 |
2017 | 1192 | 211 |
2018 | 1225 | 214 |
2019 | 1275 | 218 |
2020 | 1314 | 222 |
2021* | 1350 | 227 |
2022* | 1370 | 246 |
* voorlopige cijfers |
Het aantal in zorg en welzijn werkzame personen groeide in de afgelopen twintig jaar het snelst van alle bedrijfstakken. In 2022 waren bijna anderhalf keer zo veel mensen aan de slag als in 2000. In deze periode groeide het aantal werkenden in de totale economie met 17 procent (CBS, StatLine 2023e). De werkgelegenheid is niet constant gestegen, maar nam vooral toe in de periode 2000-2010. Het aantal werkenden groeide in deze periode gestaag naar een voorlopig hoogtepunt in 2012 van ruim 1,4 miljoen. Daarna volgde een periode van krimp. Vanaf 2017 groeide het aantal werkenden jaarlijks met gemiddeld 2,7 procent. De groei was vervolgens het sterkste in 2019, vlak voor de start van de coronapandemie. In 2022 bereikte de zorgsector met 1,6 miljoen werkzame personen een nieuw record.
VVT veruit grootste branche, sociaal werk sterkste stijger
Van de tien onderscheiden branches binnen zorg en welzijn is de verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) veruit de grootste, met 463 duizend werkenden (29 procent) in 2022 [8]. Deze branche is ruim anderhalf keer zo groot als de branche ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg, waar 16 procent werkt. Daarna volgen overige zorg en welzijn [9] en de gehandicaptenzorg.
Geen enkele zorg en welzijnsbranche had in 2022 een lager aantal werkenden dan in 2015. De branches maakten tussen 2015 en 2022 echter een verschillende ontwikkeling door. Ten opzichte van 2015 steeg de werkzame beroepsbevolking naar verhouding het meest in het sociaal werk en het minst in de gehandicaptenzorg (CBS, AZW StatLine 2023f) [10].
2.2 Zelfstandigen
Aandeel zelfstandigen recentelijk opgelopen, maar nog onder gemiddelde
In 2022 waren er 178 duizend personen (van 15 tot 75 jaar) met een hoofdbaan als zelfstandige in zorg en welzijn; dat is 11 procent van de werkzame beroepsbevolking in deze bedrijfstak (CBS, AZW StatLine 2023g). Na 2000 is het aandeel zelfstandigen afgenomen, maar vanaf 2013 neemt het weer toe. Het ligt nog wel onder het niveau van 2000 (14,1 procent) en ook onder het gemiddelde van de totale economie (16,1 procent). Artsen, fysiotherapeuten, psychologen en medisch vakspecialisten werken relatief vaak als zelfstandige.
Bedrijfstak werkzame personen | Werknemer (x 1 000) | Zelfstandige (x 1 000) |
---|---|---|
Universitair medische centra | 95 | 1 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 245 | 12 |
Geestelijke gezondheidszorg | 88 | 16 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 33 | 20 |
Overige zorg en welzijn | 165 | 68 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 438 | 26 |
Gehandicaptenzorg | 150 | 5 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 111 | 14 |
Jeugdzorg | 35 | 3 |
Sociaal werk | 73 | 14 |
Naar verhouding zijn de meeste zelfstandigen te vinden bij de huisartsen en gezondheidscentra, met bijna 38 procent van het aantal werkenden in die branche. De branche ‘overige zorg en welzijn’ is een zeer diverse branche met onder andere praktijken van tandartsen, fysiotherapeuten en verloskundigen. In deze branche is het absolute aantal zelfstandigen met 68 duizend het hoogst.
2.3 Werkenden met een vaste of flexibele arbeidsrelatie
Aantal vaste arbeidsrelaties iets hoger dan gemiddeld
In 2022 had 64 procent van de werkenden in zorg en welzijn een vaste arbeidsrelatie (CBS, AZW StatLine 2023g). Zij hadden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. Dit is meer dan gemiddeld in de totale economie (56 procent). De zorg heeft met 25 procent minder werknemers met een flexibele arbeidsrelatie dan de totale economie (28 procent).
Arbeidsrelatie werknemers zorg en welzijn, 2022* | Vaste werknemer (%) | Flexibele werknemer (%) | Zelfstandige (%) |
---|---|---|---|
Alle economische activiteiten | 55,7 | 28,2 | 16,1 |
Zorg en welzijn (breed) | 63,7 | 25,2 | 11,0 |
Universitair medische centra | 65,6 | 33,3 | 1,0 |
Ziekenhuizen en overige medische specialistische zorg | 72,8 | 22,6 | 4,7 |
Geestelijke gezondheidszorg | 71,2 | 13,5 | 15,4 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 47,2 | 15,1 | 37,7 |
Overige zorg en welzijn | 43,3 | 27,5 | 29,2 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 67,8 | 26,8 | 5,6 |
Gehandicaptenzorg | 81,3 | 15,5 | 3,2 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 56,8 | 32,8 | 11,2 |
Jeugdzorg | 55,3 | 36,8 | 7,9 |
Sociaal werk | 52,9 | 31,0 | 16,1 |
In de Gehandicaptenzorg werken veel werknemers met een vast contract (81 procent van het aantal werknemers). De jeugdzorg heeft met 37 procent naar verhouding de meeste werknemers met een flexibele arbeidsrelatie. Hier werken overigens maar weinig zelfstandigen (8 procent). Ook in de branches kinderopvang en universitair medische centra is het aandeel flexibele arbeidskrachten bovengemiddeld. Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie zijn bijvoorbeeld uitzendkrachten, oproepkrachten of werknemers met een tijdelijk contract, die voor bepaalde tijd óf een variabel aantal uren per week werken. Zelfstandigen zijn naar AZW branche ingedeeld op basis van de SBI-code waarmee hun bedrijf of praktijk is geregistreerd. Zelfstandigen die werkzaam zijn in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid) of waarvan hun eigen bedrijf of praktijk niet is geregistreerd, zijn ingedeeld op basis van de SBI-code van de bedrijfstak waarin zij naar eigen zeggen hun werkzaamheden als zelfstandige uitvoeren.
2.4 In- en uitstroom werknemers
Instroom vlakt af, uitstroom neemt sterker toe
De werkgelegenheidsontwikkeling zoals hierboven beschreven is de resultante van in- en uitstroom [11]. Cijfers over in- en uitstroom zijn alleen bekend voor werknemers, het eerste verslagjaar is 2010. Aangezien de groep werknemers binnen zorg en welzijn 89 procent omvat van alle werkenden zijn de in- en uitstroom cijfers een belangrijke indicator van de totale arbeidsdynamiek in zorg en welzijn.
De ontwikkeling van de instroom van werknemers kent vanaf 2010 ruwweg twee perioden: een dalende instroom tot halverwege 2014 en over het algemeen een stijgende instroom in de periode daarna. Eind 2022 was de instroom met 175 duizend nog altijd iets lager dan begin 2010 (CBS, AZW StatLine 2023h). De uitstroom van werknemers nam vanaf begin 2010 toe, bleef in de jaren 2014-2015 vrijwel constant om daarna te dalen. Vanaf begin 2017 tot halverwege 2021 was de uitstroom weer vrijwel constant. Sinds het derde kwartaal in 2021 neemt de uitstroom weer sterk toe.
Arbeidsmobiliteit werknemers zorg en welzijn | Saldo (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Uitstroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | Instroom (verandering t.o.v. een jaar eerder, x 1 000) | |
---|---|---|---|---|
2010 | 1e kwartaal | 72,5 | 108,3 | 180,8 |
2010 | 2e kwartaal | 74,3 | 105,4 | 179,7 |
2010 | 3e kwartaal | 67,4 | 113,6 | 181,0 |
2010 | 4e kwartaal | 54,2 | 114,7 | 168,9 |
2011 | 1e kwartaal | 36,3 | 115,7 | 152,0 |
2011 | 2e kwartaal | 31,9 | 116,2 | 148,1 |
2011 | 3e kwartaal | 30,7 | 123,2 | 153,9 |
2011 | 4e kwartaal | 28,6 | 121,1 | 149,7 |
2012 | 1e kwartaal | 17,1 | 125,6 | 142,8 |
2012 | 2e kwartaal | 9,1 | 127,9 | 137,1 |
2012 | 3e kwartaal | 6,3 | 132,9 | 139,3 |
2012 | 4e kwartaal | 3,5 | 129,9 | 133,4 |
2013 | 1e kwartaal | -4,7 | 134,8 | 130,1 |
2013 | 2e kwartaal | -22,5 | 140,5 | 117,9 |
2013 | 3e kwartaal | -24,5 | 145,7 | 121,2 |
2013 | 4e kwartaal | -28,3 | 143,5 | 115,2 |
2014 | 1e kwartaal | -34,4 | 145,5 | 111,2 |
2014 | 2e kwartaal | -30,8 | 135,0 | 104,2 |
2014 | 3e kwartaal | -31,4 | 140,9 | 109,5 |
2014 | 4e kwartaal | -27,9 | 139,0 | 111,1 |
2015 | 1e kwartaal | -25,3 | 147,0 | 121,7 |
2015 | 2e kwartaal | -20,7 | 140,2 | 119,5 |
2015 | 3e kwartaal | -18,7 | 144,8 | 126,1 |
2015 | 4e kwartaal | -16,1 | 139,8 | 123,7 |
2016 | 1e kwartaal | -20,0 | 142,5 | 122,6 |
2016 | 2e kwartaal | -4,0 | 129,1 | 125,1 |
2016 | 3e kwartaal | -2,4 | 130,3 | 127,9 |
2016 | 4e kwartaal | 5,9 | 124,7 | 130,6 |
2017 | 1e kwartaal | 27,9 | 117,4 | 145,3 |
2017 | 2e kwartaal | 23,2 | 116,3 | 139,5 |
2017 | 3e kwartaal | 26,2 | 118,0 | 144,2 |
2017 | 4e kwartaal | 28,6 | 118,0 | 146,6 |
2018 | 1e kwartaal | 30,9 | 117,7 | 148,6 |
2018 | 2e kwartaal | 33,5 | 115,8 | 149,4 |
2018 | 3e kwartaal | 37,7 | 119,0 | 156,7 |
2018 | 4e kwartaal | 39,3 | 119,4 | 158,7 |
2019 | 1e kwartaal | 48,1 | 118,4 | 166,5 |
2019 | 2e kwartaal | 51,8 | 115,6 | 167,4 |
2019 | 3e kwartaal | 50,1 | 120,4 | 170,5 |
2019 | 4e kwartaal | 50,9 | 118,8 | 169,7 |
2020 | 1e kwartaal | 42,2 | 124,8 | 167,0 |
2020 | 2e kwartaal | 29,2 | 126,3 | 155,6 |
2020 | 3e kwartaal | 36,6 | 125,0 | 161,6 |
2020 | 4e kwartaal | 42,4 | 121,3 | 163,8 |
2021 | 1e kwartaal | 41,0 | 122,7 | 163,7 |
2021 | 2e kwartaal | 50,4 | 118,6 | 169,1 |
2021 | 3e kwartaal | 30,2 | 131,0 | 161,1 |
2021 | 4e kwartaal | 24,2 | 137,9 | 162,1 |
2022 | 1e kwartaal | 25,3 | 143,5 | 168,9 |
2022 | 2e kwartaal | 19,8 | 149,4 | 169,2 |
2022 | 3e kwartaal | 17,5 | 153,2 | 170,7 |
2022 | 4e kwartaal | 19,8 | 155,0 | 174,8 |
Behalve in de jaren 2013-2015 was de instroom telkens groter dan de uitstroom en nam het aantal werknemers in zorg en welzijn dus toe. Wel is de toename in 2022 afgevlakt, vanwege de stijgende uitstroom. Het aantal uitstromers bereikte eind 2022 (4e kwartaal) met 155 duizend het hoogste niveau ooit. Deze ontwikkeling is nieuw ten opzichte van de afgelopen jaren (CBS 2023h).
Verloop het grootste bij sociaal werk
Het aantal instromers in zorg en welzijn stijgt over vrijwel de gehele linie. In negen van de tien branches kwamen er in 2022 meer werknemers bij dan een jaar eerder (CBS, AZW StatLine 2023i). Bij sociaal werk en de kinderopvang was de instroom van nieuwkomers en werknemers die terugkeren in de bedrijfstak 27 procent hoger vergeleken met een jaar eerder (CBS 2023b). Deze branches hadden in 2020 bij de start van de coronapandemie gedwongen sluitingen van vestigingen en daarmee ook een tijdelijke lage instroom van het aantal werknemers. In 2021 en 2022 breidden deze branches weer uit. Ook bij huisartsen en gezondheidscentra was de instroom in 2022 veel hoger dan een jaar eerder (bijna 16 procent). De enige branche met een lagere instroom in 2022 was overige zorg en welzijn.
De uitstroom was in 2022 in alle branches hoger dan een jaar eerder. Vooral in de branches geestelijke gezondheidszorg (35 procent hoger), jeugdzorg (22 procent hoger) en de kinderopvang (16 procent hoger) nam de uitstroom toe.
In- en uitstroom werknemers zorg en welzijn, 4e kwartaal 2022 | Uitstroom (% van werknemers) | Instroom (% van werknemers) |
---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 10,8 | 12,2 |
Universitair medische centra | 9,2 | 10,0 |
Ziekenhuizen en overige medische specialistische zorg | 8,0 | 8,2 |
Geestelijke gezondheidszorg | 10,8 | 9,1 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 8,6 | 11,0 |
Overige zorg en welzijn | 14,4 | 15,0 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 11,2 | 12,9 |
Gehandicaptenzorg | 9,7 | 10,3 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 11,6 | 17,0 |
Jeugdzorg | 12,9 | 13,0 |
Sociaal werk | 14,5 | 20,0 |
Gerelateerd aan het totaal aantal werknemers was de instroom in 2022 in vrijwel alle branches groter dan de uitstroom (CBS, AZW StatLine 2023i, 2023j). Alleen in de geestelijke gezondheidszorg was het andersom. De mobiliteit van werknemers was naar verhouding het grootst bij sociaal werk. Enerzijds ging ruim 20 procent van het totaal aantal werknemers in deze branche opnieuw aan de slag binnen sociaal werk, anderzijds verliet bijna 15 procent deze branche. Ook voor de coronapandemie was de mobiliteit binnen deze branche vaak hoger dan bij andere branches. De in- en uitstroom was relatief het kleinst bij de ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg.
Relatief meeste herintreders bij huisartsen en gezondheidscentra
De instroom van werknemers wordt gevormd door zij-instromers (25-plussers die voor het eerst actief zijn in de zorg [12]), herintreders (personen die na afwezigheid van minstens een jaar weer terug komen in de zorg [13]) en ‘overige’. Deze laatste categorie betreft mensen die op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit een opleiding of van buiten de bedrijfstak, binnen zorg en welzijn zijn gaan werken. De helft van de instroom op het aantal werknemers in zorg en welzijn behoorde in 2022 tot ‘overig’. Herintreders en zij-instromers droegen ieder ongeveer voor een kwart bij aan de instroom (CBS, AZW StatLine 2023i). Bij huisartsen en gezondheidscentra komen relatief veel personen binnen als herintreder, na eerder in zorg en welzijn te hebben gewerkt: 34 procent van de instromers is een herintreder. In het sociaal werk starten veel werknemers als zij-instromer; 34 procent van de instromers is zij-instromer. In de VVT was het percentage herintreders het kleinst.
Herintreder (% van instroom werknemers) | Zij-instromer (% van instroom werknemers) | Overig (% van instroom werknemers) | |
---|---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 24,5 | 25,2 | 50,2 |
Universitair medische centra | 22,6 | 23,4 | 53,9 |
Ziekenhuizen en overige medisch specialistische zorg | 25,3 | 23,5 | 51,3 |
Geestelijke gezondheidszorg | 30,6 | 24,5 | 44,9 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 33,6 | 19,8 | 46,6 |
Overige zorg en welzijn | 27,3 | 32,5 | 40,2 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 20,2 | 25,2 | 54,6 |
Gehandicaptenzorg | 25,2 | 22,9 | 51,8 |
Jeugdzorg | 32,4 | 21,8 | 46,0 |
Sociaal werk | 29,0 | 34,1 | 36,9 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 25,0 | 19,6 | 55,4 |
Zoals eerder beschreven bedroeg de instroom in zorg en welzijn over 2022 bijna 175 duizend werknemers, bijna 13 duizend meer dan over 2021. Deze toename is toe te schrijven aan de groei van het aantal zij-instromers (9 procent hoger), het aantal herintreders (6 procent hoger) en het aantal overige instromers (8 procent hoger).
Helft uitstroom werknemers naar baan in andere bedrijfstak
Als werknemers uitstroomden uit zorg en welzijn, was dat in 2022 vrijwel even vaak naar een andere bedrijfstak (67 duizend werknemers) als naar een positie als zelfstandige, een uitkering of andersoortige uitstroom uit werk (67 duizend werknemers). Andersoortige uitstroom zijn uitgestroomde werknemers van wie niet bekend is tot welke specifieke uitstroomcategorie ze behoren (anders dan een andere bedrijfstak of pensioen). Worden mensen zelfstandige, dan kunnen zij uiteraard nog steeds actief zijn binnen zorg en welzijn.
Hoogste pensioenuitstroom bij ziekenhuizen, laagste bij kinderopvang
In 2022 was de uitstroom van werknemers naar bedrijfstakken buiten de zorg het grootst vanuit de jeugdzorg; 57 procent van de uitstromers uit de jeugdzorg ging naar een andere bedrijfstak. De uitstroom naar pensioen was het grootst bij de ziekenhuizen (20 procent van de uitstromers), Uitstroom naar een uitkering was het grootst bij de gehandicaptenzorg (12 procent van de uitstromers), uitstroom naar inactief of zelfstandige was het grootst bij de huisartsen en gezondheidscentra (43 procent van de uitstromers).
In de kinderopvang stroomde slechts 5 procent van de werknemers uit naar pensioen. Uitstroom naar een uitkering kwam het minst vaak voor bij de UMC’s (bijna 9 procent). Werknemers in de jeugdzorg stromen het minst vaak naar inactief of zelfstandige (30 procent).
Uitstroom werknemers | Andere bedrijfstak (% van uitstroom werknemers) | Uitkering (% van uitstroom werknemers) | Pensioen (% van uitstroom werknemers) | Inactief of zelfstandige (% van uitstroom werknemers) |
---|---|---|---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 43,3 | 10,7 | 13,1 | 32,8 |
Universitair medische centra | 38,1 | 8,7 | 15,5 | 37,8 |
Ziekenhuizen en overige medische specialistische zorg | 39,0 | 10,3 | 19,9 | 30,9 |
Geestelijke gezondheidszorg | 46,8 | 10,6 | 13,0 | 29,6 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 32,7 | 10,2 | 14,3 | 43,2 |
Overige zorg en welzijn | 49,9 | 9,6 | 7,8 | 32,8 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 38,8 | 11,8 | 16,0 | 33,3 |
Gehandicaptenzorg | 41,9 | 12,1 | 13,0 | 32,9 |
Jeugdzorg | 56,6 | 9,5 | 6,0 | 27,9 |
Sociaal werk | 51,3 | 11,7 | 8,4 | 28,6 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 51,5 | 8,3 | 4,8 | 35,4 |
2.5 In- en uitstroom opleidingen
Instroom studenten in opleidingen zorg en welzijn neemt iets af
De instroom van studenten die starten met een zorg- of welzijnsopleiding (mbo, hbo en universiteit samen) vertoont over het algemeen een stijgende lijn (CBS, 2023c). De afgelopen twee studiejaren nam het totaal aantal nieuwe zorg- en welzijnstudenten echter iets af. In studiejaar 2022/’23 ging het om bijna 140 duizend studenten, tegen 150 duizend in 2020/’21. Wel was 30 procent van alle nieuwe studenten in 2022/’23 een zorg- en welzijnsstudent; het hoogste aandeel van alle nieuwe studenten sinds 2010.
In 2020/’21 meldden meer geslaagden zich aan voor een vervolgopleiding na versoepelingen van het centraal schriftelijk examen (als gevolg van de lockdowns tijdens de coronapandemie). De instroom van nieuwe studenten in 2022/’23 is mogelijk lager, omdat uitstel gunstig is in verband met de hernieuwde introductie van het studieleenstelsel in het aankomend studiejaar 2023/’24.
Trendmatige groei gediplomeerden
In het studiejaar 2021/’22 rondden 51 duizend mbo’ers een zorg- of welzijnsopleiding af. Na enkele jaren van terugloop steeg het aantal geslaagden vanaf 2016 weer. Na vijf jaar onafgebroken groei bleef het aantal afgestudeerde hbo’ers steken op iets minder dan 24 duizend. Het aantal gediplomeerde academici (‘wo’) schommelt al jaren rond de 16 duizend maar steeg recentelijk naar 18 duizend. In totaal slaagden in het studiejaar 2021/’22 ruim 93 duizend studenten voor een zorg- of welzijnsopleiding op mbo-, hbo- of wetenschappelijk niveau. Het totaal aantal gediplomeerden steeg min of meer vanaf 2016, maar het laatste jaar daalde dit iets ten opzichte van het voorgaande jaar.
Gediplomeerden zorg- en welzijnsopleidingen | Mbo (x 1 000) | Hbo (x 1 000) | Wo (x 1 000) |
---|---|---|---|
2010/'11 | 49,9 | 21,0 | 15,3 |
2011/'12 | 50,5 | 21,7 | 17,2 |
2012/'13 | 53,6 | 20,6 | 16,2 |
2013/'14 | 51,5 | 21,1 | 16,3 |
2014/'15 | 49,2 | 21,6 | 16,7 |
2015/'16 | 45,0 | 21,8 | 16,2 |
2016/'17 | 45,4 | 23,5 | 16,1 |
2017/'18 | 46,5 | 25,1 | 15,9 |
2018/'19 | 47,2 | 23,8 | 16,3 |
2019/'20 | 49,2 | 23,5 | 15,9 |
2020/'21 | 51,7 | 24,8 | 18,8 |
2021/'22* | 51,1 | 23,9 | 18,1 |
*Voorlopige cijfers |
Na diplomering werken in zorg en welzijn neemt toe
Van belang is ook in hoeverre studenten die hun zorg- of welzijnsopleiding hebben voltooid daadwerkelijk in de bedrijfstak zorg en welzijn aan de slag gaan, ook wel het sectorrendement genoemd. Van degenen die in het studiejaar 2021/’22 een beroeps-begeleidende leerweg (bbl) in een zorg- of welzijnsrichting hebben afgerond binnen het mbo, ging 83 procent in deze bedrijfstak werken. Deze leerweg is meer praktijkgericht dan een mbo beroepsopleidende leerweg (bol). Na een mbo-bol opleiding ging 56 procent in zorg en welzijn aan het werk. 55 procent van de afgestudeerde hbo’ers is werkzaam in zorg en welzijn, terwijl dit voor academici op 42 procent ligt (CBS, AZW StatLine 2023k, 2023l, 2023m). Het sectorrendement van mbo, hbo en wo valt niet zonder meer met elkaar te vergelijken, aangezien studenten via een mbo- of hbo-opleiding vaker gericht voor een specifiek beroep worden opgeleid.
2.6 Vacatures
Zorg en welzijn na handel meeste vacatures
Een indruk van personeelstekorten in een bedrijfstak of in het algemeen kan worden verkregen aan de hand van het aantal openstaande vacatures. Het gaat hierbij per definitie om vacatures voor werknemersbanen. Een graad voor de spanning op de arbeidsmarkt vormt de vacaturegraad, het aantal openstaande vacatures per duizend werknemersbanen. Deze wordt tevens gebruikt om de personele krapte tussen bedrijfstakken van verschillende omvang te vergelijken.
In het vierde kwartaal van 2022 stonden 437 duizend vacatures open in de Nederlandse economie (CBS, StatLine 2023n). Daarvan betrof bijna 1 op de 7 een vacature in zorg en welzijn. Aan het einde van dit jaar was het aantal vacatures in deze bedrijfstak met 64 duizend het grootst, op de handel na. Sinds 2016 hebben deze bedrijfstakken (handel en zorg en welzijn) de meeste openstaande vacatures. Dit weerspiegelt vooral de grote omvang van deze bedrijfstakken.
Vacaturegraad lager dan gemiddeld
In het vierde kwartaal van 2022 lag de vacaturegraad van zorg en welzijn met 43 vacatures per duizend banen iets lager dan het gemiddelde voor de gehele economie (47 vacatures per duizend banen. Ten opzichte van vier jaar geleden is de vacaturegraad in alle bedrijfstakken sterk gestegen. In zorg en welzijn was deze eind 2022 bijna 1,5 keer zo hoog als eind 2018. Alleen in de delfstoffenwinning steeg de vacaturegraad sneller. Vooral de laatste twee jaar nam de vacaturegraad van zorg en welzijn versneld toe.
Vacaturegraad, 4e kwartaal | 2018 (openstaande vacatures per 1 000 banen) | 2022 (openstaande vacatures per 1 000 banen) |
---|---|---|
Alle economische activiteiten | 30 | 47 |
Zorg en welzijn (breed) | 25 | 42 |
Universitair medische centra | 21 | 37 |
Ziekenhuizen en overige medische specialistische zorg | 19 | 27 |
Geestelijke gezondheidszorg | 45 | 57 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 13 | 34 |
Overige zorg en welzijn | 31 | 54 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 23 | 39 |
Gehandicaptenzorg | 28 | 46 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 28 | 55 |
Jeugdzorg | 18 | 29 |
Sociaal werk | 23 | 47 |
*Voorlopige cijfers |
De vacaturegraad in zorg en welzijn is dus lager dan gemiddeld over de totale economie, maar neemt wel bovengemiddeld toe. Daarbij moet worden gedacht dat de vacaturegraad in de Nederlandse economie als geheel vanaf 2021 op een bijzonder hoog niveau ligt. Veel bedrijfstakken worstelen met personeelstekorten. Eind 2022 waren de branches met de hoogste vacaturegraad binnen zorg en welzijn de geestelijke gezondheidszorg (57 vacatures per duizend banen) en de kinderopvang (55 vacatures per duizend banen) (CBS, AZW StatLine 2023o). De branche met de laagste vacaturegraad waren de ziekenhuizen en de overige medische specialistische zorg (27 vacatures per duizend banen).
Bijna negen op de tien vacatures in huisartsenpraktijken moeilijk vervulbaar
In het vierde kwartaal van 2022 gaven werkgevers in zorg en welzijn [14] aan dat gemiddeld ruim driekwart van de openstaande vacatures in hun organisatie moeilijk vervulbaar was. In alle branches ervaren werkgevers wervingsproblemen. Bij de huisartsen en gezondheidscentra was 86 procent van de vacatures moeilijk vervulbaar, in ziekenhuizen was dit 62 procent van de vacatures.
Moeilijk vervulbare vacatures per werkgever, 4e kwartaal 2022 | % (%) |
---|---|
Zorg en welzijn (breed) | 76,6 |
Ziekenhuizen, UMC's en overige medisch specialistische zorg | 62,3 |
Geestelijke gezondheidszorg | 74,9 |
Huisartsen en gezondheidscentra | 85,6 |
Overige zorg en welzijn | 83,7 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg | 73,0 |
Gehandicaptenzorg | 57,4 |
Kinderopvang (incl. peuterspeelzaalwerk) | 79,2 |
Sociaal werk | 52,0 |
* Exclusief branche jeugdzorg vanwege te kleine aantallen |
Het aandeel moeilijk vervulbare vacatures geeft een beeld van een kwantitatieve en kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt. In beroepen met moeilijk vervulbare vacatures zijn relatief weinig werkzoekenden beschikbaar per openstaande vacature of lukt het werkgevers niet of nauwelijks om geschikte mensen te vinden met specifieke kennis en vaardigheden. Of zorg en welzijn een bedrijfstak is met relatief veel moeilijk vervulbare vacatures is niet bekend, omdat deze buiten de zorg niet (meer) worden gemeten. Wel blijkt uit onderzoek van het UWV dat zorg- en medische beroepen behoren tot de vier beroepsklassen waarin de spanning op de arbeidsmarkt het hoogst is. Daarbij gaat het ook om bijvoorbeeld ICT, dienstverlenende en commerciële beroepen [15]. Binnen zorg en welzijn is de spanning het hoogst bij gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundigen (mbo) [16].