5. Sociaaleconomische positie
5.1 Economische hoofdactiviteit
De sociaaleconomische positie is een belangrijke indicator van kwetsbaarheid in het algemeen. Zo hangt de sociaaleconomische status samen met gezondheid, welzijn en levensverwachting (CBS, 2019; Centraal Planbureau en Sociaal en Cultureel Planbureau, 2020; Kunst, 2007). Bekend is dat de sociaaleconomische positie van migranten in het algemeen kwetsbaarder is dan van personen met een Nederlandse herkomst (Gielen et al., 2020). Ook op latere leeftijd zijn verschillen in sociaaleconomische positie aanwezig. In de figuren 5.1.1 en 5.1.2 staat de economische hoofdactiviteit van ouderen beschreven. Omdat de economische hoofdactiviteit sterk samenhangt met leeftijd (de oudste ouderen zullen bijvoorbeeld vaak met pensioen zijn) wordt gekeken naar de ouderen tot en met 66 jaar (de AOW-leeftijd op het peilmoment van dit onderzoek). Ook geslacht heeft een (sterke) invloed op de economische hoofdactiviteit (CBS, 2022g). Daarom worden de figuren voor mannen en vrouwen apart weergegeven.
Werkend (%) | Bijstand (%) | Pensioen (%) | Overige uitkering (%) | Zonder inkomen (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Voormalige koloniën | |||||
Indonesië | 58,4 | 3,6 | 19,1 | 15,6 | 3,4 |
Nederlandse Antillen | 53,8 | 18,4 | 6,5 | 17,1 | 4,1 |
Suriname | 55,4 | 12 | 8 | 20,7 | 3,8 |
Voormalige gastarbeiderslanden | |||||
Marokko | 39,2 | 20,7 | 4,3 | 32,8 | 3 |
Turkije | 42,4 | 13,5 | 3,7 | 35,3 | 5,1 |
Buurlanden | |||||
België | 60,2 | 3,4 | 12,2 | 12,4 | 11,8 |
Duitsland | 61,3 | 3,8 | 11,4 | 13,8 | 9,7 |
Verenigd Koninkrijk | 65,7 | 2,9 | 8,3 | 11,6 | 11,4 |
Nieuwe EU-landen | |||||
Polen | 70,9 | 3,4 | 2,2 | 15,8 | 7,7 |
Zuid-Europese landen | |||||
Italië | 63,6 | 4,7 | 7,5 | 12,5 | 11,7 |
Spanje | 71 | 2,4 | 7 | 12,8 | 6,8 |
Afrikaanse landen | |||||
Kaapverdië | 68,1 | 5 | 8,6 | 15,7 | 2,6 |
Aziatische landen | |||||
China | 62,4 | 11,1 | 4,8 | 7,6 | 14,1 |
Hongkong | 67,7 | 4,8 | 7,3 | 11,2 | 9 |
Vluchtelingenlanden | |||||
Afghanistan | 39,6 | 44,2 | 1,8 | 8,9 | 5,6 |
Irak | 28,5 | 53 | 2 | 11,8 | 4,8 |
Iran | 45,3 | 29,3 | 3 | 17,2 | 5,2 |
Joegoslavië | 49,3 | 18,2 | 4,7 | 23,4 | 4,3 |
Sovjet-Unie | 42,5 | 37,5 | 1,5 | 9,5 | 8,9 |
Syrië | 12,3 | 78,9 | 1,1 | 3,7 | 4,1 |
Nederland | 70,4 | 1,9 | 12,1 | 13,2 | 2,4 |
Werkend (%) | Bijstand (%) | Pensioen (%) | Overige uikering (%) | Zonder inkomen (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Voormalige koloniën | |||||
Indonesië | 45,7 | 4,9 | 19,7 | 14,4 | 15,2 |
Nederlandse Antillen | 47,1 | 20,7 | 9,2 | 16 | 6,9 |
Suriname | 49,8 | 12,1 | 9,7 | 22,3 | 6,1 |
Voormalige gastarbeiderslanden | |||||
Marokko | 12 | 29,3 | 13,2 | 15,5 | 29,9 |
Turkije | 14,1 | 20,9 | 9 | 33,5 | 22,4 |
Buurlanden | |||||
België | 49 | 3,5 | 15,7 | 12,3 | 19,5 |
Duitsland | 51,4 | 5,1 | 12,5 | 12,2 | 18,9 |
Verenigd Koninkrijk | 53,8 | 3,1 | 11,3 | 12,1 | 19,7 |
Nieuwe EU-landen | |||||
Polen | 48,5 | 7,6 | 9,3 | 16,9 | 17,7 |
Zuid-Europese landen | |||||
Italië | 49,9 | 5,8 | 8,6 | 11,7 | 24 |
Spanje | 50,6 | 5,4 | 8,7 | 14,8 | 20,5 |
Afrikaanse landen | |||||
Kaapverdië | 57,3 | 11,3 | 8,9 | 17,2 | 5,3 |
Aziatische landen | |||||
China | 41,7 | 18,4 | 6,1 | 7,5 | 26,4 |
Hongkong | 42,5 | 13,5 | 10 | 7,7 | 26,3 |
Vluchtelingenlanden | |||||
Afghanistan | 11 | 69 | 3,8 | 6,1 | 10,1 |
Irak | 11,6 | 71 | 2,7 | 5,4 | 9,2 |
Iran | 28,2 | 41,7 | 3,6 | 15,7 | 10,9 |
Joegoslavië | 30,8 | 23,2 | 11,8 | 23,3 | 10,9 |
Sovjet-Unie | 30,4 | 33,3 | 5 | 6,8 | 24,6 |
Syrië | 4,3 | 85,2 | 2,6 | 2,2 | 5,7 |
Nederland | 54,4 | 2,7 | 14 | 13,2 | 15,7 |
Veel ouderen die afkomstig zijn uit een vluchtelingenland hebben een bijstandsuitkering. Dit geldt vooral voor ouderen die uit Syrië gevlucht zijn, maar ook ouderen uit landen waar de vluchtelingenstroom langer geleden is zoals Afghanistan en Irak leven relatief vaak van een bijstandsuitkering. Bij een langere verblijfsduur is de afhankelijkheid van een bijstandsuitkering onder vluchtelingen hoger dan voor andere (migranten)groepen in Nederland (Gielen et al., 2020). Beperkte waarde van diploma’s en ervaring uit het thuisland, discriminatie, psychische trauma’s en taalbarrières zijn verklaringen voor de lagere arbeidsmarktparticipatie en hogere afhankelijkheid van de bijstand onder vluchtelingen (Dagevos et al., 2018). Ook de regionale spreiding wordt soms als mogelijke reden genoemd voor het beperkte economische succes onder vluchtelingen (Huijnk et al., 2021). Elke gemeente is, zoals eerder vermeld, verplicht vluchtelingen te huisvesten. De toewijzing gebeurt voornamelijk op basis van het aantal inwoners in een gemeente. Draagvlak onder de bevolking, gedeelde druk op gemeenten en mogelijkheid tot integratie kunnen als redenen voor dit beleid aangedragen worden. Het is echter bekend dat kenmerken van de (bewoners in de) buurt invloed kunnen hebben op de kans van vluchtelingen op de overgang van uitkering naar werk (Kristiansen, 2021). De verplichte verspreiding kan hierdoor dus zorgen dat vluchtelingen minder kans hebben op werk.
Het percentage 55- tot en met 66-jarigen met werk als hoofdactiviteit is het hoogst bij ouderen met een Nederlandse herkomst, bij ouderen uit EU-lidstaten, bij ouderen die uit Kaapverdië zijn geïmmigreerd en bij ouderen uit Aziatische lidstaten. Verder valt in figuur 5.1.1 op dat er relatief veel migrantenmannen uit Marokko en Turkije zijn met een overige uitkering. Dit zijn voornamelijk personen met een uitkering voor ziekte/arbeidsongeschiktheidsuitkering. De grootste verschillen in economische hoofdactiviteit tussen mannen en vrouwen zijn zichtbaar indien naar werk gekeken wordt. Vrouwen die uit Marokko, Turkije, Afghanistan, Irak of Syrië geëmigreerd zijn, hebben beduidend minder vaak inkomen uit arbeid dan mannen met dezelfde herkomst én dan vrouwen van andere herkomst.
5.2 Huishoudensinkomen
Al dan niet werken kan gezien worden als een indicatie van integratie in de samenleving. Werk hebben betekent echter niet automatisch financiële welstand. Van Poolse werknemers is bijvoorbeeld bekend dat zij relatief vaak in slecht betaalde banen werkzaam zijn (Gijsberts et al., 2018). Ook het hebben van een pensioen zegt niet veel over het financieel welzijn van migrantenouderen, omdat migrantenouderen vaak niet het volledige AOW-pensioen krijgen als zij pas op latere leeftijd in Nederland zijn komen wonen. Ook hebben zij minder vaak een aanvullend pensioen (AFM, 2021; Scholte & Lammers, 2017). Betere indicatoren van financieel welzijn zijn daarom het huishoudensinkomen (figuur 5.2.1) en het percentage ouderen dat een besteedbaar huishoudensinkomen onder het sociaal minimum heeft (figuur 5.2.2).
5.2.1. Percentage vrouwen 55-plussers uitgesplitst naar herkomst | (1 000 euro) |
---|---|
Voormalige koloniën | |
Indonesië | 25,734 |
Nederlandse Antillen | 21,123 |
Suriname | 23,164 |
Voormalige gastarbeiderslanden | |
Marokko | 16,742 |
Turkije | 17,566 |
Buurlanden | |
België | 27,457 |
Duitsland | 24,922 |
Verenigd Koninkrijk | 29,761 |
Nieuwe EU-landen | |
Polen | 21,195 |
Zuid-Europese landen | |
Italië | 21,903 |
Spanje | 24,552 |
Afrikaanse landen | |
Kaapverdië | 21,677 |
Aziatische landen | |
China | 17,039 |
Hongkong | 18,909 |
Vluchtelingenlanden | |
Afghanistan | 15,645 |
Irak | 15,385 |
Iran | 16,483 |
Joegoslavië | 19,510 |
Sovjet-Unie | 16,534 |
Syrië | 14,790 |
Nederland | 28,011 |
5.2.2. | (%) |
---|---|
Voormalige koloniën | |
Indonesië | 3,3 |
Nederlandse Antillen | 16,8 |
Suriname | 12,8 |
Voormalige gastarbeiderslanden | |
Marokko | 19,1 |
Turkije | 19,5 |
Buurlanden | |
België | 4,1 |
Duitsland | 4,6 |
Verenigd Koninkrijk | 4,8 |
Nieuwe EU-landen | |
Polen | 9,8 |
Zuid-Europese landen | |
Italië | 7,3 |
Spanje | 6,4 |
Afrikaanse landen | |
Kaapverdië | 11,7 |
Aziatische landen | |
China | 22,4 |
Hongkong | 15,3 |
Vluchtelingenlanden | |
Afghanistan | 30,5 |
Irak | 32,2 |
Iran | 28,4 |
Joegoslavië | 19,9 |
Sovjet-Unie | 27,5 |
Syrië | 32,2 |
Nederland | 1,9 |
De mediaan van het huishoudensinkomen is het hoogst onder ouderen die afkomstig zijn uit de buurlanden België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (tussen 25 duizend en 30 duizend euro). Zij hebben ook niet vaak een inkomen onder het sociaal minimum (ongeveer 5 procent). Dit is in lijn met het gegeven dat relatief veel expats in Nederland afkomstig zijn uit een buurland (Ooijevaar & Verkooijen, 2015). Ook het inkomen van ouderen uit overige EU-lidstaten is relatief hoog (meer dan 20 duizend euro) en minder dan 10 procent van hen leeft onder het sociaal minimum. Verder is de mediaan van het huishoudensinkomen relatief hoog bij ouderen met een Indonesische achtergrond (25 duizend euro) terwijl niet meer dan 3 procent een inkomen heeft onder het sociaal minimum. Het is bekend dat personen met een Indonesische herkomst een hoge arbeidsparticipatie hebben en een hoog inkomen (Jongen et al., 2020). De relatief lange verblijfsduur van deze groep ouderen (zie figuur 3.1.2) kan hier ook een rol spelen.
Het inkomen is het laagst, 15- tot 16 duizend euro, voor de ouderen die afkomstig zijn uit vluchtelingenlanden, met uitzondering van Joegoslavië. Het percentage ouderen dat een inkomen heeft onder het sociaal minimum is bij deze groepen ook relatief hoog (gemiddeld meer dan een kwart). Dit hangt onder andere samen met de hoge uitkeringsafhankelijkheid van deze groep (figuur 5.1.1). Ook ouderen met een Marokkaanse en Turkse herkomst hebben een relatief laag huishoudensinkomen (17- tot 18 duizend euro) en twee op de tien moeten rondkomen van een inkomen onder het sociaal minimum. Dit kan verklaard worden doordat onder hen het man-vrouwverschil in arbeidsmarktparticipatie relatief groot is (zie ook figuur 5.1.1 en figuur 5.1.2). Met andere woorden, ouderen met deze herkomst zijn minder vaak tweeverdieners en leven relatief vaak van één inkomen. Relatief hoge uitkeringsafhankelijkheid en oververtegenwoordiging in laagbetaalde banen spelen ook een rol (Dagevos, 2001; Koot et al., 2019). Indien rekening wordt gehouden met leeftijd en geslacht blijven de groepsverschillen vergelijkbaar met de cijfers die getoond zijn in bovenstaande twee figuren.
5.3 Woningbezit
De derde indicator voor financieel welzijn is het al dan niet bezitten van een koopwoning. Het bezitten van een eigen woning vormt namelijk, met afstand, het grootste deel van het eigen vermogen in Nederland (Van den Brakel & Otten, 2020). Daarnaast hangt het al dan niet bezitten van een eigen woning ook samen met tevredenheid met het leven: eigenaren van een koopwoning zijn vaker tevreden met het leven dan huurders (Van Beuningen, 2018).
3.2.1. Percentage vrouwen 55-plussers uitgesplitst naar herkomst | (%) |
---|---|
Voormalige koloniën | |
Indonesië | 48,2 |
Nederlandse Antillen | 27 |
Suriname | 38,1 |
Voormalige gastarbeiderslanden | |
Marokko | 8,3 |
Turkije | 25,7 |
Buurlanden | |
België | 65,7 |
Duitsland | 56,5 |
Verenigd Koninkrijk | 63,1 |
Nieuwe EU-landen | |
Polen | 33 |
Zuid-Europese landen | |
Italië | 48,1 |
Spanje | 47,8 |
Afrikaanse landen | |
Kaapverdië | 27,3 |
Aziatische landen | |
China | 41,4 |
Hongkong | 41,9 |
Vluchtelingenlanden | |
Afghanistan | 8,7 |
Irak | 11,8 |
Iran | 28,8 |
Joegoslavië | 28,8 |
Sovjet-Unie | 29,8 |
Syrië | 4,7 |
Nederland | 65,5 |
Van de ouderen met een Nederlandse herkomst woont ongeveer twee derde in een koopwoning. Ook bij ouderen uit buurlanden is dit percentage relatief hoog (meer dan de helft). Voor alle andere migrantenouderen geldt dat zij beduidend minder vaak eigenaar zijn van de woning waarin zij wonen dan ouderen met een Nederlandse herkomst. Van de ouderen uit Indonesië, Italië en Spanje is bijna de helft eigenaar van de woning en van de ouderen uit Suriname, China en Hongkong is dit ongeveer 40 procent. Voor alle andere groepen migrantenouderen geldt dat minder dan een derde in een eigen koopwoning woont. Het percentage woningeigenaren lijkt vooral laag bij groepen met een lager inkomen. Zo wonen minder dan een op de tien ouderen uit Afghanistan en Syrië in een eigen woning. Ook het percentage Marokkaanse ouderen dat in een koopwoning woont is laag (8 procent). Verschillende factoren kunnen hierbij een rol hebben gespeeld (Esveldt & de Jong, 2013; Kullberg et al., 2009). Hieronder vallen economische factoren zoals een laag inkomen en onzekerheid over het arbeidsmarktperspectief. Ook culturele factoren kunnen een rol spelen: mogelijk heeft men een eigen huis in het herkomstland of speelt het zogenoemde renteverbod dat verbiedt geld te lenen tegen rente. Ook omgevingsfactoren kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld een beperkt aanbod van (betaalbare) koopwoningen in de woonregio. De groepsverschillen blijven zichtbaar indien rekening gehouden wordt met compositieverschillen in leeftijd en geslacht.