3. Onderling vertrouwen
Het aandeel van de bevolking van 15 jaar of ouder dat aangeeft andere mensen te vertrouwen verschilt in 2020 nauwelijks tussen de kwartalen. Dit was ook het geval voor de periode 2012-2019 (Schmeets en Exel, 2021), en wordt doorgetrokken in 2020: in alle kwartalen ligt het vertrouwen in anderen rond de 63 procent. In 2021 lijkt echter een verschuiving plaats te vinden in de richting van meer vertrouwen. In het eerste kwartaal is het gestegen naar 65 procent, in het tweede kwartaal naar 66 procent en in het derde en vierde kwartaal geeft 67 procent aan andere mensen te vertrouwen. Gemiddeld was in 2021 het onderlinge vertrouwen 66 procent. Niet eerder was dit vertrouwen zo hoog.
Deze kwartaaltrends zijn lastig te rijmen met de ontwikkelingen van de pandemie. In maart 2020 werden de gevolgen van het virus ook in Nederland duidelijk zichtbaar en werden beperkende maatregelen getroffen. Het aantal besmette mensen steeg fors, en dat betekende ook dat daarvan een deel op de verpleegafdelingen en op de Intensive Care (IC) terecht kwam. Vooral onder ouderen namen het aantal besmettingen en het aantal patiënten dat overleed als gevolg van het virus toe. De beelden op de IC’s kwamen via de media de huiskamer binnen, en het aantal patiënten op de IC werd een belangrijke graadmeter voor de ernst van de gevolgen van Covid-19. Het CBS publiceerde statistieken over de oversterfte (Traag en Hoogenboezem, 2021).
Aandeel (%) | ||
---|---|---|
2020 | I | 63 |
2020 | II | 62,9 |
2020 | III | 63,2 |
2020 | IV | 63 |
2021 | I | 64,9 |
2021 | II | 65,9 |
2021 | III | 67,3 |
2021 | IV | 67,2 |
De cijfers over het onderlinge vertrouwen in 2020 laten zien dat er heel weinig verschuivingen zijn opgetreden tussen de kwartalen en het zich vergelijkbaar ontwikkelt als in voorgaande jaren. Dat betekent dat het onderlinge vertrouwen maar weinig onderhevig is aan bepaalde gebeurtenissen in de samenleving, in dit geval de pandemie. Dit past in de theoretische benadering dat het vertrouwen tot stand komt na de formatieve jaren, waarna dit niet snel zal veranderen (Uslaner, 2002). De cijfers van 2021 laten zien dat hier een verandering in optreedt. Dit past in het theoretisch perspectief van Delhey en Newton (2003) waarin wordt gesteld dat het sociaal vertrouwen wel onderhevig is aan invloeden van buitenaf. Het vertrouwen neemt immers in 2021 gestaag toe tot 67 procent in het vierde kwartaal.
Stijging vertrouwen zowel bij mannen als bij vrouwen
Mannen hebben meer vertrouwen in de medemens dan vrouwen: dat bevestigen zowel de jaarcijfers van 2020 (66 versus 60 procent) als die van 2021 (69 versus 64 procent). De kwartaalcijfers laten zien dat de trends een verschillend verloop kennen. Bij mannen stijgt het vertrouwen in het tweede kwartaal van 2020, waarna het vertrouwen uiteindelijk toeneemt tot 70 procent in het vierde kwartaal van 2021. Bij vrouwen treedt er bij de aanvang van de crisis geen verandering op. Daarna is er een geleidelijke vertrouwensgroei naar 65 procent in het vierde kwartaal van 2021. Dat betekent dat de discrepantie in het vertrouwen tussen de beide seksen in het vierde kwartaal van 2021 iets is toegenomen naar 5 procentpunt.
Man (%) | Vrouw (%) | ||
---|---|---|---|
2020 | I | 64,6 | 61,5 |
2020 | II | 67,3 | 58,6 |
2020 | III | 65,3 | 61,1 |
2020 | IV | 65,6 | 60,3 |
2021 | I | 66,2 | 63,7 |
2021 | II | 66,6 | 65,2 |
2021 | III | 71,9 | 62,9 |
2021 | IV | 69,5 | 64,9 |
Verschillen in vertrouwen tussen leeftijdsgroepen kleiner
In 2020 heeft 66 procent van de jongeren in de leeftijd van 15 tot 35 jaar vertrouwen in andere mensen. Dat is vrijwel gelijk aan dat van de 35- tot 55-jarigen (67 procent), maar beduidend meer dan de 55-plussers (58 procent). In 2021 neemt het sociaal vertrouwen bij de drie leeftijdsgroepen toe naar respectievelijk 68, 69 en 63 procent. Blijkbaar is er een iets sterkere vertrouwensgroei bij de ouderen.
Ook de kwartaalcijfers laten bij de leeftijdsgroepen een afwijkend verloop zien. Bij de jongste groep, van 15 tot 35 jaar, treedt er in het tweede en derde kwartaal 2020 geen verandering op in het vertrouwen in andere mensen. Vanaf het vierde kwartaal wordt een stijgende trend ingezet, en in 2021 beweegt het vertrouwen zich rond de 68 procent. Bij de middelbare leeftijdsgroep, van 35 tot 55 jaar, is er geen duidelijke trend te zien. Bij de 55-plussers is er al meteen aan het begin van de pandemie een groei van 57 naar 60 procent. Dat niveau blijft aanvankelijk grotendeels gehandhaafd, en groeit in het vierde kwartaal van 2021 naar 64 procent. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen van voor de crisis, in het vierde kwartaal van 2021 beduidend gereduceerd zijn.
Kwartaal | 15-34 jaar (%) | 35-54 jaar (%) | 55 jaar of ouder (%) | |
---|---|---|---|---|
2020 | I | 65,4 | 68,6 | 56,5 |
2020 | II | 65 | 66,1 | 58,6 |
2020 | III | 64,3 | 67,2 | 59,5 |
2020 | IV | 67,5 | 66,1 | 57,2 |
2021 | I | 68,2 | 70,2 | 58,4 |
2021 | II | 68,4 | 67,6 | 62,7 |
2021 | III | 67,6 | 70,3 | 64,7 |
2021 | IV | 69,3 | 68,8 | 64,3 |
Minder onderling vertrouwen bij personen met migratieachtergrond
Ook zijn de groepen met en zonder migratieachtergrond met elkaar vergeleken. De ontwikkelingen lopen niet parallel. In 2020 had 66 procent van de groep met een Nederlandse achtergrond vertrouwen in anderen, tegenover 54 procent van de groep met een migratieachtergrond. In 2021 groeide dit sociaal vertrouwen naar respectievelijk 69 en 57 procent. De kwartaalcijfers leren dat dit gepaard gaat met verschillende patronen. Bij de groep met een Nederlandse achtergrond stijgt het vertrouwen in de medemens gestaag van 64 procent voor de pandemie naar uiteindelijk 70 procent in het vierde kwartaal van 2021. Bij de groep met een migratieachtergrond daalt het vertrouwen van 59 naar 50 procent in het derde kwartaal van 2020, waarna het weer toeneemt naar een niveau dat de situatie voorafgaande aan de crisis benadert.
Kwartaal | Nederlandse achtergrond (%) | Migratieachtergrond (%) | |
---|---|---|---|
20 | I | 64,2 | 59 |
2020 | II | 65,4 | 53,9 |
2020 | III | 67,4 | 49,7 |
2020 | IV | 65,6 | 54,1 |
2021 | I | 67 | 57,7 |
2021 | II | 69,6 | 53,8 |
2021 | III | 70,2 | 58 |
2021 | IV | 70,2 | 57,5 |
Samenvattend: de trends in het sociaal vertrouwen in de periode van het eerste kwartaal in 2020 tot en met het vierde kwartaal 2021 verschillen tussen bevolkingsgroepen. Vooral onder mannen, 55-plussers en de groep zonder migratieachtergrond neemt het sociaal vertrouwen toe. Daardoor neemt het verschil tussen de seksen en tussen de groepen met en zonder migratieachtergrond toe, terwijl het verschil in vertrouwen tussen de leeftijdsgroepen afneemt.