Arbeidsomstandigheden na scheiding
Zoekgedrag op de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, arbeidsbeleving en werkgerelateerde mentale gezondheid na scheidingOver deze publicatie
Na een scheiding zijn mensen die geen betaalde baan hebben vaker op zoek naar werk en/of waren daarvoor beschikbaar dan mensen die niet uit elkaar gingen. Dit geldt vooral voor vrouwen. Zij vonden ook relatief vaak een baan. Gescheidenen werken in het algemeen vaker dan mensen die bij elkaar bleven onder andere arbeidsomstandigheden, dat wil zeggen in meerdere banen en buiten kantooruren, of met een flexibele arbeidsrelatie. Ook in (werkgerelateerde) mentale gezondheid zijn er verschillen. Psychische vermoeidheid door het werk en ziekteverzuim vanwege psychische klachten hebben werknemers die zijn gescheiden vaker dan werknemers die niet uit elkaar gingen. Relatief vaak geven gescheiden werknemers aan dat zij werk missen en verwaarlozen door familie- en gezinsverantwoordelijkheden en dat zij zich zorgen maken over het behoud van hun baan.
1. Inleiding
In deze studie is onderzocht of er een samenhang bestaat tussen echtscheiding en zoekgedrag op de arbeidsmarkt enerzijds en echtscheiding en (andere) arbeidsomstandigheden, arbeidsbeleving en werkgerelateerde mentale gezondheid anderzijds. Daarvoor zijn gescheidenen vergeleken met mensen die bij elkaar bleven. Omdat mensen kunnen anticiperen op de scheiding is behalve de situatie na de scheiding ook de situatie vóór de scheiding geanalyseerd.
Aan de analyse liggen de volgende onderzoeksvragen ten grondslag:
- Zoeken gescheiden mensen zonder betaald werk vaker dan samenblijvers naar een (voltijd)baan?
- Zoeken gescheiden mensen zonder betaald werk vaker niet naar een baan vanwege ziekte?
- Werken gescheiden werkenden vaker dan samenblijvers onder andere arbeidsomstandigheden zoals in meerdere banen, buiten kantooruren of in onzekere contracten, en maken zij zich meer zorgen om hun baan te behouden?
- Verwaarlozen gescheiden werknemers vaker werk door familie- en gezinsverantwoordelijkheden en willen zij meer uren per week werken?
- Ervaren gescheiden werknemers vaker verschijnselen van een slechtere (werkgerelateerde) mentale gezondheid en is dit zichtbaar in een hoger ziekteverzuim?
In de analyse is het onderscheid naar geslacht gemaakt omdat, net als in Van den Brakel en Herbers (2021), Kooiman (2021) en Van Wijk, Brand en Verkooijen (2021) is aangetoond, de inkomens-, arbeids- en woonsituatie na scheiding voor vrouwen veranderd is.
Bron voor de gegevens over zoekgedrag, meerdere banen, werken buiten kantooruren, soort arbeidsrelatie en meer willen werken is de Enquête beroepsbevolking (EBB). Voor gegevens over zorgen over baanbehoud, problemen met het functioneren op het werk, werkgerelateerde psychische vermoeidheid, ziekteverzuim en gezondheid is de Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA) van CBS en TNO de bron. Voor een nadere concretisering van de detailvariabelen wordt verwezen naar Bijlage 1.
2. Methode
Gegevens over zoekgedrag, arbeidsomstandigheden, arbeidsbeleving en gezondheid zijn in deze bijdrage ontleend aan steekproefenquêtes. Scheidingsdatum en samenwoonduur, nodig om vast te stellen of iemand tot de gescheidenen of samenblijvers gerekend moet worden, ontbreken hierin. Op basis van een uniek (gepseudonimiseerd) persoonsnummer dat iedere persoon in de enquête heeft, kunnen deze gegevens worden onttrokken aan de Basisregistratie personen. Gescheidenen en samenblijvers kunnen op deze wijze in de enquête geïdentificeerd worden.
Wie behoren tot de gescheidenen en de samenblijvers?
- Een gescheiden persoon is iemand die gescheiden is en vóór de scheiding ten minste twee jaar heeft samengewoond. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding) of het geregistreerde partnerschap, maar de praktische scheiding van tafel en bed. Het einde van een samenwoonrelatie door emigratie of het overlijden van een van de partners wordt niet beschouwd als een scheiding.
- Een samenblijver is iemand die ten minste acht jaar met een partner aaneengesloten samenwoont op hetzelfde adres.
Anders dan in de studies van Van den Brakel en Herbers (2021), Van Wijk, Brand en Verkooijen (2021) zijn de analyses niet gebaseerd op gegevens over alle gescheidenen en samenblijvers in Nederland, maar op degenen die deel uitmaakten van de steekproefonderzoeken EBB en NEA. Aan de respondenten in deze enquêtes is het kenmerk gescheiden of samenblijver uit de registraties gekoppeld.
Op basis van een enquête zijn betrouwbare uitspraken over zoekgedrag, arbeidsomstandigheden, arbeidsbeleving en gezondheid echter niet mogelijk als het gekozen scheidingsjaar beperkt is tot een jaar. Het aantal gescheidenen is dan te gering. Om toch voldoende massa te krijgen, zijn gescheidenen en samenblijvers uit opeenvolgende jaarenquêtes opgeteld. Dit heeft geleid tot de begrippen 2 jaar vóór het jaar van scheiding, 1 jaar vóór het jaar van scheiding, 1 jaar na het jaar van scheiding en 2 jaar na het jaar van scheiding.1) In Bijlage 2 is uiteengezet hoe deze begrippen precies zijn ingevuld.
De vergelijking van de uitkomsten in de tijd, twee jaar vóór, een jaar vóór scheiding, een jaar na en twee jaar na scheiding berust op de analyse van pseudocohorten.2) Volgens dit principe wordt op basis van een kenmerk (hier: scheidingsfase) een groep in opeenvolgende enquêtes gevolgd alsof het wat dit kenmerk betreft om dezelfde groep gaat. Dit is een minder directe vergelijkingswijze dan die volgens een panel, op basis waarvan een vaste groep personen in de tijd kan worden gevolgd. Omdat de betreffende enquêtes bestaan uit een jaarlijks wisselende groep personen is een dergelijke methode hier niet toepasbaar. Onderzocht is hoe de samenstelling van gescheidenen en samenblijvers naar geslacht, onderwijsniveau en migratieachtergrond is tussen de scheidingsfasen. Wat deze kenmerken betreft, kan worden geconcludeerd dat de groepen gescheidenen en samenblijvers tussen de scheidingsfasen qua samenstelling niet veranderden (Bijlage 3).
In de analyse zijn per scheidingsfase altijd dezelfde leeftijdsgroepen gescheidenen en samenblijvers vergeleken. Onderstaand schema geeft aan om welke leeftijdsgroepen het gaat. Twee jaar vóór de scheiding zijn dat bijvoorbeeld personen van 25 tot en met 58 jaar, twee jaar na de scheiding personen van 29 tot en met 62 jaar. De leeftijdsafbakening is zo gekozen dat scholieren/studenten en gepensioneerden (zo veel mogelijk) buiten de onderzoekspopulatie blijven. Voorwaarde is ook dat personen twee jaar vóór de scheiding minimaal 25 jaar zijn en twee jaar na de scheiding maximaal 62 jaar. Terugrekenend kunnen de leeftijdsgroepen per scheidingsfase zoals weergegeven in schema 1 worden bepaald. Het oudste jaar waarover scheidingsgegevens gebruikt zijn, is 2014.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gescheidenen 2014 | 25 tot en met 58 jaar | 26 tot en met 59 jaar | 27 tot en met 60 jaar | 28 tot en met 61 jaar | 29 tot en met 62 jaar | |||
Gescheidenen 2015 | 25 tot en met 58 jaar | 26 tot en met 59 jaar | 27 tot en met 60 jaar | 28 tot en met 61 jaar | 29 tot en met 62 jaar | |||
Gescheidenen 2016 | 25 tot en met 58 jaar | 26 tot en met 59 jaar | 27 tot en met 60 jaar | 28 tot en met 61 jaar | 29 tot en met 62 jaar | |||
Gescheidenen 2017 | 25 tot en met 58 jaar | 26 tot en met 59 jaar | 27 tot en met 60 jaar | 28 tot en met 61 jaar | 29 tot en met 62 jaar | |||
Gescheidenen 2018 | 25 tot en met 58 jaar | 26 tot en met 59 jaar | 27 tot en met 60 jaar | 28 tot en met 61 jaar | ||||
Bepaalde veranderingen in de levensomstandigheden door scheiding kunnen indirect de samenhang tussen scheiding en zoekgedrag, arbeidsomstandigheden en gezondheid beïnvloeden. Een daling van het inkomen kan bijvoorbeeld van invloed zijn op de gezondheid. Inkomen is in dit voorbeeld dan de indirecte factor. Drie contextvariabelen zijn onderzocht:
- het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen3)
- de aanwezigheid van (jonge) kinderen in het huishouden4) en
- de aanwezigheid van een nieuwe partner in het huishouden.
Nagegaan is of een laag inkomen relatief vaker samengaat met zoeken naar werk, werken in meerdere banen, werken buiten kantooruren, meer uren willen werken, vaker zorgen om behoud baan en gezondheidsklachten. Ook is onderzocht of een kind jonger dan 12 jaar in het huishouden samengaat met minder vaak zoeken, vaker niet gezocht naar werk vanwege ziekte, minder vaak werken in meerdere banen, minder vaak werken buiten kantooruren, minder vaak meer uren willen werken, maar vaker met zorgen om behoud baan, vaker met het missen of verwaarlozen van werk door familie- en gezinsverantwoordelijkheden en psychische gezondheidsklachten. Ten slotte is nog gekeken of een nieuwe partner in het huishouden samengaat met minder vaak zoeken, niet gezocht naar werk vanwege ziekte, werken in meerdere banen, werken buiten kantooruren, meer uren willen werken, zorgen om behoud baan, het missen of verwaarlozen van werk door familie- en gezinsverantwoordelijkheden en gezondheidsklachten.
1)Voor samenblijvers is dezelfde vergelijking tussen jaren toegepast als voor gescheidenen. Daarvoor is ook voor samenblijvers het ‘jaar van scheiding’ als term toegepast ten behoeve van de eenvoud van presentatie.
2)Zie bijvoorbeeld Guillerm (2017).
3)Het gestandaardiseerde besteedbaar huishoudensinkomen is het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Op deze wijze zijn de inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. De welvaartsniveaus van huishoudens kunnen dan onderling worden vergeleken. De term gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen is in de rest van het artikel ook afgekort als inkomen.
4)Op basis van de EBB en de NEA wordt van het voor de steekproef geselecteerde huishouden vastgesteld of er een kind in het huishouden aanwezig is. Dat betekent dat voor gescheidenen bij wie het kind zich niet in het huishouden bevindt, het effect op zoekgedrag, arbeidsomstandigheden en (werkgerelateerde) mentale gezondheid niet is vastgesteld. Bij ongeveer 20 procent van de gescheiden mannen zijn minderjarige kinderen in het huishouden aanwezig, bij gescheiden vrouwen ligt dit percentage op 60 een jaar na het scheidingsjaar (vijfjaarsgemiddelde: 2012–2019).
3. Resultaten
3.1 Zoeken en/of beschikbaar voor werk: niet-werkenden
Inkomenscontext
Een jaar na de scheiding is het mediane gestandaardiseerde besteedbaar huishoudensinkomen voor dan niet-werkende gescheiden vrouwen 10 duizend euro minder vergeleken met vrouwen die niet uit elkaar gingen: een jaar vóór de scheiding was dit 5 duizend euro minder, een per saldo (relatief) inkomensverlies dus van 5 duizend euro.5) Bij mannen in een vergelijkbare situatie was dit verlies ‘slechts’ 2 duizend euro. De helft van de gescheiden vrouwen (28 tot en met 61 jaar) bevindt zich 1 jaar na de scheiding in de lage inkomensklasse tot 15 duizend euro, bij de gescheiden mannen is dit een derde. Twee jaar na de scheiding bevindt zich nog steeds de helft van de vrouwen (29 tot en met 62 jaar) in deze klasse, bij de mannen nog maar een kwart.
Gescheidenen zoeken vaker naar werk en/of waren daarvoor beschikbaar
Niet-werkende gescheidenen staan wat hun zoekinspanningen bij het vinden van een baan betreft dichter bij de arbeidsmarkt dan niet-werkende samenblijvers. Een jaar na de scheiding zochten zij gemiddeld vaker naar een baan en/of waren zij daarvoor beschikbaar.6) Dit geldt nog wat meer voor vrouwen dan voor mannen. In vergelijking met vrouwen die bij hun partner bleven, lag het percentage dat zocht en/of beschikbaar was bij gescheiden vrouwen 12 procentpunt hoger dan bij samenwonende vrouwen. Bij gescheiden mannen was dit 9 procentpunt hoger. Gescheiden vrouwen zochten vaker dan samenblijvers een voltijdbaan van 35 uur of meer per week. Dat was ook vóór de scheiding al het geval. Gescheiden mannen zochten veel vaker een voltijdbaan. Een duidelijk verschil met mannen die niet uit elkaar gingen, is er niet, niet vóór en ook niet na de scheiding.
Passend bij de hogere zoekinspanning tonen Van Wijk, Brand en Verkooijen (2021) aan dat vooral gescheiden vrouwen vaker een baan vinden dan vrouwen die niet uit elkaar gingen. Volgens deze studie lag ook de arbeidsdeelname in uren van gescheiden vrouwen hoger. Twee jaar na de scheiding is het verschil in zoekinspanning bij vrouwen met 18 procentpunt nog groter, bij mannen is het verschil dan niet groter.
De cijfers bevatten een leeftijdseffect dat vooral bij de samenblijvers goed zichtbaar is wanneer de fasen vóór en na de scheiding worden vergeleken (figuur 3.1.1). Steeds minder samenblijvers zoeken naar een baan en/of zijn daarvoor beschikbaar naarmate zij ouder worden. Samenblijvers zonder werk hebben in veel gevallen een partner met een baan.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 59 | 54 |
1 jaar vóór | 56 | 52 |
1 jaar na | 50 | 41 |
2 jaar na | 39 | 35 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 44 | 32 |
1 jaar vóór | 39 | 31 |
1 jaar na | 37 | 25 |
2 jaar na | 39 | 22 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
De samenhang tussen inkomen en zoekinspanning is voor gescheidenen niet rechtlijnig in de zin dat een hoger inkomen altijd een lagere zoekinspanning betekent. Figuur 3.1.2 laat zien dat het aandeel gescheidenen dat zoekt en/of beschikbaar is ten opzichte van samenblijvers aanvankelijk toeneemt met het inkomen, maar vanaf een inkomen van 40 tot 45 duizend euro afneemt. Tot de hogere inkomensklassen behoren vooral gescheiden mannen. Daarbij gaat het in de klassen vanaf 40 duizend euro om relatieve kleine groepen. In de inkomensklassen 10 tot 15 duizend euro en 15 tot 20 duizend euro zit ongeveer twee derde van alle gescheidenen.
Samenblijvers (%) | Gescheidenen (%) | |
---|---|---|
Tot 5 duizend euro | 23 | 34 |
5 tot 10 duizend euro | 31 | 35 |
10 tot 15 duizend euro | 28 | 38 |
15 tot 20 duizend euro | 29 | 37 |
20 tot 25 duizend euro | 28 | 59 |
25 tot 30 duizend euro | 28 | 59 |
30 tot 35 duizend euro | 29 | 66 |
35 tot 40 duizend euro | 28 | 63 |
40 tot 45 duizend euro | 29 | 82 |
45 tot 50 duizend euro | 31 | 53 |
50 duizend euro en meer | 30 | 41 |
Bron: CBS, EBB, Integrale Inkomens- en vermogensstatistiek, Basisregistratie personen |
Niet gezocht naar werk vanwege ziekte
Het zijn met name niet-werkende gescheiden vrouwen die een jaar na de scheiding vaker ziekte/arbeidsongeschiktheid als reden opgeven om niet naar werk te zoeken en daarvoor niet beschikbaar te zijn dan de samenblijvers. Vóór de scheiding was dit ook het geval maar in relatief geringere mate. Bij gescheiden niet-werkende mannen is het beeld omgekeerd: zij gaven ziekte als reden minder vaak op dan de referentiegroep, één jaar na de scheiding en de twee jaren ervóór. Pas in het tweede jaar na scheiding geven gescheiden niet-werkende mannen vaker ziekte als reden op.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 64 | 71 |
1 jaar vóór | 70 | 72 |
1 jaar na | 62 | 72 |
2 jaar na | 77 | 70 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 40 | 33 |
1 jaar vóór | 45 | 34 |
1 jaar na | 54 | 37 |
2 jaar na | 56 | 37 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
3.2 Andere arbeidsomstandigheden
Inkomenscontext
Voor gescheiden werkende vrouwen (28 tot en met 61 jaar) is het inkomen een jaar na scheiding duidelijk lager dan vóór de scheiding (Van den Brakel, Herbers en Arts 2020). Ten opzichte van werkende vrouwen die bij hun partner bleven, is het inkomensverschil groter geworden. Eén jaar na de scheiding bedroeg het mediane inkomen 23 duizend euro (34 duizend euro voor degenen die niet uit elkaar gingen), een jaar vóór de scheiding 30 duizend euro (32 duizend euro voor degenen die niet uit elkaar gingen). Bij werkende mannen is het mediane inkomen een jaar na de scheiding iets hoger dan een jaar vóór de scheiding (zie ook Van den Brakel et al, 2020). Vóór en na de scheiding is er nagenoeg geen verschil in inkomen met dat van mannen die bij hun partner bleven. Ruim zes op de tien vrouwen bevinden zich een jaar na scheiding in de inkomensrange tot 30 duizend euro. In deze range concentreert zich het inkomensverlies bij vrouwen. Bijna de helft van de gescheiden werkende mannen bevindt zich een jaar na de scheiding in de klasse 30 tot 50 duizend euro, 12 procent bij 50 duizend euro en meer.
Gescheiden met werk: vaker andere arbeidsomstandigheden
Bij andere arbeidsomstandigheden gaat het om de vraag of gescheidenen met betaald werk meerdere werkkringen hebben, werken buiten kantooruren, werken in een flexibel dienstverband, en zorgen hebben om het behoud van de baan.
Een jaar na de scheiding hebben gescheiden werkenden vaker meerdere werkkringen dan werkenden die niet uit elkaar gingen. De verschillen zijn echter klein. Vóór de scheiding hadden mannen en vrouwen ook al vaker meer dan één baan. Ten opzichte van de samenblijvers is voor gescheiden vrouwen het verschil in aantal werkkringen na de scheiding bijna verdwenen, voor gescheiden mannen is dit nagenoeg onveranderd.
Een jaar na de scheiding neemt tot een inkomen van 25 tot 30 duizend euro het aandeel gescheiden werkenden dat meerdere werkkringen heeft af. Het verschil met werkende samenblijvers wordt steeds kleiner. Vanaf dit inkomen stijgt het aandeel gescheidenen met meerdere werkkringen. Het verschil met samenblijvers blijft nagenoeg constant. In de lagere inkomensklasse bevinden zich vooral vrouwen. Bij een inkomen van 25 tot 30 duizend euro is het verschil met samenblijvers nog maar klein.
Een jaar na de scheiding werkten gescheidenen vaker regelmatig buiten de normale kantooruren dan samenblijvers. Bij gescheiden vrouwen is het verschil groter dan bij gescheiden mannen. Regelmatig buiten kantooruren werkt iedereen die vaak op zaterdag op zondag, ‘s avonds of ‘s nachts werkt. Vóór de scheiding werkten gescheidenen ook al vaker dan samenblijvers buiten kantooruren. Bij mannen is dit één jaar voor de scheiding sterker het geval dan bij vrouwen.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 44 | 40 |
1 jaar vóór | 45 | 41 |
1 jaar na | 41 | 40 |
2 jaar na | 43 | 39 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 41 | 36 |
1 jaar vóór | 38 | 37 |
1 jaar na | 41 | 37 |
2 jaar na | 40 | 37 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
In de inkomensklasse tot 25 duizend euro neemt het regelmatig werken buiten kantooruren voor gescheiden werkenden (vooral vrouwen) af als inkomen toeneemt. Uiteindelijk komt het regelmatig werken buiten kantooruren dan bijna net zo vaak voor als bij werkenden die niet uit elkaar gingen.
Een jaar na de scheiding werkten gescheiden werknemers relatief vaak in een baan met een flexibele arbeidsrelatie. Vóór de scheiding hadden mannen en vrouwen ook al vaker een baan met een flexibele arbeidsrelatie.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 16 | 10 |
1 jaar vóór | 17 | 10 |
1 jaar na | 16 | 9 |
2 jaar na | 14 | 9 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 19 | 14 |
1 jaar vóór | 19 | 14 |
1 jaar na | 22 | 13 |
2 jaar na | 19 | 13 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
Meer zorgen om behoud van baan na scheiding
Een jaar na de scheiding maakten gescheiden werknemers zich vaker zorgen om het behoud van een baan dan samenblijvers. Gescheiden vrouwen hebben deze zorg vaker dan gescheiden mannen. Vóór de scheiding maakten gescheiden vrouwen en gescheiden mannen zich minder vaak zorgen om het behoud van de baan.
Met oplopende leeftijd maken steeds minder samenblijvers zich zorgen om het behoud van de baan. Een samenblijver kan in veel gevallen het risico van baanverlies delen met een partner die ook een baan heeft, een gescheidene zonder nieuwe partner kan dat niet.
Werknemers die zijn gescheiden maken zich iets vaker zorgen om het behoud van de baan dan werknemers die bij hun partner bleven. Naarmate het inkomen hoger is, neemt die zorg wel iets af.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 29 | 29 |
1 jaar vóór | 28 | 27 |
1 jaar na | 25 | 23 |
2 jaar na | 19 | 21 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 29 | 28 |
1 jaar vóór | 24 | 26 |
1 jaar na | 28 | 20 |
2 jaar na | 25 | 18 |
Bron: CBS, TNO, Basisregistratie personen |
Vooral vrouwen meer moeite met werk-privébalans na scheiding
Gescheiden werknemers missen of verwaarlozen relatief vaak het werk vanwege familie- en gezinsverantwoordelijkheden (zie ook Wildeman, de Vroome en Klein Velderman, 2021). Bij vrouwen is het verschil ten opzichte van de samenblijvers groter dan bij mannen. Vóór de scheiding waren vooral voor vrouwen de consequenties voor het werk relatief groot, groter dan bij mannen.
Werknemers die zijn gescheiden verwaarlozen of missen het werk iets vaker dan werknemers die bij hun partner bleven, ongeacht het inkomen.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 2,9 | 2,5 |
1 jaar vóór | 2,9 | 2,5 |
1 jaar na | 3,1 | 2,4 |
2 jaar na | 4,1 | 2,5 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 3,0 | 1,9 |
1 jaar vóór | 3,1 | 1,9 |
1 jaar na | 2,8 | 1,9 |
2 jaar na | 2,6 | 2,0 |
Bron: CBS, TNO, Basisregistratie personen |
Gescheiden werknemers willen meer uren willen werken
Een jaar na de scheiding willen gescheiden werknemers vaker meer uren werken dan samenblijvers. Voor gescheiden vrouwen is dit duidelijk vaker het geval dan voor gescheiden mannen. Vóór de scheiding wilden gescheiden vrouwen en mannen met een baan ook al vaker meer uren werken. De verschillen met de samenblijvers waren toen echter iets kleiner (Van Wijk, Brand en Verkooijen, 2021).
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 8,7 | 5,5 |
1 jaar vóór | 9,1 | 5,4 |
1 jaar na | 7,7 | 4,3 |
2 jaar na | 7,3 | 3,9 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 18,0 | 12,4 |
1 jaar vóór | 19,8 | 12,1 |
1 jaar na | 19,2 | 10,4 |
2 jaar na | 16,4 | 9,7 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
In de onderste inkomensklasse is het verschil in de wens om meer uren te werken tussen gescheidenen en samenblijvers groot. Vanaf een inkomen van 20 tot 25 duizend euro is er op dit punt nagenoeg geen verschil meer tussen mensen die zijn gescheiden en samenblijvers. Zoals al eerder beschreven, zijn aan de onderkant van het inkomensspectrum de grootste inkomensverliezen bij gescheiden werknemers te vinden. Vrouwen zijn hier oververtegenwoordigd en zij hebben het grootste inkomensverlies doorgemaakt.
Naarmate het inkomen hoger is neemt het percentage werknemers dat meer uren wil werken af. De meeste werknemers met een hoog inkomen, zowel samenwonend als gescheiden, hebben immers al een voltijdbaan.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Tot 15 duizend euro | 33,6 | 18,4 |
15 tot 20 duizend euro | 27,8 | 15,0 |
20 tot 25 duizend euro | 12,5 | 11,1 |
25 tot 30 duizend euro | 11,9 | 8,1 |
30 tot 35 duizend euro | 8,1 | 6,3 |
35 tot 45 duizend euro | 6,1 | 5,0 |
45 duizend euro en meer | 4,5 | 3,9 |
Bron: CBS, EBB, Integrale Inkomens- en vermogensstatistiek, Basisregistratie personen |
3.3 Klachten door werkgerelateerde psychische vermoeidheid en verzuim
Voor werkende gescheidenen is nagegaan hoe vaak een slechte (werkgerelateerde) mentale gezondheidstoestand optreedt, blijkend uit ziekteverzuim door psychische klachten en werkgerelateerde psychische vermoeidheid.
Een jaar na de scheiding komt psychische vermoeidheid door het werk bij gescheiden werknemers vaker voor dan bij werknemers die bij hun partner bleven. Geven zij aan psychische vermoeid te zijn voelen zij zich wekelijks of zelfs dagelijks (regelmatig) emotioneel uitgeput door het werk, óf leeg aan het einde van de werkdag, óf moe bij het opstaan ’s morgens, óf compleet uitgeput door het werk. Vóór de scheiding en na de scheiding komt psychische vermoeidheid relatief ook al vaak voor. Daarbij zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen klein.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 21 | 20 |
1 jaar vóór | 22 | 20 |
1 jaar na | 23 | 20 |
2 jaar na | 21 | 20 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 20 | 18 |
1 jaar vóór | 22 | 18 |
1 jaar na | 20 | 19 |
2 jaar na | 23 | 19 |
Bron: CBS, TNO, Basisregistratie personen |
Bij werknemers die zijn gescheiden komt psychische vermoeidheid vaker regelmatig voor dan bij werknemers die samenblijven, maar een duidelijk verband met inkomen ontbreekt.
Een jaar na de scheiding geven gescheiden werknemers vaker aan dan samenblijvers dat zij ('de laatste keer') verzuimd hebben vanwege psychische klachten (zie ook Wildeman, De Vroome en Klein Velderman, 2021). Dit geldt voor mannen en in sterkere mate voor vrouwen. Een jaar vóór de scheiding was het relatieve verzuim vanwege deze klachten ook al hoger bij werknemers die gaan scheiden, bij vrouwen meer dan bij mannen.
Voor een samenhang tussen het hogere verzuim van gescheiden werknemers vanwege psychische klachten en het inkomen bestaat geen duidelijke aanwijzing. Ten opzichte van de referentiegroep is het verschil groot, maar nagenoeg constant bij elke inkomensklasse.
Gescheidenen (%) | Samenblijvers (%) | |
---|---|---|
Mannen | ||
2 jaar vóór | 6,4 | 5,3 |
1 jaar vóór | 8,0 | 5,3 |
1 jaar na | 9,3 | 5,7 |
2 jaar na | 10,3 | 5,7 |
Vrouwen | ||
2 jaar vóór | 7,1 | 5,9 |
1 jaar vóór | 11,5 | 6,0 |
1 jaar na | 13,2 | 7,0 |
2 jaar na | 11,2 | 7,2 |
Bron: CBS, TNO, Basisregistratie personen |
5)Het inkomenscijfer is exclusief kinderalimentatie. Omdat kinderalimentatie belastingvrij is ontbreekt deze in de gebruikte fiscale bron. Partneralimentatie is wel opgenomen in het inkomen.
6)Zie Bijlage 1 onder zoekgedrag voor een precieze beschrijving van de samenstelling van de groep.
4. Samenhang met andere kenmerken
Tot slot kan worden opgemerkt dat een jong kind in het huishouden of een nieuwe partner, twee onderzochte kenmerken die niet in de beschrijving zijn opgenomen, met de meeste onderliggende doelvariabelen van zoekgedrag, arbeidsomstandigheden of gezondheid nauwelijks samenhangen. De uitzonderingen waarvoor wel een samenhang kon worden vastgesteld zijn de volgende:
- Onder gescheidenen (28 tot en met 61 jaar) komt het werken buiten kantooruren een jaar na de scheiding relatief minder vaak voor met een jong kind in het huishouden dan met een ouder kind, vanaf 12 jaar. Van de gescheidenen met een jong kind werkte 35 procent regelmatig buiten kantooruren, tegen 39 procent bij de samenblijvers. Van de gescheidenen met een ouder kind was het percentage dat buiten kantooruren werkte 45, tegen 39 procent voor de referentiegroep.
Onder gescheiden werknemers komt verzuim vanwege psychische klachten relatief vaker voor met een jong kind in het huishouden dan met een ouder kind. Verzuim om deze reden kwam bij gescheidenen met een jong kind bij 14 procent voor, 7 procentpunt meer dan bij samenblijvers. Bij gescheiden werknemers met een ouder kind lag het percentage op 10, oftewel 4 procentpunt meer dan in de referentiegroep.
- Onder gescheiden werknemers komen zorgen om het behoud van de baan een jaar na de scheiding relatief vaker voor zonder partner dan met een nieuwe partner. Zonder nieuwe partner maakt 27 procent van de gescheiden werknemers zich zorgen, met nieuwe partner 25 procent. Het procentuele verschil met samenblijvers ligt bij gescheiden werknemers zonder nieuwe partner 4 procentpunt hoger dan bij gescheiden werknemers met nieuwe partner.
- Gescheiden werknemers met nieuwe partner willen relatief minder vaak meer uren werken dan gescheiden werknemers zonder nieuwe partner. Met een nieuwe partner wil 9 procent van de gescheidenen meer uren werken, zonder nieuwe partner wil bijna 14 procent dit. Het procentuele verschil met samenblijvers ligt bij gescheidenen zonder nieuwe partner 2 procentpunt hoger dan bij gescheidenen met een nieuwe partner.
- Onder alleenstaande gescheiden werknemers komt verzuim vanwege psychische klachten relatief vaker voor dan bij gescheiden werknemers met nieuwe partner. Bijna 12 procent van de alleenstaande gescheidenen gaf aan het afgelopen jaar de laatste keer te hebben verzuimd vanwege psychische klachten, tegen 10 procent van de (oorspronkelijk) alleenstaanden met een nieuwe partner. Het procentuele verschil met samenblijvers ligt bij ‘alleenstaande’ gescheidenen 2 procentpunt hoger dan bij gescheidenen met een nieuwe partner.
5. Conclusie
De analyse heeft aangetoond dat mensen die geen baan hebben na een scheiding vaker naar werk zoeken en/of beschikbaar zijn voor werk dan mensen die niet uit elkaar gingen. Vooral gescheiden vrouwen zonder werk hebben te maken met een relatief groot inkomensverlies. De samenhang tussen inkomen en zoekinspanning is voor gescheidenen niet rechtlijnig in de zin dat een hoger inkomen altijd een lagere zoekinspanning betekent. Pas vanaf een inkomen van 40 tot 45 duizend euro is dit het geval.
Scheiding gaat ook vaker samen met arbeidsomstandigheden die niet zo standaard zijn als het hebben van meerdere werkkringen, werken buiten kantooruren en in een flexibele baan, maar ook met meer uren willen werken. Missen en verwaarlozen van werk door familie- en gezinsverantwoordelijkheden komt bij gescheiden werknemers relatief vaak voor, evenals werkgerelateerde psychische vermoeidheid en verzuim door psychische klachten.
Vaker zoeken, vaker werken buiten kantooruren gebeurde ook al vóór de scheiding en vooral bij vrouwen. Of dit wijst op anticipeergedrag om een verwacht welvaartsverlies na de scheiding op te vangen kan op basis van de cijfers niet worden vastgesteld. De relatief grotere zorgen vóór de scheiding om de baan te kunnen behouden passen bij een mogelijk anticiperen.
De hoogte van het inkomen, een jong kind thuis of een nieuwe partner kunnen de samenhang tussen scheiding en arbeidsomstandigheden, de arbeidsbeleving en de gezondheid versterken of verzwakken. Aan de onderkant van de inkomensverdeling is de zoekinspanning bij niet-werkende gescheidenen en het aandeel dat werkt in meerdere banen en het aandeel dat regelmatig buiten kantooruren relatief hoog. Naarmate het inkomen hoger is komt dit aandeel steeds meer overeen met dat van samenblijvers. In de onderste klasse, waarin vrouwen zijn oververtegenwoordigd, zijn de inkomensverliezen voor de gescheidenen het grootst. Voor de meeste doelvariabelen een jaar na de scheiding maakt een kind onder de 12 jaar in het huishouden niet veel uit. Datzelfde geldt voor een nieuwe partner. Uitzonderingen zijn het regelmatig werken buiten kantooruren en ziekteverzuim vanwege psychische of soortgelijke klachten. Met een jong kind komt het werken buiten kantooruren minder vaak voor, terwijl verzuim vanwege psychische klachten juist vaker voorkomt. Gescheiden personen die een nieuwe partner hebben gevonden, verschillen minder van personen die samenbleven als het gaat om meer uren willen werken (werkenden), zorg om het behoud van de baan en ziekteverzuim vanwege psychische klachten.
Bijlage 1 Concretisering van gebruikte vragen uit de EBB en de NEA
In onderstaand schema zijn het zoekgedrag, de arbeidsomstandigheden, de arbeidsbeleving en de gezondheid nader uitgewerkt in 10 detailvariabelen op basis van de EBB- en NEA-vragenlijst.
Doelgroep | Doelvariabelen | |
---|---|---|
Zoekgedrag (zoeken en/of beschikbaar) | ||
Niet-werkenden | a) Heeft recent naar werk gezocht en is op korte termijn beschikbaar (ILO-werklozen) of | EBB |
b) Heeft recent naar werk gezocht en is niet op korte termijn beschikbaar of heeft niet recent naar werk gezocht en is op korte termijn beschikbaar (semi-werkloos) | ||
Niet-werkenden | Vanwege ziekte niet recent naar werk gezocht en niet op korte termijn beschikbaar | EBB |
Arbeidsomstandigheden | ||
Werkenden | Heeft meerdere werkkringen | EBB |
Werkenden | Werkt vaak buiten kantooruren, d.w.z. 's avonds, 's nachts, op zaterdag of zondag | EBB |
Werkenden | Heeft een flexibel arbeidscontract | EBB |
Werknemers | Maakt zich zorgen over het behoud van baan | NEA |
Arbeidsomstandigheden | ||
Werknemers | Mist of verwaarloost werk vaak door familie- en gezinsverantwoordelijkheden | NEA |
Arbeidsomstandigheden | ||
Werkenden | Wil meer uren werken | EBB |
Gezondheid | ||
Werknemers | a) Voelt zich vaak emotioneel uitgeput door het werk (elke week, enkele keren per week of elke dag) of | NEA |
b) Voelt zich vaak leeg aan het einde van de werkdag (elke week, enkele keren per week of elke dag) of | NEA | |
c) Voelt zich vaak moe bij het opstaan 's morgens en geconfronteerd wordt met het werk (elke week, enkele keren per week of elke dag) of | NEA | |
d) Voelt zich vaak compleet uitgeput door het werk (elke week, enkele keren per week of elke dag) | NEA | |
Gezondheid | ||
Werknemers | Heeft de laatste keer verzuimd vanwege psychische klachten, overspannenheid of burn-out | NEA |
Bijlage 2 Afbakening populatie vóór en na de scheiding
Referentiejaar van scheiding | |||||
---|---|---|---|---|---|
2 jaar ervóór | 1 jaar ervóór | 1 jaar erna | 2 jaar erna | ||
EBB | 2012 | 2014 | . | . | . |
EBB | 2013 | 2015 | 2014 | . | . |
EBB | 2014 | 2016 | 2015 | . | . |
EBB | 2015 | 2017 | 2016 | 2014 | . |
EBB | 2016 | 2018 | 2017 | 2015 | 2014 |
EBB | 2017 | . | 2018 | 2016 | 2015 |
EBB | 2018 | . | . | 2017 | 2016 |
EBB | 2019 | . | . | 2018 | 2017 |
NEA | 2014 | 2016 | 2015 | . | . |
NEA | 2015 | 2017 | 2016 | 2014 | . |
NEA | 2016 | 2018 | 2017 | 2015 | 2014 |
NEA | 2017 | . | 2018 | 2016 | 2015 |
NEA | 2018 | . | . | 2017 | 2016 |
NEA | 2019 | . | . | 2018 | 2017 |
Bijlage 3 Samenstelling populatie naar vaste kenmerken
Voor een vergelijking in de tijd naar scheidingsfase volgens de pseudocohorten is het wenselijk dat de samenstelling van de populatie naar vaste persoonskenmerken zoals geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond die (mogelijkerwijs) samenhangen met scheiding tamelijk constant is. Dit is het geval. In de figuren B3.1. en B3.2. is de samenstelling naar geslacht, en leeftijd weergegeven met minimum- en maximumwaarden over scheidingsfasen. De eerste figuur bevat een uitsplitsing voor de niet-werkenden, de tweede voor de werkenden. In de figuren geven de blauwe balken de hoogste waarde aan die in een scheidingsfase is vastgesteld, de groene balken geven de afstand in procentpunten ten opzichte van de minimumwaarde.
Minimum (intervalwaarden) | Maximum (intervalwaarden) | Verschil tussen maximum en minimum (intervalwaarden) | ||
---|---|---|---|---|
Vrouw | Samenblijver | 76 | 76 | -1 |
Vrouw | Gescheiden | 61 | 67 | -6 |
Man | Samenblijver | 24 | 24 | -1 |
Man | Gescheiden | 33 | 39 | -6 |
25 tot 30 jaar | Samenblijver | 1 | 5 | -5 |
25 tot 30 jaar | Gescheiden | 2 | 15 | -13 |
30 tot 35 jaar | Samenblijver | 5 | 9 | -3 |
30 tot 35 jaar | Gescheiden | 13 | 17 | -4 |
35 tot 40 jaar | Samenblijver | 8 | 12 | -4 |
35 tot 40 jaar | Gescheiden | 12 | 14 | -2 |
40 tot 45 jaar | Samenblijver | 10 | 15 | -5 |
40 tot 45 jaar | Gescheiden | 13 | 18 | -5 |
45 tot 50 jaar | Samenblijver | 14 | 17 | -4 |
45 tot 50 jaar | Gescheiden | 13 | 19 | -5 |
50 tot 55 jaar | Samenblijver | 17 | 21 | -4 |
50 tot 55 jaar | Gescheiden | 14 | 17 | -3 |
55 tot 60 jaar | Samenblijver | 22 | 27 | -6 |
55 tot 60 jaar | Gescheiden | 8 | 16 | -9 |
60 jaar en ouder | Samenblijver | 14 | 22 | -8 |
60 jaar en ouder | Gescheiden | 5 | 7 | -2 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
De groene balken zijn voor de meeste kenmerken relatief klein, zowel voor samenblijvers als voor gescheidenen. Dit duidt op de gewenste stabiliteit van de populatie tussen de scheidingsfasen. Relatief grote afwijkingen tussen de scheidingsfasen komen voor in de leeftijdsklassen 25 tot 30 jaar, 55 tot 60 jaar en 60 jaar en ouder. Het gaat echter om een veranderlijk kenmerk, dat de veroudering van de populatie met de scheidingsfase weerspiegelt.
Geconcludeerd wordt dat de samenstelling van gescheidenen en samenblijvers naar onderscheiden kenmerken in het algemeen nauwelijks verschilt tussen de scheidingsfasen. Op basis van de NEA kan dezelfde conclusie getrokken worden.
Minimum (intervalwaarden) | Maximum (intervalwaarden) | Verschil tussen maximum en minimum (intervalwaarden) | ||
---|---|---|---|---|
Vrouw | Samenblijver | 47 | 48 | 0 |
Vrouw | Gescheiden | 46 | 49 | -3 |
Man | Samenblijver | 52 | 53 | 0 |
Man | Gescheiden | 51 | 54 | -3 |
25 tot 30 jaar | Samenblijver | 1 | 6 | -6 |
25 tot 30 jaar | Gescheiden | 2 | 15 | -13 |
30 tot 35 jaar | Samenblijver | 8 | 12 | -4 |
30 tot 35 jaar | Gescheiden | 17 | 18 | -1 |
35 tot 40 jaar | Samenblijver | 13 | 14 | -2 |
35 tot 40 jaar | Gescheiden | 16 | 18 | -2 |
40 tot 45 jaar | Samenblijver | 15 | 17 | -2 |
40 tot 45 jaar | Gescheiden | 17 | 19 | -1 |
45 tot 50 jaar | Samenblijver | 19 | 19 | 0 |
45 tot 50 jaar | Gescheiden | 16 | 20 | -4 |
50 tot 55 jaar | Samenblijver | 18 | 19 | -1 |
50 tot 55 jaar | Gescheiden | 11 | 15 | -4 |
55 tot 60 jaar | Samenblijver | 13 | 17 | -5 |
55 tot 60 jaar | Gescheiden | 4 | 9 | -5 |
60 jaar en ouder | Samenblijver | 6 | 8 | -2 |
60 jaar en ouder | Gescheiden | 2 | 3 | -1 |
Bron: CBS, EBB, Basisregistratie personen |
Ook bij een vergelijking tussen gescheidenen en samenblijvers valt op dat de samenstelling tussen gescheidenen en samenblijvers bij de gegeven (onveranderlijke) kenmerken over de scheidingsfasen tamelijk constant is (de totaalbalken overlappen sterk). Bij de niet-werkenden naar geslacht is de overlap relatief gering. Vergelijk bijvoorbeeld de cijfers bij onderwijsniveau bij niet-werkenden (niet in de figuur opgenomen): onder de gescheidenen maken laagopgeleiden 33 tot 40 procent uit, bij de samenblijvers 40 tot 41 procent uit, een lichte ondervertegenwoordiging bij de gescheidenen; bij de middelbaaropgeleiden gaat het om 38 tot 47 procent bij de gescheidenen en 37 tot 39 procent bij de samenblijvers, een lichte oververtegenwoordiging bij de gescheidenen. Conclusie is dat de vergelijking van de uitkomsten tussen gescheidenen en samenblijvers door de gegeven onveranderlijke kenmerken nauwelijks beïnvloed wordt.
Literatuur
Brakel, M., van den, D. Herbers, en K. Arts (2020), Financiële gevolgen van echtscheiding, in: Statistische Trends, juli, Financiële gevolgen van echtscheiding (cbs.nl).
Brakel, M. van den en D. Herbers (2021), De inkomenssituatie na een scheiding, in: Statistische Trends, september, De inkomenssituatie na een scheiding (cbs.nl).
Guillerm, M. (2017), Pseudo panel methods and an example of application to Household Wealth data, Economics and Statistics, No 491–492.
Kooiman, N. (2021), De woonsituatie na een scheiding, in: Statistische Trends, september, De woonsituatie na een scheiding (cbs.nl).
Wijk, M. van, Brand, C. en L. Verkooijen (2021), De arbeidsmarktsituatie na een scheiding, in: Statistische Trends, september, De arbeidsmarktsituatie na een scheiding (cbs.nl).
Wildeman, I., E. de Vroome, M. Klein Velderman, Het verband tussen scheiding en ziekteverzuim, in: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, Vol. 37, Nr. 4.