Arbeidsomstandigheden na scheiding

Bijlage 3 Samenstelling populatie naar vaste kenmerken

Voor een vergelijking in de tijd naar scheidingsfase volgens de pseudocohorten is het wenselijk dat de samenstelling van de populatie naar vaste persoonskenmerken zoals geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond die (mogelijkerwijs) samenhangen met scheiding tamelijk constant is. Dit is het geval. In de figuren B3.1. en B3.2. is de samenstelling naar geslacht, en leeftijd weergegeven met minimum- en maximumwaarden over scheidingsfasen. De eerste figuur bevat een uitsplitsing voor de niet-werkenden, de tweede voor de werkenden. In de figuren geven de blauwe balken de hoogste waarde aan die in een scheidingsfase is vastgesteld, de groene balken geven de afstand in procentpunten ten opzichte van de minimumwaarde.

B3.1 Samenstelling populatie zonder werk, 2012/2019
   Minimum (intervalwaarden)Maximum (intervalwaarden)Verschil tussen maximum en minimum (intervalwaarden)
VrouwSamenblijver7676-1
VrouwGescheiden6167-6
ManSamenblijver2424-1
ManGescheiden3339-6
25 tot 30 jaarSamenblijver15-5
25 tot 30 jaarGescheiden215-13
30 tot 35 jaarSamenblijver59-3
30 tot 35 jaarGescheiden1317-4
35 tot 40 jaarSamenblijver812-4
35 tot 40 jaarGescheiden1214-2
40 tot 45 jaarSamenblijver1015-5
40 tot 45 jaarGescheiden1318-5
45 tot 50 jaarSamenblijver1417-4
45 tot 50 jaarGescheiden1319-5
50 tot 55 jaarSamenblijver1721-4
50 tot 55 jaarGescheiden1417-3
55 tot 60 jaarSamenblijver2227-6
55 tot 60 jaarGescheiden816-9
60 jaar en ouderSamenblijver1422-8
60 jaar en ouderGescheiden57-2
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen

De groene balken zijn voor de meeste kenmerken relatief klein, zowel voor samenblijvers als voor gescheidenen. Dit duidt op de gewenste stabiliteit van de populatie tussen de scheidingsfasen. Relatief grote afwijkingen tussen de scheidingsfasen komen voor in de leeftijdsklassen 25 tot 30 jaar, 55 tot 60 jaar en 60 jaar en ouder. Het gaat echter om een veranderlijk kenmerk, dat de veroudering van de populatie met de scheidingsfase weerspiegelt.
Geconcludeerd wordt dat de samenstelling van gescheidenen en samenblijvers naar onderscheiden kenmerken in het algemeen nauwelijks verschilt tussen de scheidingsfasen. Op basis van de NEA kan dezelfde conclusie getrokken worden.

B3.2 Samenstelling populatie met betaald werk, 2012/2019
   Minimum (intervalwaarden)Maximum (intervalwaarden)Verschil tussen maximum en minimum (intervalwaarden)
VrouwSamenblijver47480
VrouwGescheiden4649-3
ManSamenblijver52530
ManGescheiden5154-3
25 tot 30 jaarSamenblijver16-6
25 tot 30 jaarGescheiden215-13
30 tot 35 jaarSamenblijver812-4
30 tot 35 jaarGescheiden1718-1
35 tot 40 jaarSamenblijver1314-2
35 tot 40 jaarGescheiden1618-2
40 tot 45 jaarSamenblijver1517-2
40 tot 45 jaarGescheiden1719-1
45 tot 50 jaarSamenblijver19190
45 tot 50 jaarGescheiden1620-4
50 tot 55 jaarSamenblijver1819-1
50 tot 55 jaarGescheiden1115-4
55 tot 60 jaarSamenblijver1317-5
55 tot 60 jaarGescheiden49-5
60 jaar en ouderSamenblijver68-2
60 jaar en ouderGescheiden23-1
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen

Ook bij een vergelijking tussen gescheidenen en samenblijvers valt op dat de samenstelling tussen gescheidenen en samenblijvers bij de gegeven (onveranderlijke) kenmerken over de scheidingsfasen tamelijk constant is (de totaalbalken overlappen sterk). Bij de niet-werkenden naar geslacht is de overlap relatief gering. Vergelijk bijvoorbeeld de cijfers bij onderwijsniveau bij niet-werkenden (niet in de figuur opgenomen): onder de gescheidenen maken laagopgeleiden 33 tot 40 procent uit, bij de samenblijvers 40 tot 41 procent uit, een lichte ondervertegenwoordiging bij de gescheidenen; bij de middelbaaropgeleiden gaat het om 38 tot 47 procent bij de gescheidenen en 37 tot 39 procent bij de samenblijvers, een lichte oververtegenwoordiging bij de gescheidenen. Conclusie is dat de vergelijking van de uitkomsten tussen gescheidenen en samenblijvers door de gegeven onveranderlijke kenmerken nauwelijks beïnvloed wordt.