Migrantenouderen in Nederland

4. Huishoudenssituatie en nabijheid van kinderen

4.1 Type huishouden

Uit onderzoek is bekend dat ouderen in Nederland bij gezondheidsproblemen of ouderdomsklachten liever in de huidige woning blijven wonen dan verhuizen (Akkermans et al., 2020). De houding tegenover het wonen in een verzorgingshuis bij verlies van zelfstandigheid is verdeeld: ruim een op de drie ouderen is hierover (heel) negatief, een kwart is (heel) positief en 40 procent is positief noch negatief (Akkermans et al., 2020). Indien ouderen ervoor gekozen hebben om naar een verpleeghuis te gaan, zijn bezorgdheid van de familie, achteruitgang van de fysieke en/of mentale gezondheid en tekort aan zorg van familie, vrienden of thuiszorg de meest genoemde redenen (Verbeek-Oudijk & Koper, 2021).

In het algemeen voelen ouderen in Nederland er weinig voor om bij (schoon)kinderen in te wonen indien zelfstandig wonen niet meer mogelijk is. Meer dan zeven op de tien ouderen met kinderen zijn hierover (zeer) negatief en deze negatieve houding neemt toe met de leeftijd (Akkermans et al., 2020). Er zijn duidelijke verschillen naar herkomst in normen rondom familiesolidariteit (De Valk & Schans, 2008). Zeven procent van de 50- tot 80-jarigen met een Nederlandse herkomst is van mening dat zij, als zij op leeftijd zijn, bij hun kinderen zouden moeten kunnen wonen. Van personen met een Antilliaanse, Surinaamse en Turkse achtergrond vindt respectievelijk 46 procent, 49 procent en 68 procent dit, en van personen met een Marokkaanse herkomst is 91 procent die mening toegedaan.

4.1.1. Huishoudenssituatie, 55-plus, 2019
 Alleenstaand (%)Eenouder (%)Partner (%)Partner en kind(eren) (%)Overig (%)Institutioneel huishouden (%)
Voormalige koloniën
Indonesië33,53,647,69,61,93,8
Nederlandse Antillen44,59,426,913,42,83
Suriname39,41028173,52,2
Voormalige gastarbeiderslanden
Marokko18,66,931,838,63,50,7
Turkije19,1638,327,780,8
Buurlanden
België292,854,59,61,32,8
Duitsland32,6351,28,51,33,4
Verenigd Koninkrijk29,83,249,814,91,11,3
Nieuwe EU-landen
Polen39,24,242,79,53,40,8
Zuid-Europese landen
Italië28,63,549,115,31,81,6
Spanje24,84,748,1182,61,8
Afrikaanse landen
Kaapverdië33,310,228,123,82,81,7
Aziatische landen
China21,84,944,121,96,11,2
Hongkong175,142,430,83,51,1
Vluchtelingenlanden
Afghanistan21,86,531,833,53,92,6
Irak27,86,431,830,321,7
Iran40,86,431,718,61,21,3
Joegoslavië28,65,441,3194,61,1
Sovjet-Unie33,25,243,1133,32,3
Syrië19,6531,739,31,42,9
Nederland25,22,256,112,31,52,7

Deze voorkeuren lijken zich ook te vertalen naar de praktijk. Het percentage Marokkaanse en Turkse ouderen dat met partner en kinderen woont is relatief hoog. Dit geldt ook voor ouderen uit Afghanistan, Irak en Syrië. Deels heeft dit te maken met compositie-effecten: deze ouderen zijn jonger dan ouderen met een Nederlandse herkomst (figuur 3.1.1), maar ook na correctie voor leeftijd en geslacht wonen deze groepen nog steeds vaker met partner en kinderen dan Nederlandse ouderen (zie bijlage 2). Uit deze cijfers kan overigens niet geconcludeerd worden of ouderen bij hun kinderen zijn ingetrokken of dat kinderen bij hun ouders inwonen. Het percentage Marokkaanse en Turkse migrantenouderen dat in een verzorgingstehuis of verpleeghuis woont is gering (zie institutioneel huishouden). Als naar personen van 75 jaar en ouder gekeken wordt, is hetzelfde patroon zichtbaar. Van de 75-plussers met een Nederlandse herkomst woont ongeveer 8 procent in een verzorgingstehuis of verpleeghuis, van de 75-plussers met een Turkse achtergrond is dit 4 procent en van de 75-plussers met een Marokkaanse achtergrond 1 procent. Asielzoekerscentra vallen ook onder institutionele huishoudens. Dit kan het relatief hoge percentage Syrische ouderen verklaren dat in een institutioneel huishouden woont (3 procent).

Verder valt op dat ouderen met een Antilliaanse, Surinaamse of Kaapverdische herkomst relatief vaak alleenstaande ouder zijn. Onderzoek toonde ook dat het aandeel alleenstaande moeders bij Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse migranten in Nederland hoog was (Harmsen & Garssen, 2005). Dit sluit aan bij de matrifocale gezinsstructuren die vaak in het Caribisch gebied voorkomen waarbij vrouwen de centrale positie in het gezin innemen en waar moeders de kinderen relatief vaak alleen opvoeden. Na correctie voor leeftijd en geslacht is ook het aandeel eenouderhuishoudens onder Marokkaanse migrantenouderen relatief hoog (zie bijlage 2).

Wat betreft huishoudenssituatie kunnen vooral ouderen die alleen wonen als relatief kwetsbaar gezien worden, omdat zij geen (mantel)zorg kunnen ontvangen van hun partner en/of inwonende kinderen. Alleenstaanden komen relatief veel voor bij ouderen die uit de Nederlandse Antillen, Suriname, Polen of Iran geïmmigreerd zijn (rond 40 procent), ook nadat rekening is gehouden met verschillen in geslacht en leeftijd (zie bijlage 2).

4.2 Aanwezigheid van kinderen en afstand tot kinderen

Kinderen zijn een belangrijke, potentiele bron van informele steun en mantelzorg (Kloosterman & Schmeets, 2020). Dat zijn inwonende kinderen in de eerste plaats, maar ook uitwonende kinderen kunnen een bron van hulp, zorg en ondersteuning zijn.

4.2.1. 55-plussers zonder kinderen in Nederland, 2019
4.2.1 Percentage 55-plussers zonder kinderen in Nederland uitgesplitst naar herkomst (%)
Voormalige koloniën
Indonesië20,2
Nederlandse Antillen24,2
Suriname14,4
Voormalige gastarbeiderslanden
Marokko7,2
Turkije4,9
Buurlanden
België29,8
Duitsland26,8
Verenigd Koninkrijk35,8
Nieuwe EU-landen
Polen51,2
Zuid-Europese landen
Italië19,6
Spanje16,7
Afrikaanse landen
Kaapverdië13,7
Aziatische landen
China16,9
Hongkong7,6
Vluchtelingenlanden
Afghanistan16,6
Irak23,8
Iran22,8
Joegoslavië15,9
Sovjet-Unie38,4
Syrië32,6
Nederland16,1

De meeste ouderen, Nederlandse ouderen en migrantenouderen, hebben kinderen in Nederland. Er zijn echter substantiële verschillen tussen de groepen wat betreft de aanwezigheid van kinderen. Zo heeft van de Poolse ouderen in Nederland ongeveer de helft geen kinderen die in Nederland wonen. Een reden hiervoor kan zijn dat Polen die al vroeg naar Nederland kwamen dit relatief vaak zonder kinderen deden in vergelijking met Polen die meer recent naar Nederland gekomen zijn (Gijsberts et al., 2018). Ouderen uit buurlanden die geen kinderen hebben in Nederland, hebben mogelijk wel kinderen die in het geboorteland wonen. Het percentage ouderen met een Marokkaanse en Turkse herkomst zonder kinderen in Nederland is daarentegen relatief laag (respectievelijk 5 procent en 7 procent). Het is bekend dat de vruchtbaarheid (gemiddeld aantal kinderen) van deze groepen relatief hoog is (CBS, 2022f). Dezelfde patronen zijn ook zichtbaar als rekening wordt gehouden met verschillen tussen de groepen in leeftijd en geslacht.

Naast de aanwezigheid van kinderen is ook de nabijheid van kinderen belangrijk. Immers, hoe groter de afstand tussen ouderen en uitwonende kinderen des te minder zorg en praktische steun zij ontvangen (Knijn & Liefbroer, 2006; Mulder & Van der Meer, 2009). Hiervoor is vooral de afstand tot het dichtstbijzijnde kind belangrijk en niet de gemiddelde afstand tot alle uitwonende kinderen (Fokkema & Das, 2020). Bekend is dat 5 kilometer al een drempel kan zijn om huishoudelijke hulp te geven waar een grens voor andere vormen van hulp op 20 kilometer lijkt te liggen (Knijn & Liefbroer, 2006).

4.2.2. Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde uitwonende kind, 55-plus, 2019
4.2.2. Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnde uitwonende kind (km)
Voormalige koloniën
Indonesië17
Nederlandse Antillen17
Suriname12
Voormalige gastarbeiderslanden
Marokko5
Turkije5
Buurlanden
België18
Duitsland17
Verenigd Koninkrijk18
Nieuwe EU-landen
Polen20
Zuid-Europese landen
Italië12
Spanje11
Afrikaanse landen
Kaapverdië6
Aziatische landen
China20
Hongkong16
Vluchtelingenlanden
Afghanistan12
Irak14
Iran18
Joegoslavië14
Sovjet-Unie23
Syrië14
Nederland13

Zoals te zien is in figuur 4.2.2 ligt de gemiddelde afstand tot het dichtstbijzijnde (in Nederland wonende) uitwonende kind enkel voor Marokkaanse, Turkse en Kaapverdiaanse migrantenouderen rond de 5 kilometer. Voor ouderen uit Kaapverdië is dit in lijn met de sterke geografische clustering van deze gemeenschap in Rotterdam (paragraaf 3.3) en bij Marokkaanse en Turkse ouderen is dit, naast de geografische clustering, ook in lijn met de bekende attitudes rondom het zorgen voor de ouders (paragraaf 4.1). Migrantenouderen uit Polen, China en de Sovjet-Unie wonen gemiddeld het verst van hun dichtstbijzijnde uitwonende kind vandaan, gemiddeld ruim 20 kilometer.

Bovenstaande figuur geldt voor alle ouderen met uitwonende kinderen in Nederland (waarvan de afstand bekend is). Onder alleenstaande ouderen – voor wie uitwonende kinderen een belangrijke potentiele bron zijn van mantelzorg – zijn vergelijkbare patronen te zien. Ook indien rekening gehouden wordt met verschillen tussen de groepen wat betreft leeftijd en geslacht zijn dezelfde patronen zichtbaar. De randvoorwaarden voor het kunnen ontvangen van mantelzorg zijn dus relatief gunstig voor ouderen uit Marokko en Turkije, zij hebben immers relatief vaak kinderen én deze kinderen wonen relatief vaak dichtbij. Voor ouderen uit Polen en de Sovjet-Unie zijn deze randvoorwaarden minder gunstig aangezien zij minder vaak kinderen in Nederland hebben en vanwege de relatief grote afstand tot kinderen indien deze wel in Nederland wonen.