Auteur: Hans Schmeets, Jeanet Exel
Vertrouwen in medemens en instituties voor en tijdens de pandemie

5. Conclusie en discussie

Dit artikel is ingegaan op het onderlinge vertrouwen en het vertrouwen in instituties. Diverse theoretische perspectieven laten zien dat het vertrouwen tijdens crisissituaties, zoals rampen en terreuraanslagen, toeneemt. De Covid-19-pandemie is zo’n crisis. Bovendien is de pandemie langdurig en fluctueert de ernst ervan. Dit valt af te lezen uit diverse indicatoren zoals het aantal besmettingen, de bezetting op de verpleegafdelingen en die van de Intensive-Careafdelingen. Met kwartaalcijfers vanaf 2020 zijn fluctuaties in het vertrouwen voorafgaande aan de pandemie en daarna in beeld gebracht. Het vertrouwen in andere mensen is in 2020 nauwelijks veranderd ten opzichte van het jaar daarvoor, en bovendien zijn de kwartaalcijfers stabiel. In 2021 vindt er een omslag in het onderlinge vertrouwen plaats: het vertrouwen neemt sterk toe en, na een kleine dip in het tweede kwartaal, zet deze groei in het derde en vierde kwartaal door. Deze toename strookt niet met de gedachte dat als gevolg van de getroffen maatregelen, zoals het afstand houden om de besmettingen in de kiem te smoren, het onderlinge vertrouwen ook kan afnemen (Miltenburg en Schaper, 2020, p. 20).

Een betere aansluiting op de gevolgen van Covid-19 is te zien bij het institutionele vertrouwen. Conform de verwachting van diverse theoretische perspectieven, waaronder het ‘rally around the flag’-mechanisme (zie paragraaf 2), is het vertrouwen in instituties vlak na het uitbreken van de crisis, in het tweede kwartaal van 2020, flink toegenomen. Vooral betreft dit het vertrouwen in ambtenaren, Tweede Kamer en politici. Daarna daalt het vertrouwen in deze instituties weer, alsook in het leger. Dat geldt echter niet voor andere instituten. Zo wordt de sterke vertrouwensgroei in de pers verder uitgebouwd, en beklijft ook de aanvankelijke groei van het vertrouwen in rechters, politie en de Europese Unie. Dit betekent dat er vooralsnog geen duidelijke indicaties zijn dat het institutionele vertrouwen in zijn volle breedte, na een aanvankelijke groei, weer gaat afnemen zoals uit andere studies is gebleken. Daar staat tegenover dat het vertrouwen in de politiek wel is afgenomen en het vertrouwen in de Tweede Kamer en in politici zelfs onder het niveau van voor de pandemie terecht is gekomen. Hierbij dient echter de kanttekening te worden geplaatst dat ook andere ontwikkelingen, zoals de lange formatie en de toeslagenaffaire, mogelijk een rol spelen en bijgedragen hebben aan een daling van het vertrouwen in de politiek. Het samenvattende beeld is derhalve dat, conform de theoretische perspectieven, gedurende de pandemie het institutionele vertrouwen is gestegen.

Een verklaring voor de stijging van het onderlinge vertrouwen, die pas in 2021 zichtbaar werd, is niet eenvoudig. Enerzijds duiden langlopende trends (zie Schmeets en Exel, 2020; 2021) er op dat het sociaal vertrouwen weinig onderhevig is aan effecten van ontwikkelingen in de samenleving en, in lijn met Uslaner (2002), vooral gevormd wordt in de formatieve jaren. Vanuit dat gezichtspunt strookt dit met de zeer lichte stijging van het sociaal vertrouwen van 62 procent in 2019 naar 63 procent in 2020, alsook met de zeer geringe fluctuaties tussen de kwartalen. Anderzijds past de sterke stijging van het onderlinge vertrouwen naar 67 procent in het derde en vierde  kwartaal van 2021 niet in dit patroon. Een mogelijke verklaring is dat het sociaal vertrouwen pas na een bepaalde tijd de ontwikkeling van vertrouwen in instituties volgt. Volgens deze redenering zou dus de toename in 2020 van het vertrouwen in instituties pas in 2021 te zien zijn bij het sociaal vertrouwen.

Naast dit overzicht van de totale bevolking, is ingegaan op de trends bij een aantal bevolkingsgroepen. Deze trends lopen vaak niet parallel aan de Covid-19-pandemie. In dit artikel is specifiek onderzocht of de toename in het vertrouwen bij de aanvang van de crisis verschilt naar achtergrondkenmerken en of dit verschil zich blijft voordoen. Dit kan resulteren in grotere of kleinere verschillen tussen bevolkingsgroepen in het onderlinge en het institutionele vertrouwen. Het sociaal vertrouwen bij mannen, 55-plussers, en de groep zonder migratieachtergrond neemt sterker toe dan bij vrouwen, 15- tot 35-jarigen en vooral 35- tot 55-jarigen, en bij mensen met een migratieachtergrond. Daardoor neemt het verschil in het sociaal vertrouwen tussen mannen en vrouwen en tussen personen met een Nederlandse en een migratieachtergrond toe. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen nemen juist af.

Tegen deze achtergrond zijn ook de ontwikkelingen in het institutionele vertrouwen onderzocht. Het vertrouwen in instituties neemt bij mannen soms sterker toe dan bij vrouwen. Dat geldt vooral voor het vertrouwen in gezaghebbende instituties zoals politie en leger, alsook in de Europese Unie. Dit heeft tot gevolg dat het aanvankelijke verschil in vertrouwen in politie, leger en de Europese Unie tussen mannen en vrouwen vrijwel is verdwenen. De verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen zijn gedurende de pandemie afgenomen. Waar bij de 15- tot 35-jarigen nauwelijks sprake is van een toename in het vertrouwen, is dat wel te zien bij de middelbare en oudere leeftijdsgroep. De trends bij de groep met en de groep zonder migratieachtergrond zijn anders. Ten opzichte van de situatie in het eerste kwartaal van 2020 is de toename van vertrouwen bij de mensen met een migratieachtergrond veelal kleiner dan bij de Nederlandse groep. Enerzijds wordt daardoor de vertrouwensachterstand in instituties door de migranten op de Nederlandse groep uitgebreid, zoals bij het vertrouwen in de politie. Anderzijds betekent dit dat hun voorsprong op de Nederlandse groep wordt gereduceerd, zoals bij het vertrouwen in de Europese Unie.

Dit artikel is gestart met de opmerkelijke bevinding dat het sociaal vertrouwen in 2020 stabiel is gebleven en in 2021 sterk is gestegen. De kwartaalcijfers van de bevolkingsgroepen laten zien dat deze groei vooral afkomstig is van mannen, ouderen, en mensen met een Nederlandse achtergrond. Indien deze ontwikkelingen mede een afgeleide zijn van de trends in het institutionele vertrouwen in 2020, dan zouden met name bij deze groepen de stijgingen af te lezen zijn. Bij mannen wordt daar steun voor gevonden: het institutioneel vertrouwen is aanmerkelijk sterker gegroeid dan dat van vrouwen. De verwachting dat vooral bij ouderen een stijging van het vertrouwen in instituties is te zien, spoort maar ten dele met de cijfers aangezien de sterkere groei bij ouderen alleen geldt ten opzichte van de jongere leeftijdsgroep, maar niet ten opzichte van de middelbare leeftijdsgroep. Ook de bevinding dat het institutionele vertrouwen vooral stijgt onder de mensen met een Nederlandse achtergrond past veelal in de trend die zichtbaar is bij het sociaal vertrouwen.

De pandemie is nog niet voorbij. In het eerste kwartaal van 2022 is het aantal besmettingen zeer fors opgelopen, terwijl de IC-bezetting niet verder is gestegen. Nieuwe cijfers, die over 2022 verzameld worden, zullen een beter beeld geven van het sociaal en institutioneel vertrouwen. Daarbij worden ook bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen in ogenschouw genomen, zoals de rellen in diverse steden, en discussies over de groep die tegen vaccineren is. Zodra deze cijfers beschikbaar zijn, volgt een vervolg op dit artikel. In dat vervolg zullen ook andere achtergrondkenmerken, zoals opleiding en inkomen, aan bod komen.