1 Inleiding
In december 2020 heeft het CBS de Bevolkingsprognose 2020-2070 gepubliceerd. De bevolkingsprognose heeft als doel om de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking te beschrijven. Op korte termijn zal de bevolkingsgroei vanwege de coronapandemie relatief laag zijn. Daarna zal de bevolkingsgroei naar verwachting weer aantrekken. Volgens de Bevolkingsprognose 2020–2070 groeit de Nederlandse bevolking naar meer dan 20 miljoen inwoners in 2070. Internationale migratie speelt een belangrijke rol bij de toekomstige bevolkingsgroei.
Het CBS gebruikt voor de Bevolkingsprognose een simulatiemodel waarin op onderzoek gebaseerde veronderstellingen over geboorte, sterfte, immigratie en emigratie als basis dienen. In het artikel van Stoeldraijer, de Regt, van Duin, Huisman en te Riele (2020) zijn de verwachtingen en de veronderstellingen voor geboorte, sterfte, immigratie en emigratie op hoofdlijnen beschreven.
In de Bevolkingsprognose 2020-2070 zijn de immigratieveronderstellingen aangepast ten opzichte van de editie uit 2017. In dit artikel wordt in detail ingegaan op de vernieuwde en verbeterde aanpak die gebruikt is bij de totstandkoming van de immigratieveronderstellingen die ten grondslag liggen aan de prognose van december 2020.
1.1 Opzet Bevolkingsprognose 2020-2070
In de vorige Bevolkingsprognose (2017-2060; Van Duin, Stoeldraijer en Nicolaas (2018)) waren de verschillende migratiemotieven (arbeid, asiel, gezin, studie) leidend bij het opstellen van de veronderstellingen over immigratie. Eerst werden veronderstellingen afgeleid voor het totale aantal arbeidsmigranten, asielmigranten, gezinsmigranten en studiemigranten (en mensen met een ander migratiemotief). Vervolgens werden de aantallen immigranten per migratiemotief verder uitgesplitst naar migratieachtergrondgroepen.
Voor de Bevolkingsprognose 2020-2070 is deze werkwijze alleen voor asielimmigratie gevolgd. Voor niet-asielimmigratie worden direct veronderstellingen naar migratieachtergrondgroep gemaakt. De reden voor deze andere aanpak is dat informatie over migratiemotieven enkel op jaarbasis beschikbaar komt terwijl immigratiestatistieken naar migratieachtergrond per maand beschikbaar komen. Hierdoor kan meer actuele informatie gebruikt worden bij het opstellen van de prognose. Bovendien is de informatie over migratieachtergrond completer dan de informatie over migratiemotieven. Zo is het officiële migratiemotief van personen binnen de EU en van personen met de Nederlandse nationaliteit voor een belangrijk deel onbekend aangezien zij geen verblijfsvergunning nodig hebben waarop het migratiemotief ingevuld wordt.
Voor de migratieachtergrondgroepen wordt een classificatie gebruikt die aansluit op de indeling uit het onderzoek Bevolking 2050 in beeld. Drukker, diverser en dubbelgrijs, dat is uitgevoerd door het NIDI en het CBS (NIDI en CBS, 2020). Bij het opstellen van deze indeling zijn de migratiemotieven van immigranten uit deze landen leidend geweest. De indeling bestaat uit 3 overkoepelende categorieën:
- Arbeids- en studiemigratielanden. Voor deze groep wordt onderscheid gemaakt tussen EU-landen en landen die geen lid van de EU zijn. Dit gebeurt omdat personen uit de EU vrij zijn om zich in Nederland voor werk of studie te vestigen in tegenstelling tot personen die niet uit EU-landen komen. Niet-EU-landen volgens deze indeling zijn: overige Europese landen, Oost-Aziatische landen en Amerikaanse landen plus Oceanië.
- Asiellanden. Hier zijn twee grote blokken landen te onderscheiden: Afrikaanse landen en landen in het Midden-Oosten.
- Klassieke migratielanden. In deze categorie vallen gastarbeiderslanden (Marokko en Turkije) en landen waarmee Nederland door haar koloniale verleden een band heeft (Nederlandse Antillen, Indonesië en Suriname).
Op het meest gedetailleerde niveau bestaat de classificatie uit 9 migratieachtergrondgroepen die ook in eerdere CBS-prognoses werden gebruikt, plus 4 prognosegroepen die ontstaan door het splitsen van de groepen Azië en EU. Deze zijn gesplitst aangezien bij deze landengroepen verschillende migratiemotieven een rol spelen. De classificatie naar migratieachtergrond voor de Bevolkingsprognose 2020-2070 is hierdoor iets gedetailleerder dan die van de vorige prognose (13 in plaats van 11 prognosegroepen):
- EU-landen
- West-Europese landen in de EU (lidstaten van voor 2004, inclusief het Verenigd Koninkrijk) [prognosegroep 1]
- Midden- en Oost-Europese landen in de EU (lidstaten toegetreden in 2004, 2007 en 2013) [2] - Overig Europa (Europese niet-EU-landen, exclusief Turkije) [3]
- De klassieke immigratielanden
- Marokko [4]
- Turkije [5]
- Antillen (voormalige Nederlandse Antillen en Aruba, inclusief Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die de status van speciale Nederlandse gemeente hebben) [6]
- Indonesië [7]
- Suriname [8] - Afrika (exclusief Marokko) [9]
- Azië (exclusief Japan en Indonesië)
- Aziatisch Midden-Oosten [10]
- Oostelijk Azië [11] - Latijns-Amerika (exclusief Antillen en Suriname) [12]
- Overig buiten Europa (Noord-Amerika, Japan en Oceanië) [13].
Deze groepen hebben betrekking op eerste generatie immigranten, dat wil zeggen immigranten die niet in Nederland geboren zijn. Immigranten die wel in Nederland geboren zijn, zijn eerder als emigrant uit Nederland vertrokken. Voor deze groep werkt de prognose met veronderstellingen over het aandeel van de emigranten dat weer terug zal keren (zie paragraaf 4.8).
1.2 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 2, wordt kort informatie gegeven over immigratiepatronen in het verleden. In hoofdstuk 3 worden de globale veronderstellingen en methodiek die ten grondslag liggen aan de immigratieprognose beschreven. Zo wordt toegelicht hoe het aantal asielimmigranten geschat wordt en wat de aanpak is om het toekomstige aantal niet-asielimmigranten te schatten. Tot slot wordt in dit hoofdstuk uitgelegd wat de veronderstellingen zijn met betrekking tot de coronapandemie. In hoofdstuk 4 worden de veronderstellingen per prognosegroep weergegeven. Ook bevat dit hoofdstuk de totale prognose voor immigratie (voor alle prognosegroepen samen). In hoofdstuk 5 volgt een korte reflectie op het maken van prognoses en de daarmee samenhangende onzekerheid. Afgesloten wordt met de conclusie in hoofdstuk 6.