3. Resultaten
3.1 Starters en het inkomenscriterium
In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste twee onderzoeksvragen uit de inleiding: hoeveel startende zelfstandigen genereren voldoende inkomen uit de eigen onderneming, en welke groepen bereiken het vaakst het criterium?
In 2013 zijn er 215,3 duizend personen als zelfstandige gestart (CBS StatLine, 2017b). Veruit de meesten zijn begonnen als zzp’er (199,1 duizend personen). De overige starters betreffen zelfstandigen met personeel (9,1 duizend personen) en meewerkenden (7,1 duizend personen). Voor het merendeel van de zelfstandigen die zijn ingestroomd, is de zelfstandigenbaan in het startjaar een nevenactiviteit (142,8 duizend personen). Er is binnen deze groep geen onderscheid te maken tussen degenen voor wie het werk als zelfstandige een nevenactiviteit is en degenen voor wie het later in het jaar de hoofdactiviteit werd.
Totaal (x 1 000) | Hoofdinkomen (x 1 000) | Neveninkomen (x 1 000) | |
---|---|---|---|
Totaal | 215,3 | 72,5 | 142,8 |
Zelfstandige zonder personeel | 199,1 | 61,8 | 137,4 |
Zelfstandige met personeel | 9,1 | 6,8 | 2,3 |
Meewerkend gezinslid | 7,1 | 4,0 | 3,1 |
Ongeveer 1 op de 6 startende zelfstandigen heeft in 2014 een zelfstandigeninkomen van minstens het super-bruto minimumloon. Na vijf jaar zijn dit er bijna 1 op de 5. Startende directeur-grootaandeelhouders zonder personeel en zelfstandigen met personeel hebben in 2014 het hoogste aandeel starters met een zelfstandigeninkomen dat minimaal het super-bruto minimumloon bedraagt, te weten 56,8 procent en 52,6 procent. Dat percentage is voor directeur-grootaandeelhouders zonder personeel afgenomen naar 44,6 procent in 2018 en voor zelfstandigen met personeel naar 48,6 procent. Deze afname komt vooral doordat een deel van deze zelfstandigen weer is uitgestroomd. Er zijn relatief weinig startende overige zelfstandigen die meer verdienen dan het super-bruto minimumloon, maar dit aandeel is vijf jaar na de start wel verdubbeld.
Na 1 jaar (%) Na 5 jaar (%) Totaal 16 18,3 Zzp zelfstandig ondernemer 27,7 31,6 Zzp dga 56,8 44,6 Zzp overige zelfstandige 3 5,8 Zmp 52,6 48,6 Meewerkend gezinslid 2,9 9
Een op de 4 mannen heeft vijf jaar na de start een zelfstandigeninkomen op of boven het super-bruto minimumloon. Ongeveer evenveel mannen werken vijf jaar na de start nog steeds als zelfstandige, maar genereren hieruit minder dan het minimumloon. Voor vrouwen ziet dit beeld er iets anders uit. Een op 10 vrouwen heeft vijf jaar na de start een inkomen van minstens het minimumloon, en 35 procent een inkomen onder het minimumloon. Dit hangt vooral samen met de arbeidsduur van vrouwen. Vrouwen werken ook als zelfstandige doorgaans minder uren dan mannen, het inkomen uit ondernemerschap blijft dan eveneens achter (CBS StatLine, 2020b; CBS, 2020b). Ook hebben vrouwen andere startmotieven. Zij starten vaker als zelfstandige om familie en werk te kunnen combineren (Conen en Schippers, 2017). Zelfstandigen die gemotiveerd worden door deze motieven, doen het in financieel opzicht minder goed.
Het hoogste aandeel starters dat na vijf jaar minimaal het super-bruto minimumloon verdient, is te zien onder degenen van 25 tot 45 jaar. Startende zelfstandigen van 65 jaar of ouder behalen het minst vaak het inkomenscriterium.
Minstens super-bruto minimumloon (%) | Onder super-bruto minimumloon (%) | Gestopt als zelfstandige (%) | |
---|---|---|---|
Totaal | 18,3 | 30,5 | 51,3 |
Geslacht | |||
Man | 25,8 | 27,1 | 47 |
Vrouw | 10,3 | 34 | 55,7 |
Leeftijd | |||
Tot 25 jaar | 15,3 | 28 | 56,7 |
25-35 jaar | 23,5 | 29,5 | 47 |
35-45 jaar | 23,3 | 31,8 | 44,9 |
45-55 jaar | 17,9 | 33,2 | 48,9 |
55-65 jaar | 9,6 | 31,9 | 58,6 |
65-75 jaar | 2,5 | 26 | 71,5 |
75 jaar of ouder | 1,7 | 15,8 | 82,6 |
Meest succesvol in de bouw, minst in de gezondheidszorg
De bouwsector springt eruit met het hoogste aandeel starters dat vijf jaar na de start een zelfstandigeninkomen op of boven het super-bruto minimumloon heeft (48 procent). Zelfstandigen in deze sector hebben vaak het zelfstandigeninkomen als belangrijkste inkomensbron. In de sectoren onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg en de overige dienstverlening zijn er relatief weinig starters die het inkomenscriterium halen. In deze sectoren zijn verhoudingsgewijs veel zelfstandigen als overige zelfstandige begonnen.
In sectoren waar een relatief gering aandeel starters na vijf jaar voldoende inkomen weet te realiseren, is de uitstroom doorgaans relatief groot. De sector gezondheids- en welzijnszorg is hier een voorbeeld van. Ongeveer 63 procent van de starters is vijf jaar na de start weer gestopt. Een uitzondering vormt de sector overige dienstverlening (o.a. kappers en schoonheidssalons). In deze sector haalt een relatief gering aandeel starters het inkomenscriterium, maar vijf jaar na de start van de onderneming is nog twee derde van de starters als zelfstandige actief.
Minstens super-bruto minimumloon (%) Onder super-bruto minimumloon (%) Gestopt als zelfstandige (%) Totaal 18,3 30,5 51,3 Bouwnijverheid 47,8 22,9 29,4 Specialistische zakelijke diensten 31,9 31,1 37,1 Horeca 27,7 31,2 41,2 Informatie en communicatie 26,2 29,2 44,6 Handel 22,2 34,7 43 Verhuur en overige zakelijke diensten 19 29,2 51,9 Cultuur, sport en recreatie 16,7 46,1 37,2 Overige dienstverlening 13,2 52,1 34,7 Onderwijs 12,8 36 51,2 Gezondheidszorg en welzijnszorg 9,9 27,6 62,5 Onbekend 8,2 28,3 63,5
3.2 Ontwikkeling arbeidspositie starters
In de inleiding is de vraag gesteld in hoeverre de duur van de zelfstandigenloopbaan samenhangt met het genereren van een voldoende zelfstandigeninkomen. In figuur 3.2.1 is voor de jaren na het startjaar (2013) aangegeven hoe de zelfstandigenpopulatie zich ontwikkelt voor wat betreft de inkomenspositie als zelfstandige en de uitstroom naar andere posities (hier onderverdeeld in werknemers en niet-werkenden). Uit de figuur blijkt dat het aandeel starters dat zelfstandige blijft en een zelfstandigeninkomen heeft van minstens het super-bruto minimumloon gedurende de periode 2014-2018 toeneemt van 16,0 procent naar 18,3 procent. De groep starters die als zelfstandige minder verdient dan het inkomenscriterium, neemt gedurende diezelfde periode gestaag in omvang af: van 56 procent in 2014 naar 30 procent in 2018. Daarmee neemt het aandeel voldoende verdienende zelfstandigen binnen de deelpopulatie zelfstandigen sterker toe dan binnen de gehele starterspopulatie: van 22 procent in 2014 naar 37 procent in 2018.
Jaar Minstens super-bruto minimumloon (%) Onder super-bruto minimumloon (%) Werknemer (%) Niet werkzaam (%) 2014 16 55,9 16,1 12 2015 16,9 44,6 22,5 16 2016 17,5 38,2 26,3 18,1 2017 18 33,7 29,1 19,2 2018 18,3 30,5 31,3 20
Het aandeel starters dat geen zelfstandige meer is, neemt toe van 28 procent in 2014 naar 51 procent in 2018. Het grootste deel van deze uitstroom betreft mensen die de overgang naar werk in loondienst hebben gemaakt. In 2018 was 31 procent van de in 2013 gestarte zelfstandigen (weer) als werknemer werkzaam.
In de tabellenbijlage zijn cijfers opgenomen over de arbeids- en inkomenspositie van de startende zelfstandigen in de vijf jaren na het startjaar, uitgesplitst naar achtergrondkenmerken.
3.3 Duuranalyse
In deze paragraaf staat de beantwoording van onderzoeksvragen 3 en 4 uit de inleiding centraal, waarbij gebruik gemaakt is van duuranalyses. De resultaten van de duuranalyse zijn weergegeven in tabellen 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3. In deze tabellen gaat het om de uitkomsten uit een en hetzelfde model. Vanwege de overzichtelijkheid zijn deze uitkomsten over drie tabellen verdeeld. In de tabellen zijn voor iedere transitie (bereikt brutominimumloon, wordt werknemer, niet meer werkzaam) twee kolommen opgenomen. De eerste kolom bevat de natuurlijke logaritme van de odds (log-odds), de tweede kolom de bijbehorende standaardfout (zie de Technische toelichting voor een nadere uitleg over de log-odds). Uit tabel 3.3.1 blijkt dat de kans op het bereiken van het super-bruto minimumloon relatief groot is in het eerste jaar na de start van de onderneming. In de jaren daarna is die kans veel kleiner. Als een ondernemer het inkomenscriterium niet haalt in het eerste jaar na de start, dan is de kans relatief gering dat dit in latere jaren wel lukt. In deze latere jaren is de kans op uitstroom naar andere arbeidsposities (werk in loondienst, geen werk) eveneens kleiner dan in het eerste jaar na de start, maar deze kans neemt met de jaren geleidelijk af.
Succesvol als zelfstandige: jong, man en hoog opgeleid
Vrouwelijke starters hebben een relatief geringe kans om met hun werk als zelfstandige minstens het super-bruto minimumloon te verdienen. Anders dan mannen werken zij meestal in deeltijd. Van alle vrouwelijke zelfstandigen werkte in 2020 63 procent in deeltijd, van de mannen 28 procent (CBS StatLine, 2020b). Het relatief geringe succes van vrouwelijke starters in de ontwikkeling van het zelfstandigeninkomen is voor een deel ook toe te schrijven aan de andere verdeling van push- en pullfactoren. Bij vrouwen zijn push-factoren, zoals het combineren van werk en familie, vaker dan bij mannen het motief om als zelfstandige te beginnen, terwijl pull-factoren, zoals meer autonomie en het aangaan van een nieuwe uitdaging bij mannen en vrouwen ongeveer gelijk verdeeld zijn (Conen en Schippers, 2017). Zzp’ers die starten vanuit push-factoren maken vaker deel uit van een huishouden met financiële tekorten en hebben een lagere arbeidstevredenheid (Conen en Schippers, 2017).
Ook leeftijd, huishoudenssamenstelling en onderwijsniveau zijn onderscheidend. De leeftijdsgroepen tot 55 jaar hebben vergelijkbare transitiekansen, voor de oudere leeftijdsgroepen is de kans op het bereiken van het super-bruto minimumloon kleiner. De transitiekansen naar werknemer zijn vanaf 55 jaar ook relatief kleiner, die naar geen werk juist relatief groter.
Starters die deel uitmaken van een paar met kinderen hebben in vergelijking met starters in andere huishoudtypen de grootste kans om meer te gaan verdienen dan het super-bruto minimumloon. Hierbij is wel verschil naar geslacht. Vrouwelijke starters in een paar met kinderen hebben een kleinere kans dan dito mannelijke starters om het inkomenscriterium te halen.3) Ook is deze kans kleiner dan bij alleenstaande vrouwelijke starters. De transitiekansen naar werknemer zijn nauwelijks afhankelijk van huishoudenssamenstelling. Wel stoppen zelfstandigen in een eenpersoonshuishouden relatief sneller met werken dan zelfstandigen in huishoudens met een andere samenstelling.
Starters met een hoog onderwijsniveau ten slotte doen het beter dan lager opgeleide startende zelfstandigen.4) De kans om met de zelfstandigenactiviteit meer te verdienen dan het super-bruto minimumloon is in de groep hoogopgeleiden relatief het hoogst, de kans op uitstroom naar een arbeidspositie zonder werk het kleinst.
Bereikt bruto minimumloon | Bereikt bruto minimumloon | Wordt werknemer | Wordt werknemer | Niet meer werkzaam | Niet meer werkzaam | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | ||
Constante | -0,04 | 0,03 | -1,55 | 0,04 | -2,54 | 0,04 | |
Duur | 1 jaar (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Duur | 2 jaar | -0,99 | 0,01 | -0,31 | 0,01 | -0,38 | 0,01 |
Duur | 3 jaar | -1,11 | 0,02 | -0,60 | 0,01 | -0,67 | 0,02 |
Duur | 4 jaar | -1,18 | 0,02 | -0,73 | 0,02 | -0,93 | 0,02 |
Duur | 5 jaar | -1,27 | 0,02 | -0,90 | 0,02 | -1,09 | 0,02 |
Geslacht | Man (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Geslacht | Vrouw | -0,52 | 0,03 | -0,04 | 0,02 | -0,01 | 0,02 |
Huishoudenssamenstelling | Eenpersoonshuishouden (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Huishoudenssamenstelling | Huishouden: paar zonder kinderen en zonder anderen | 0,05 | 0,02 | -0,08 | 0,02 | -0,15 | 0,02 |
Huishoudenssamenstelling | Huishouden: paar met kinderen zonder anderen | 0,20 | 0,02 | -0,01 | 0,02 | -0,32 | 0,02 |
Huishoudenssamenstelling | Huishouden: eenoudergezin zonder anderen | 0,08 | 0,03 | 0,06 | 0,03 | -0,16 | 0,04 |
Huishoudenssamenstelling | Overige meerpersoonshuishoudens | 0,09 | 0,03 | 0,00 | 0,04 | -0,18 | 0,04 |
Interactie geslacht x huishoudenssamenstelling | Vrouw en paar zonder kinderen | -0,20 | 0,04 | -0,02 | 0,03 | -0,08 | 0,03 |
Interactie geslacht x huishoudenssamenstelling | Vrouw en paar met kinderen | -0,37 | 0,03 | -0,13 | 0,02 | -0,03 | 0,03 |
Interactie geslacht x huishoudenssamenstelling | Vrouw en eenouderhuishouden | -0,02 | 0,05 | -0,04 | 0,04 | 0,10 | 0,05 |
Interactie geslacht x huishoudenssamenstelling | Vrouw en overig meerpersoonshuishouden | -0,02 | 0,06 | -0,06 | 0,05 | -0,03 | 0,05 |
Leeftijd | 15-24 jaar (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Leeftijd | 25-34 jaar | 0,11 | 0,02 | 0,00 | 0,02 | -0,27 | 0,02 |
Leeftijd | 35-44 jaar | 0,10 | 0,02 | -0,15 | 0,02 | -0,19 | 0,02 |
Leeftijd | 45-54 jaar | -0,06 | 0,02 | -0,20 | 0,02 | -0,05 | 0,02 |
Leeftijd | 55-64 jaar | -0,35 | 0,03 | -0,56 | 0,02 | 0,57 | 0,02 |
Leeftijd | 65-plus | -0,81 | 0,05 | -2,48 | 0,09 | 0,77 | 0,03 |
Onderwijsniveau | Laag (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Onderwijsniveau | Middelbaar | -0,03 | 0,02 | -0,09 | 0,02 | -0,15 | 0,02 |
Onderwijsniveau | Hoog | 0,25 | 0,02 | 0,10 | 0,02 | -0,36 | 0,02 |
Bestendig arbeidsverleden biedt grotere kans op voldoende zelfstandigeninkomen
Afgaande op eerder onderzoek bestaat de verwachting dat de uitgangspositie van startende zelfstandigen een bijdrage kan leveren aan het succes van een zelfstandigencarrière. Zo is bijvoorbeeld eerdere werkervaring van belang voor de productiviteit van zelfstandigen (Dillon en Stanton, 2017; De Vries, Liebregts en Van Stel, 2013). In dit artikel is gekeken naar de arbeidspositie van mensen in het jaar voor de start van de zelfstandigenactiviteit, en naar de mate waarin starters in de vier jaar voorafgaand aan het startjaar werkzaam waren. Zelfstandigen die starten vanuit een werknemersbaan of vanuit een positie zonder inkomen hebben de grootste kans op een zelfstandigeninkomen op of boven het super-bruto minimumloon. Zelfstandigen die starten vanuit een sociale voorziening of een uitkering vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid hebben de kleinste kans om het inkomenscriterium te bereiken. Deze laatsten hebben ook de grootste kans om uit te stromen naar een positie zonder werk. Ook hebben voormalige werknemers de grootste kans om het werk als zelfstandige in te ruilen voor werk in loondienst. Voor een deel gaat het hier om werknemers die het werk als zelfstandige tijdelijk hebben gecombineerd met werken in loondienst.
Vergelijkbare resultaten zijn er voor mensen die in de vier jaar voordat zij begonnen als zelfstandige ten minste drie jaar hebben gewerkt. Zij maken een grotere kans op minimaal het super-bruto minimumloon dan mensen die minder hebben gewerkt. Is er in de vier jaar voorafgaand aan het ondernemerschap niet altijd gewerkt, dan is bovendien de transitiekans naar geen werk relatief hoog. Het hoogst is deze transitiekans voor starters die voorafgaand aan de zelfstandigenbaan minder dan één jaar werkzaam waren.
Bereikt bruto minimumloon | Bereikt bruto minimumloon | Wordt werknemer | Wordt werknemer | Niet meer werkzaam | Niet meer werkzaam | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | ||
Uitgangspositie jaar voor start | Werknemer (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Uitgangspositie jaar voor start | WW-uitkering | -0,25 | 0,03 | -0,38 | 0,03 | 0,27 | 0,03 |
Uitgangspositie jaar voor start | Sociale voorziening | -0,51 | 0,05 | -0,73 | 0,04 | 0,91 | 0,03 |
Uitgangspositie jaar voor start | Uitkering ziekte/ arbeidsongeschiktheid | -0,64 | 0,04 | -1,00 | 0,05 | 0,87 | 0,03 |
Uitgangspositie jaar voor start | Pensioen | -0,51 | 0,04 | -1,29 | 0,05 | 0,60 | 0,02 |
Uitgangspositie jaar voor start | Student | -0,40 | 0,02 | -0,16 | 0,02 | 0,62 | 0,02 |
Uitgangspositie jaar voor start | Geen inkomen | -0,03 | 0,03 | -0,66 | 0,03 | 0,58 | 0,02 |
Uitgangspositie jaar voor start | In huishouden zonder inkomen | 0,15 | 0,04 | -0,29 | 0,05 | 0,77 | 0,04 |
Arbeidsverleden voor start | Ten minste 4 jaar gewerkt (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Arbeidsverleden voor start | 3-4 jaar gewerkt | 0,05 | 0,01 | -0,16 | 0,01 | 0,74 | 0,02 |
Arbeidsverleden voor start | 2-3 jaar gewerkt | -0,06 | 0,02 | -0,25 | 0,02 | 0,87 | 0,02 |
Arbeidsverleden voor start | 1-2 jaar gewerkt | -0,14 | 0,02 | -0,37 | 0,02 | 0,95 | 0,02 |
Arbeidsverleden voor start | Minder dan 1 jaar gewerkt | -0,25 | 0,03 | -0,61 | 0,02 | 0,96 | 0,02 |
Arbeidsverleden voor start | Niet gewerkt | -0,27 | 0,03 | -0,88 | 0,03 | 0,87 | 0,02 |
Succesvol als zelfstandige: zmp’ers en in de bouw
Directeuren-grootaandeelhouders en zelfstandigen met personeel hebben de grootste kans om een zelfstandigeninkomen te verdienen op of boven het super-bruto minimumloon. Overige zelfstandigen bereiken relatief zelden deze inkomensgrens. Bovendien blijken overige zelfstandigen vaker met de zelfstandigenactiviteiten te stoppen en zich (weer) volledig te richten op werk in loondienst. Verder valt op dat directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende zelfstandigen ook relatief vaak uitstromen naar werk in loondienst. Dat directeuren-grootaandeelhouders relatief vaak aan het inkomenscriterium voldoen, heeft deels te maken met de keuze voor de bv als rechtsvorm voor deze ondernemers. Een bv heeft doorgaans een geringere belastingdruk bij hogere winsten en dan kan het voor zelfstandigen met een hoog zelfstandigeninkomen gunstiger zijn om voor deze rechtsvorm te kiezen.
In de bouwsector hebben starters de grootste kans om een zelfstandigeninkomen te gaan verdienen van minstens het super-bruto minimumloon. In de sectoren horeca, handel, dienstverlening, en cultuur, sport en recreatie zijn die kansen daarentegen relatief laag. Andere sectoren met een relatief goed perspectief op het behalen van het inkomenscriterium zijn de financiële dienstverlening en de gezondheids- en welzijnszorg. Dat laatste resultaat is verrassend gezien de relatief geringe score op het aandeel mensen met een zelfstandigeninkomen boven het super-bruto minimumloon in de beschrijvende statistieken (zie paragraaf 3.1). Het lage aandeel mensen met een zelfstandigeninkomen boven het super-brutominimumloon in deze sector is dus niet terug te voeren op een lagere kans om door te stromen naar een positie met voldoende inkomen. Het hangt samen met het gegeven dat in de sector gezondheids- en welzijnszorg relatief veel mensen werken met kenmerken die samenhangen met een laag zelfstandigeninkomen, zoals relatief veel vrouwen en overige zelfstandigen. In de duuranalyse wordt echter rekening gehouden met zulke verschillen in opbouw. Dat betekent dat als de gezondheids- en welzijnszorg qua kenmerken dezelfde opbouw heeft als de andere sectoren, er daar meer kans is het inkomenscriterium te bereiken. Zo slaat in de analyse de oververtegenwoordiging van vrouwelijke starters in de gezondheids- en welzijnszorg om naar mannen, en die behalen vaker het inkomenscriterium. Ook komen zmp’ers in de gezondheids- en welzijnszorg (bijvoorbeeld zelfstandigen met maatschappen die relatief veel verdienen, zie CBS, 2020a) in de duuranalyse sterker naar voren.
Bereikt bruto minimumloon | Bereikt bruto minimumloon | Wordt werknemer | Wordt werknemer | Niet meer werkzaam | Niet meer werkzaam | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | Log-odds | Standaardfout | ||
Type zelfstandige | Zelfstandig ondernemer zonder personeel (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Type zelfstandige | Directeur- grootaandeelhouder zonder personeel | 0,93 | 0,02 | 0,48 | 0,04 | 0,39 | 0,04 |
Type zelfstandige | Overige zelfstandige | -1,79 | 0,02 | 0,99 | 0,01 | 0,63 | 0,02 |
Type zelfstandige | Zelfstandige met personeel | 1,09 | 0,02 | 0,10 | 0,03 | 0,17 | 0,04 |
Type zelfstandige | Meewerkend gezinslid | -1,31 | 0,04 | 0,62 | 0,03 | 0,57 | 0,03 |
Bedrijfssector | Bouwnijverheid (referentie) | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 | 0,00 |
Bedrijfssector | Cultuur, sport en recreatie | -1,15 | 0,03 | -0,12 | 0,04 | -0,37 | 0,04 |
Bedrijfssector | Dienstverlening | -1,40 | 0,03 | -0,47 | 0,04 | -0,45 | 0,04 |
Bedrijfssector | Financiële dienstverlening | -0,35 | 0,04 | 0,10 | 0,06 | 0,00 | 0,06 |
Bedrijfssector | Gezondheids- en welzijnszorg | -0,38 | 0,03 | 0,07 | 0,03 | -0,17 | 0,03 |
Bedrijfssector | Handel | -1,09 | 0,02 | 0,13 | 0,03 | 0,01 | 0,03 |
Bedrijfssector | Horeca | -0,97 | 0,03 | 0,01 | 0,04 | -0,08 | 0,04 |
Bedrijfssector | Industrie (plus kleine sectoren) | -0,56 | 0,04 | 0,04 | 0,05 | -0,10 | 0,06 |
Bedrijfssector | ICT en communicatie | -0,69 | 0,03 | 0,22 | 0,04 | -0,01 | 0,04 |
Bedrijfssector | Landbouw | -0,56 | 0,04 | -0,55 | 0,05 | -0,50 | 0,05 |
Bedrijfssector | Overheid | -0,93 | 0,03 | 0,10 | 0,03 | 0,01 | 0,04 |
Bedrijfssector | Specialistische zakelijke diensten | -0,43 | 0,02 | 0,07 | 0,03 | -0,07 | 0,03 |
Bedrijfssector | Verhuur en handel onroerend goed | -0,50 | 0,06 | 0,12 | 0,08 | -0,17 | 0,08 |
Bedrijfssector | Verhuur en overige zakelijke diensten | -0,75 | 0,03 | 0,22 | 0,04 | 0,08 | 0,04 |
Bedrijfssector | Vervoer en opslag | -0,44 | 0,04 | 0,30 | 0,05 | 0,08 | 0,05 |
Bedrijfssector | Onbekend | -0,15 | 0,03 | 0,12 | 0,03 | 0,13 | 0,03 |
3)Mannen en eenpersoonshuishoudens zijn referentiegroepen. Deze categorieën worden bij de hoofdtermen benoemd, maar zijn vanwege een overzichtelijke presentatie niet bij de interactietermen opgenomen.
4)Vanwege het niet-integrale karakter van de onderwijsregistraties zijn jongere personen oververtegenwoordigd in de categorieën laag, middelbaar en hoog onderwijsniveau en ondervertegenwoordigd in categorie onbekend (hier niet opgenomen). Hiervoor is gecorrigeerd door leeftijd in het model op te nemen.