Auteur: Peter Harteloh
Meervoudige codering van de doodsoorzaak

3. Resultaten

Een B-formulier bevat in de jaren 2014-2017 gemiddeld 3,0 doodsoorzaken. Wanneer de symptomen van het overlijden (hart- of ademstilstand) niet worden meegenomen, blijven er gemiddeld 2,9 doodsoorzaken per B-formulier over. Ruim 80 procent van de B-formulieren bevat meer dan één doodsoorzaak. Bij het merendeel van de B-formulieren (84 procent) gaat het om 1-4 doodsoorzaken.

3.1 B-formulieren naar aantal doodsoorzaken, 2014/2017 (n = 586 569) (%)
Een Twee Drie VierVijfZesZeven of meerGemiddeld aantal2)
Incl. symptomen van overlijden1)17,527,223,715,48,44,23,63,0 (±1,6)
Excl. symptomen van overlijden1) 18,828,223,214,77,93,93,32,9 (±1,6)
1) Hartstilstand, ademhalingsinsufficiëntie of coma.
2) Tussen haakjes de standaarddeviatie.

Het aantal doodsoorzaken op een B-formulier neemt toe met de leeftijd van de overledene tot het aantal doodsoorzaken vanaf het 95ste levensjaar weer wat afneemt. Er wordt dan relatief vaker volstaan met de doodsoorzaak “ouderdom” (Harteloh en de Bruin, 2011). In elke leeftijdsklasse komen B-formulieren met 2 of 3 doodsoorzaken het meest voor. Het hoge percentage formulieren met 2 codes bij overledenen tot 65 jaar is te verklaren door het relatief veelvuldig voorkomen van niet-natuurlijke doodsoorzaken (ongevallen, suïcide en moord/doodslag) in deze groep die volgens ICD-10 richtlijnen altijd met behulp van twee codes gecodeerd worden: één voor het soort ongeval en één voor het letsel. Het (patroon van het) aantal doodsoorzaken verschilt niet significant voor mannen en vrouwen (hier niet getoond). 

3.2 Aantal doodsoorzaken naar leeftijd, 2014/2017
 Een (%)Twee (%)Drie (%)Vier (%)Vijf of meer (%)
Tot 65 jaar20,433,82312,510,4
65 tot 75 jaar19,428,423,614,314,3
75 tot 85 jaar1625,623,816,518,1
85 tot 95 jaar15,224,824,416,718,9
95 jaar of ouder18,826,123,715,515,9

B-formulieren met slechts één doodsoorzaak komen naar verhouding veel voor bij sterfgevallen met kanker of hart- en vaatziekten. Bij B-formulieren met zes of meer doodsoorzaken is er relatief vaak sprake van een nieraandoening, huidziekte of van een aandoening van bot of spierweefsel. Bij een vermelding van kanker op het B-formulier komen twee doodsoorzaken het meest voor (kanker met uitzaaiing, doorgroei of inklemming). Wanneer een endocriene aandoening (bijvoorbeeld diabetes) genoemd wordt, gaat het betrekkelijk vaak om vier doodsoorzaken. Bij andere ICD-10 hoofdgroepen komen doorgaans B-formulieren met drie doodsoorzaken het meest voor.

3.3 Aantal doodsoorzaken naar ICD-10 hoofdgroep, 2014/2017
 Een (%)Twee (%)Drie (%)Vier (%)Vijf (%)Zes of meer (%)
INF2,613,424,723,316,619,4
NEO 19,328,922,714,27,77,3
BLOED1,49,319,723,218,128,2
ENDO0,78,423,125,618,823,4
PSYCH 3,71727,222,214,215,7
ZST 615,323,821,614,918,4
CIRC9,819,724,119,512,714,2
RESP 5,619,22621,213,414,7
DIGES 4,515,826,821,814,217
HUID 0,67,819,323,919,229,2
MUSC 2,78,817,921,11831,5
UROGEN 2,211,822,12317,423,5
ILL-DEF 6,818,826,7211313,8

Tabel 3.4 geeft de selectieratio (SR) weer van ICD-10 hoofdgroepen, dit is de gemiddelde SR van doodsoorzaken in de desbetreffende ICD-10 hoofdgroep. De SR verschilt aanzienlijk naar ICD-10 hoofdgroep. Een kanker wordt bij vermelding op een B-formulier bij ruim 9 op de 10 gevallen als onderliggende doodsoorzaak voor de statistiek geselecteerd, een hart- of vaatziekte bij 6 op de 10 gevallen en een psychische ziekte of ziekte van het centraal zenuwstelsel (lees dementie of de ziekte van Alzheimer) bij ongeveer de helft. Infectieziekten worden daarentegen bij voorkomen op een B-formulier slechts bij 24 procent en bloed- of huidziekten bij 16 procent van de gevallen als onderliggende doodsoorzaak voor de statistiek geselecteerd. Symptomen (waaronder ouderdom) en elders niet te classificeren ziekten worden bij voorkomen op een B-formulier het minst vaak als onderliggende doodsoorzaak voor de statistiek geselecteerd (11 procent).  

3.4 Selectieratio (SR) naar ICD-10 hoofdgroep, 2014/2017 (%)
Onderliggende
doodsoorzaak
Voorkomen op
B-formulier1)
Selectieratio
INFInfectie- en parasitaire ziekten2,28,924,9
NEONieuwvormingen (kwaad- en goedaardig)31,935,091,2
BLOEDZiekten van bloed en bloedvormende organen0,32,215,7
ENDOEndocriene-, voedings- en metabole ziekten2,57,234,6
PSYCHPsychische- en gedragsziekten 8,017,146,8
ZSTZiekten van zenuwstelsel5,410,850,1
CIRCZiekten van hart en vaatstelsel25,242,159,9
RESPZiekten van longen en luchtwegen8,322,536,8
DIGESZiekten van spijsverteringsstelsel3,17,243,4
HUIDZiekten van de huid0,21,216,1
MUSCZiekten van spieren, bot en bindweefsel0,82,629,4
UROGENZiekten van nieren en urinewegen2,211,220,0
OverigZeldzame doodsoorzaken2)0,61,055,4
ILL-DefSymptomen en niet elders te classificeren ziektebeelden4,138,510,6
NNDNiet-natuurlijke doodsoorzaken5,27,370,7
TOTAAL100100
1) Percentage B-formulieren met minstens één vermelding van een doodsoorzaak uit de desbetreffende ICD-10 hoofdgroep.
2) Ziekten van perinatale periode, zwangerschap, aangeboren aandoeningen en ziekten van oog of oor.

Tabel 3.5 toont de CDAI op het niveau van de ICD-10 hoofdgroepen van Nederlandse overledenen in de jaren 2014-2017. Horizontaal laat de tabel de mate zien waarin een groep van onderliggende doodsoorzaken samengaat met andere ziekten of aandoeningen. Hoe groter de CDAI hoe sterker het verband tussen twee hoofdgroepen van doodsoorzaken.  Zo gaat een overlijden aan kanker vaak samen met een bloedziekte (w.o. bloedarmoede), een endocriene ziekte (w.o. suikerziekte) met een hart- of vaatziekte, en een psychische ziekte (w.o. dementie) met een probleem van het eten of drinken (cachexie, dehydratie) dat wordt ingedeeld in het ICD-10 hoofdgroep IV van de endocriene ziekten en stofwisselingsstoornissen. Een niet-natuurlijke dood (lees: ongeval) vertoont een mogelijk verband met dementie (ICD-10 hoofdgroepen psychische ziekten en ziekten van het zenuwstelsel) en ziekten van spieren, bot en bindweefsel (lees: aandoeningen van het bewegingsapparaat). Verder valt het op dat veel ICD-10 hoofdgroepen een statistisch significant verband hebben met de ICD-10 hoofdgroep XVIII voor symptomen (waaronder de directe doodsoorzaken) en niet elders te classificeren ziektebeelden. 

Verticaal toont tabel 3.5 het samengaan van de vermelding van een ziekte uit een ICD-10 hoofdstuk als doodsoorzaak op een B-formulier met de selectie van een ziekte als onderliggende doodsoorzaak uit een ander ICD-10 hoofdstuk. Infectieziekten treden vooral op bij onderliggende doodsoorzaken op het gebied van de huid, longen en luchtwegen, spijsverteringsstelsel, of ziekten van nier en urinewegen. De nieuwvormingen (kanker) is een groep met weinig statistisch significante verbanden met andere ICD-10 hoofdgroepen. Ook springt de associatie tussen hart- of vaatziekten en endocriene aandoeningen (lees: diabetes) eruit. 

Op de diagonaal heeft de CDAI voor ICD-10 hoofdgroepen geen duidelijke betekenis aangezien het aantal vermeldingen nu per definitie gelijk is aan het aantal onderliggende doodsoorzaken met een vermelding uit hetzelfde hoofdstuk (noemer in CDAI-formule = 1). 

3.5 Cause-of-Death Association Index (CDAI) naar ICD-10 hoofdgroep, 2014/2017
VermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermeldingVermelding
INFNEOBLOEDENDOPSYCHZSTCIRCRESPDIGESHUIDMUSCUROGENOverigILLDefNND
Onderliggende doodsoorzaakINF124510584866410798110961235010111
Onderliggende doodsoorzaakNEO501647132395558117435367657040
Onderliggende doodsoorzaakBLOED1411273384991758271771207010848
Onderliggende doodsoorzaakENDO981177777213852482351192007710417
Onderliggende doodsoorzaakPSYCH669621954947904915876974313513
Onderliggende doodsoorzaakZST7295415193401033017993936412517
Onderliggende doodsoorzaakCIRC5712587461756134717590438526
Onderliggende doodsoorzaakRESP128115557614571305470635010012
Onderliggende doodsoorzaakDIGES203151907296655454797889668551
Onderliggende doodsoorzaakHUID483109502451525749491521123714032
Onderliggende doodsoorzaakMUSC206121388146676210267275118163125110
Onderliggende doodsoorzaakUROGEN308811782625571507011180679144
Onderliggende doodsoorzaakOverig1024434248173517110321174707736
Onderliggende doodsoorzaakILLDef31085224236124515
Onderliggende doodsoorzaakNND279323490653339175286344733
N.B. Vet gedrukt: statistisch significante CDAI (ondergrens 95%BI>100).

Onderstaand kader toont de meest voorkomende clusters van doodsoorzaken die aan het overlijden ten grondslag kunnen liggen. De clusters worden weergegeven naar het aantal doodsoorzaken op een B-formulier (2, 3, 4 of meer). Alleen B-formulieren met meer dan één doodsoorzaak bevatten clusters. Voor ieder aantal (lees: causaal netwerk) worden de meest voorkomende clusters van doodsoorzaken weergegeven met hun bijbehorende frequentie van voorkomen. 

Veelvoorkomende clusters van doodsoorzaken zijn: kanker met uitzaaiingen (metastasen) en complicaties (bijv. een gemetastaseerde longkanker met pneumonie), het samengaan van dementie met een infectie of complicaties als cachexie en dehydratie (niet meer eten of drinken), en het samengaan van hartfalen met COPD of een infectie. Kanker, dementie, COPD of hartfalen worden zichtbaar als ziekten waaraan men (pas) overlijdt als er sprake is van een multimorbiditeit die de persoon niet meer het hoofd kan bieden (Grippo et al., 2020). Naarmate het aantal mogelijke combinaties van doodsoorzaken toeneemt, neemt de frequentie van specifieke combinaties af - ieder kolomtotaal is 100 procent - en wordt het moeilijker tot een kwantitatieve ordening te komen. Het kwalitatief inzicht in de oorzaak van het overlijden neemt echter toe. Zo is bijvoorbeeld de toeschrijving van het overlijden aan een gemetastaseerde longkanker gecompliceerd door een pneumonie en sepsis informatiever dan een toeschrijving van het overlijden aan longkanker alleen, en duidt het overlijden aan een dementie gecompliceerd door een infectie op een ander sterfproces dan een overlijden aan dementie met een cachexie en dehydratie (zie bovenstaand kader).