4. Vertrouwen in instituties
4.1 Trends
Vertrouwen in instituties toegenomen in 2020 en 2021
Terwijl het vertrouwen in andere mensen in 2020 nauwelijks is veranderd, is er wel een duidelijke stijging te zien in het vertrouwen in instituties. Dat is in 2020 op alle fronten gestegen, vooral in de Tweede Kamer en politici. Het grootste vertrouwen is er in politie (78 procent), rechters (77 procent) en leger (72 procent). Een minderheid heeft vertrouwen in media, ambtenaren en de Europese Unie. Cijfers van 2021 tonen aan dat de ontwikkeling in het vertrouwen in instituties, met uitzondering van de Tweede Kamer, politici en ambtenaren, ten opzichte van 2020 stabiel is gebleven of verder is gestegen. Dat geldt vooral voor het vertrouwen in de pers (van 39 naar 46 procent) en de Europese Unie (van 48 naar 53 procent).
2019 (%) | 2020 (%) | 2021 (%) | |
---|---|---|---|
Rechters | 73,6 | 77,3 | 79,2 |
Politie | 75,3 | 78,1 | 79,3 |
Leger | 66,9 | 71,8 | 72 |
Ambtenaren | 46,3 | 49,7 | 46,2 |
Pers | 36,1 | 39,3 | 45,9 |
Tweede Kamer | 40 | 53,2 | 42,3 |
Politici | 30 | 39,7 | 33,3 |
Europese Unie | 45,7 | 48,1 | 53,4 |
Kwartaalcijfers bieden meer zicht op de fluctuaties sinds 2020 (voor een overzicht van kwartaalcijfers voor de periode 2012 tot 2020: zie Schmeets en Exel, 2021). Bij het vertrouwen in de gezaghebbende instituties (rechters, politie en leger) zijn sinds de pandemie, vanaf het tweede kwartaal van 2020, weinig schommelingen te zien. Wel loopt over de hele linie het vertrouwen iets terug in het derde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021. De toename in het vertrouwen bij de aanvang van de crisis, gaat echter niet verloren. Zo houdt bij rechters de stijging met drie procentpunt bij de aanvang van de crisis stand tot en met het vierde kwartaal in 2021. Een daarmee vergelijkbaar patroon betreft het vertrouwen in de politie: de vertrouwenstoename uit het begin van 2020 blijft ook in 2021 vrijwel geheel intact. De aanvankelijke groei met 3 procentpunt in het vertrouwen in het leger blijft tot het tweede kwartaal in 2021 gehandhaafd, waarna het vertrouwen iets afneemt tot vlak boven het niveau van voor de crisis.
Rechters (%) | Politie (%) | Leger (%) | ||
---|---|---|---|---|
2020 | I | 75,8 | 75,4 | 69,4 |
2020 | II | 78,5 | 79,8 | 72,7 |
2020 | III | 75,9 | 77,5 | 72,2 |
2020 | IV | 79,1 | 79,7 | 73 |
2021 | I | 79,9 | 79,5 | 75 |
2021 | II | 78,5 | 78,2 | 70,3 |
2021 | III | 78,9 | 79,1 | 71,5 |
2021 | IV | 79,4 | 80,5 | 71,1 |
Meer vertrouwen in de pers
Ten opzichte van de situatie voorafgaande aan de pandemie treedt aan het begin van de crisis een sterke stijging op in het vertrouwen in ambtenaren: van 44 naar 53 procent. In 2021 zakt dit weer in en eindigt iets boven het vertrouwen van voor de crisis. De aanvankelijk sterke groei van het vertrouwen in de pers, wordt in 2021 doorgetrokken naar een stijging met 10 procentpunt ten opzichte van voor de crisis. Ook bij het vertrouwen in ambtenaren en de pers is een lichte afname te zien in het derde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021.
Ambtenaren (%) | Pers (%) | ||
---|---|---|---|
2020 | I | 44,1 | 35,5 |
2020 | II | 52,8 | 41,6 |
2020 | III | 50,5 | 37,9 |
2020 | IV | 51,5 | 42,3 |
2021 | I | 47,7 | 46,6 |
2021 | II | 43,4 | 42,9 |
2021 | III | 46,7 | 49,2 |
2021 | IV | 47 | 44,7 |
Vertrouwen in Tweede Kamer onder niveau van voor de pandemie
Het vertrouwen in de Tweede Kamer kent het meest grillige patroon. Aan het begin van de crisis treedt er een forse toename op, van 44 naar 58 procent. In het derde kwartaal van 2020 zakt dit politieke vertrouwen in naar 52 procent, waarna het in het vierde kwartaal stijgt naar 58 procent. In 2021 daalt het politieke vertrouwen echter sterk en komt met 35 procent zelfs tot onder het niveau van voor de pandemie terecht. Een daarmee vergelijkbaar, maar minder grillig, patroon is te zien bij het vertrouwen in politici: eerst een stijging in het tweede kwartaal van 2020 en daarna een daling in het derde kwartaal en, na een lichte stijging in het vierde kwartaal, een verdere afname naar beneden het niveau van voor de crisis. Bij het begin van de pandemie heeft bijna de helft van de 15-plussers vertrouwen in de Europese Unie, een stijging met 4 procentpunt ten opzichte van het eerste kwartaal. Dat blijft zo in de rest van 2020 om vervolgens door te groeien naar 56 procent in het eerste kwartaal van 2021. Daarna daalt het weer iets, maar blijft met 52 procent ver boven het niveau van voor de pandemie.
Tweede Kamer (%) | Politici (%) | Europese Unie (%) | ||
---|---|---|---|---|
2020 | I | 43,7 | 31,5 | 44,8 |
2020 | II | 58,3 | 44,4 | 49 |
2020 | III | 52,4 | 39,6 | 49,2 |
2020 | IV | 58,3 | 43,2 | 49,5 |
2021 | I | 53,257 | 40,44859283 | 56,47198411 |
2021 | II | 41,039 | 32,76870988 | 54,01084559 |
2021 | III | 39,884 | 32,16941431 | 51,41720887 |
2021 | IV | 35,349 | 27,97832455 | 51,60824301 |
4.2 Verschillen tussen bevolkingsgroepen
Mannen en vrouwen
Een duidelijke meerderheid van zowel mannen als vrouwen heeft vertrouwen in gezaghebbende instituties zoals rechters, politie en leger (tabel B.1 in Bijlage). Voor de crisis is er geen sekseverschil in het vertrouwen in rechters, maar etaleren vrouwen wel meer vertrouwen in de politie en het leger. Waar bij mannen al meteen bij aanvang van de crisis, het tweede kwartaal van 2020, een toename in het vertrouwen is te zien, is dat nauwelijks het geval bij vrouwen. Uiteindelijk is er vrijwel geen sekseverschil in het vertrouwen in deze drie instituties.
In het eerste kwartaal van 2020 hebben mannen duidelijk meer vertrouwen in de pers dan vrouwen, terwijl er geen verschil is tussen de beide seksen in het vertrouwen in ambtenaren. Gedurende de pandemie verandert dit beeld. Bij het begin van de crisis neemt het vertrouwen in ambtenaren, zowel bij mannen als bij vrouwen, sterk toe. Bij mannen verdwijnt dit weer, maar bij vrouwen is er in het vierde kwartaal van 2021 nog een groei van 4 procentpunt over. Ook is al aanvankelijk een sterke groei bij mannen en vrouwen in het vertrouwen in de pers. De toename bedraagt uiteindelijk respectievelijk 10 en 9 procentpunt ten opzichte van de situatie voorafgaande aan de crisis.
Mannen en vrouwen onderscheiden zich nauwelijks in hun vertrouwen in de Tweede Kamer en in politici. In 2020 lag het vertrouwen in de Tweede Kamer rond de 53 procent, en in 2021 is dit gedaald naar 42 procent. Het vertrouwen in politici ligt daar nog onder, met zo’n 39 procent in 2020 en 33 procent in 2021. Wel is er een sekseverschil bij het vertrouwen in de Europese Unie: in beide jaren hebben vrouwen meer vertrouwen in de EU dan mannen. Bovendien neemt dit vertrouwen toe: van 46 naar 50 procent bij de mannen en van 50 naar 56 procent bij de vrouwen. Bij het vertrouwen in de Tweede Kamer is er bij het begin van de crisis bij zowel vrouwen als mannen een sterke stijging te zien, die in het derde kwartaal deels gereduceerd wordt en daarna weer toeneemt in het vierde kwartaal. Vervolgens treedt de daling in tot ver onder het beginniveau. Dit patroon past ook op het vertrouwen van politici, waarbij aan het einde van de rit mannen en vouwen iets boven het beginniveau terecht komen. Bij het vertrouwen in de EU is er aanvankelijk een sterke stijging bij mannen van 6 procentpunt die aan het einde nog iets wordt uitgebouwd. Bij vrouwen is er vooral een groei in de fiducie in de EU in het eerste en tweede kwartaal van 2021, waarna een scherpe daling plaatsvindt in het derde en vierde kwartaal. Daarmee blijft het aanvankelijke grotere vertrouwen in de EU bij vrouwen uiteindelijk gehandhaafd.
Jong, middelbaar en oud
De drie leeftijdsgroepen onderscheiden zich deels in het vertrouwen in rechters, politie en het leger. Voorafgaande aan de crisis hebben de 15- tot 35-jarigen iets meer vertrouwen in rechters en politie dan de 35- tot 55-jarigen en de 55-plussers. Bij het vertrouwen in het leger onderscheidt de middelbareleeftijdsgroep zich met een hoog vertrouwen. Vrijwel altijd is er een forse vertrouwensgroei bij de aanvang van de crisis. Daar resteert uiteindelijk een toename bij de middelbare en vooral de oudere leeftijdsgroep. Vooral is er een forse groei van de 55-plussers in de politie en de rechters.
In 2020 heeft 60 procent van de leeftijdsgroep van 15 tot 35 jaar vertrouwen in ambtenaren. Dat is beduidend hoger dan onder de groep van 35 tot 55 jaar (51 procent) en vooral de 55-plussers (41 procent). In 2021 zijn deze verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen, met respectievelijk 58, 48 en 36 procent, ook zichtbaar. De kwartaalcijfers tonen aan dat er een sterke vertrouwenstoename is bij de aanvang van de crisis bij de drie leeftijdsgroepen met respectievelijk 8, 11 en 7 procentpunt. Daarvan resteert aan het einde nog maar 4, 4 en 1 procentpunt. Leeftijd is minder onderscheidend voor het vertrouwen in de pers. Het vertrouwen stijgt bij het begin van de crisis en deze stijging wordt vervolgens verder uitgebouwd naar respectievelijk 9, 12 en 7 procentpunt.
Leeftijd doet ertoe voor het vertrouwen in de Tweede Kamer, politici en de EU. Jongeren hebben beduidend meer vertrouwen in deze politieke instituties dan ouderen. De drie leeftijdsgroepen vertonen bij de Tweede Kamer en politici vergelijkbare ontwikkelingen: na een forse groei van het vertrouwen in de politiek aan het begin van de crisis daalt het om uiteindelijk terecht te komen onder de beginsituatie. Bij het vertrouwen in de EU is er bij alle leeftijdsgroepen bij de start van de pandemie een stijging. Deze stijging zet sterk door in het eerste kwartaal van 2021, waarna het vooral onder de jongeren weer iets inzakt. Dit betekent dat de verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen in hun vertrouwen in de EU iets kleiner zijn geworden.
Met en zonder migratieachtergrond
De uitsplitsing naar mensen met en zonder migratieachtergrond leert dat bij beide groepen het vertrouwen in rechters, politie en het leger toeneemt bij de aanvang van de crisis. Dat geldt in het bijzonder voor het vertrouwen in het leger bij de groep met een migratieachtergrond. Bij de groep zonder migratieachtergrond is deze groei beperkt en houdt ook niet stand.
De groep met een migratieachtergrond heeft in 2020 meer fiducie in ambtenaren dan de groep zonder migratieachtergrond, maar in 2021 is dit verschil gereduceerd. Bij beide groepen is er in 2020 een toename van het vertrouwen bij het begin van de crisis, dat in 2021 grotendeels weer verdwijnt. De groep met een Nederlandse achtergrond etaleert iets meer vertrouwen in de pers dan de migrantengroep. Bij beide groepen neemt het vertrouwen aan het begin van de crisis toe, en resulteert uiteindelijk in een groei met 11 procentpunt bij de groep zonder migratieachtergrond en 5 procentpunt bij de migrantengroep.
De migratieachtergrond speelt ook een rol bij het vertrouwen in de Tweede Kamer, politici en de EU. Bij de Nederlandse en de migrantengroep neemt het vertrouwen in de Tweede Kamer bij het begin van de crisis flink toe, waarna het vooral vanaf het tweede kwartaal van 2021 daalt en in het vierde kwartaal onder het niveau van voor de crisis terecht komt. Een daarmee vergelijkbare trend geldt ook voor het vertrouwen in politici. Bij de migrantengroep is de daling sterker waardoor uiteindelijk beide groepen niet meer verschillen in hun vertrouwen in de Tweede Kamer en in politici. Ook heeft de groep met een migratieachtergrond zowel in 2020 als in 2021 meer vertrouwen in de EU dan de Nederlandse groep. De kwartaalcijfers leren bovendien dat bij de aanvang van de crisis het vertrouwen vooral fors is toegenomen bij de migrantengroep. Bij zowel de Nederlandse als de migrantengroep houden deze niveaus, met een piek in het eerste kwartaal van 2021, stand: in het vierde kwartaal van 2021 heeft 52 procent van beide groepen vertrouwen in de EU.