Inkomensontwikkeling van startende zelfstandigen

2. Data en methode

2.1 Populatie en begrippen

De onderzoekspopulatie is afgebakend op basis van de gegevens in het Integrale Inkomens- en Vermogensonderzoek (CBS, 2021). De populatie bestaat uit alle startende zelfstandigen in particuliere huishoudens met een inkomen per 1 januari 2013. Starters zijn personen die in het verslagjaar inkomen hebben uit activiteiten als zelfstandige, maar in het direct eraan voorafgaande jaar niet.

Zelfstandigen zijn personen die voor eigen rekening of risico arbeid verrichten:

  • in een eigen praktijk of bedrijf (zelfstandig ondernemer),
  • of als directeur-grootaandeelhouder (dga),
  • of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid (meewerkend gezinslid),
  • of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld in een zelfstandig uitgeoefend beroep).

Wanneer de zelfstandig ondernemer of directeur-grootaandeelhouder geen personeel in dienst heeft, dan zijn zij zelfstandige zonder personeel (zzp’er). Tot deze categorie behoren ook de overige zelfstandigen. Zelfstandig ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders met personeel zijn zelfstandigen met personeel (zmp’er). Meewerkende gezinsleden zijn zzp’er noch zmp’er. De indeling van starters naar type zelfstandige gebeurt aan de hand van de score op dit kenmerk in het startjaar. Ook bij andere indelingen van de starterspopulatie die in de tijd kunnen veranderen (leeftijd, sector e.d.) wordt uitgegaan van de waarden in het startjaar.

Het inkomen van een zelfstandige bestaat uit de winst uit onderneming van de zelfstandig ondernemer, het loon dat een directeur-grootaandeelhouder ontvangt en het resultaat uit overige werkzaamheden van de overige zelfstandige. Deze inkomens zijn bruto.

Om na te gaan of startende zelfstandigen na de start van de onderneming voldoende inkomen uit hun werkzaamheden als zelfstandige weten te genereren, wordt dit zelfstandigeninkomen jaarlijks vergeleken met het zogenaamde super-bruto minimumloon.2) Het (fulltime) minimumloon is een beleidsmatige ondergrens die werkenden beschermt tegen onderbetaling. De term super-bruto duidt aan dat het gaat om het minimumloon plus de door de werkgever betaalde premies inkomensverzekeringen. In dit artikel duidt een ‘zelfstandige die voldoende inkomen verdient’ er op dat het inkomen uit zelfstandigenactiviteiten ten minste gelijk is aan het super-bruto minimumloon. Deze afbakening is vergelijkbaar met het begrip financiële onafhankelijkheid, dat inhoudt dat het totale netto inkomen uit werk (als werknemer en/of zelfstandige) boven het netto minimumloon ligt (CBS/SCP, 2020). 

2.2. Analyse

Transities

Voor het bestuderen van de kans op een voldoende zelfstandigeninkomen na de start als zelfstandige wordt gebruik gemaakt van duuranalyses. In deze analyses wordt het (voor het eerst) behalen van het inkomenscriterium gezien als een transitie naar een volgende fase in de loopbaan. De kans op deze transitie wordt geschat door deze in verband te brengen met kenmerken waarvan verwacht kan worden dat ze een relatie hebben met het inkomen van de zelfstandige en/of de groei daarvan. Voorbeelden van dergelijke variabelen zijn de duur van de werkzaamheid als zelfstandige, persoonskenmerken als geslacht en leeftijd, sociaaleconomische kenmerken als onderwijsniveau en arbeidsverleden, en kenmerken van de zelfstandigenbaan (type zelfstandige, sector e.d.), zie Moonen (2012).

De transitie naar een voldoende zelfstandigeninkomen is niet de enige transitie die recent gestarte zelfstandigen kunnen maken. Zelfstandigen kunnen ook uitstromen naar een andere arbeidsmarktpositie, als werknemer of als niet-werkende met een uitkering of pensioen, als studerende of niet-studerende zonder eigen inkomen. Bij al deze posities is sprake van een tijdelijke onderbreking of het beëindigen van de zelfstandigenloopbaan. De volgende transities worden in dit artikel onder de loep genomen:

A. Transitie naar een positie als zelfstandige met voldoende inkomen uit zelfstandigenactiviteiten.
B. Transitie naar een positie als werknemer, d.w.z. met loon als belangrijkste inkomensbron.
C. Transitie naar een positie als niet-werkende (geen zelfstandige, én loon is niet de belangrijkste inkomensbron).

De kansen op deze transities en de samenhang van deze kansen met achtergrondkenmerken kunnen worden geschat met een competing risks duuranalyse. De term competing risks heeft betrekking op het gegeven dat er geen sprake is van één mogelijke transitie, maar dat meerdere overgangen mogelijk zijn die met elkaar concurreren. Het kan voorkomen dat er na de start als zelfstandige meerdere transities achter elkaar optreden (bijvoorbeeld transitie van type B na een transitie van type A). In de duuranalyses wordt alleen naar de eerst optredende transitie gekeken.

Discrete duuranalyse met multinomiale logistische regressie

De afhankelijke variabelen zijn de afzonderlijke duren tot de transities. Er zijn zodoende drie afhankelijke variabelen die overeenkomen met de genoemde transities. Vanwege de wijze van dataverzameling worden (alleen) jaargegevens verzameld over inkomen en over de posities van werkenden en niet-werkenden. Dit leidt ertoe dat de duren in termen van jaren worden berekend en zodoende een discreet karakter hebben. De kansverdeling van deze duren wordt geschat door de samenhang tussen de genoemde transities en onderscheidende variabelen te bepalen. Voor het schatten van de kansverdelingen van specifieke transities wordt uitgegaan van een multinomiale logistische regressiebenadering (Allison, 1982, 1984; Lancaster, 1990; Jenkins, 2005). Als verklarende variabelen worden de volgende variabelen meegenomen: 1) duur van de zelfstandigenloopbaan in jaren na het startjaar, 2) demografische kenmerken als geslacht, leeftijd, herkomst en huishoudenssamenstelling, 3) onderwijsniveau, 4) variabelen met betrekking tot het arbeidsverleden (arbeidspositie voorafgaand aan de start als zelfstandige en aantal jaren met werk in de periode 2009-2012) en 5) kenmerken van de zelfstandigenbaan (type zelfstandige en bedrijfssector). Voor meer informatie over de schattingsmethode zie de Technische toelichting.
2) Het super-bruto minimumloon in euro’s is in de periode 2014-2018 als volgt: 23 800 (2014), 23 825 (2015), 24 323 (2016), 24 804 (2017), 25 332 (2018).