4. Resultaten
Iets meer dan 1 op de 5 ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen woonde vlak na de scheiding (op 1 januari 2015) meer dan 10 kilometer uit elkaar (zie figuur 4.1). Bij bijna twee derde van de ouders was de afstand kleiner dan 5 kilometer en bij 43 procent zelfs minder dan 2 kilometer. Dit impliceert dat het merendeel van de ouderparen vlak na de scheiding dermate dicht bij elkaar in de buurt blijft wonen dat co-ouderschap praktisch mogelijk zou kunnen zijn.
Vaders blijven meer dan moeders in de gezamenlijke woning wonen. Van de ouderparen die uit elkaar gingen in 2014 bleef in de helft van de gevallen de vader en in 36 procent van de gevallen de moeder in de woning. Bij 13 procent vertrokken beide ouders.
In de jaren na een scheiding verhuizen mensen betrekkelijk veel, bijvoorbeeld omdat zij na de scheiding in een tijdelijke woonsituatie waren beland (Feijten en Van Ham, 2007). Dit is ook terug te zien bij de gescheiden ouderparen uit 2014. Bij bijna twee derde van de ouderparen is de afstand tussen beide ex-partners gewijzigd in de drie jaar na de scheiding (tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2018), wat betekent dat ten minste een van beiden is verhuisd. Deze verhuizingen resulteerden vaker in een grotere dan in een kleinere afstand. Drie jaar later, op 1 januari 2018, woonde meer dan een kwart op een afstand van meer dan 10 kilometer. Iets minder dan 40 procent van de ouderparen woonde nog binnen een straal van 2 kilometer van elkaar.
Afstand | 1 januari 2015 (%) | 1 januari 2018 (%) |
---|---|---|
Minder dan 2 km | 43,40 | 39,23 |
2 tot 5 km | 22,46 | 20,93 |
5 tot 10 km | 12,89 | 13,36 |
10 km of meer | 21,24 | 26,48 |
Leeftijd jongste kind | 1 kind (%) | 2 of meer kinderen (%) |
---|---|---|
Jonger dan 4 jaar | 31,2 | 40,15 |
4 tot 12 jaar | 45,23 | 51,64 |
12 jaar of ouder | 41,14 | 43,52 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Gescheiden ouders met één kind wonen doorgaans verder uit elkaar dan gescheiden ouders met twee of meer kinderen (zie figuur 4.2). Dit kan erop wijzen dat het bij gescheiden ouders met één gezamenlijk kind relatief veel voorkomt dat ten minste een van beide ouders minder betrokken is of wil blijven bij de verzorging en de opvoeding van het kind. Daarnaast speelt de leeftijd van het jongste kind een rol. Ouders blijven het dichtst bij elkaar wonen als kinderen de leeftijd hebben om naar de basisschool te gaan (4 tot 12 jaar). Dit sluit aan bij de eerdere bevinding dat co-ouderschap het meest voorkomt en duurzaam is als de kinderen in deze leeftijdsgroep vallen (Poortman en Van Gaalen, 2017). Ouders die uit elkaar gaan terwijl het jongste kind jonger is dan 4 jaar wonen het verst uit elkaar, verder dan ouders van kinderen die de leeftijd hebben om naar de middelbare school te gaan. Ouders die kort na de geboorte van het eerste kind uit elkaar gaan, blijven het minst vaak bij elkaar in de buurt wonen. Van de ouderparen met één kind van jonger dan 4 jaar woonde minder dan een derde vlak na de scheiding binnen een afstand van 2 kilometer. Ouders met twee of meer kinderen van wie het jongste kind tussen 4 en 12 jaar is, blijven na de scheiding het dichtst bij elkaar wonen. Van hen woonden de ex-partners in meer dan de helft van de gevallen vlak na de scheiding binnen een straal van 2 kilometer van elkaar.
Ouderparen met een hoog gestandaardiseerd huishoudensinkomen blijven na de scheiding vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouderparen die minder verdienden (zie figuur 4.3). Van de stellen die voor de scheiding gezamenlijk een inkomen verdienden dat tot de hoogste 20 procent van de verdeling behoorde, bleef meer dan de helft na de scheiding binnen 2 kilometer van elkaar wonen. Bij ouderparen met een laag inkomen (de onderste 20 procent) was dit ruim een derde.
Niet alleen de hoogte van het gezamenlijke inkomen is van belang, ook de inkomensverhouding tussen beide partners speelt een rol. Ouderparen van wie beide ex-partners voor de scheiding een bijdrage leverden aan het huishoudensinkomen bleven wat vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouderparen van wie een van beide partners de kostwinner was (zie tabel B2). Het is aannemelijk dat tweeverdieners een gelijkere verdeling van zorgtaken voor de kinderen hadden dan ouderparen bij wie een van beide partners de kostwinner was. Uit eerder onderzoek bleek al dat stellen waarvan ex-partners voor de scheiding de zorgtaken voor de kinderen gelijk verdeelden, na de scheiding vaker kozen voor een co-ouderschapsregeling (Poortman en Van Gaalen, 2017).
Afstand | minder dan 2 km (%) |
---|---|
Eerste 20% (laagste inkomen) | 34,19 |
Tweede 20% | 42,30 |
Derde 20% | 44,93 |
Vierde 20% | 48,80 |
Vijfde 20% (hoogste inkomen) | 51,24 |
De stedelijkheid van de woonomgeving hangt eveneens samen met de afstand die na de
scheiding tussen ouders ontstaat (zie figuur 4.4). Ouders die in de stad wonen blijven na de
scheiding doorgaans dichter bij elkaar wonen dan ouders die in een landelijke omgeving
wonen. Van de ouderparen die uit elkaar gingen in een (zeer) sterk stedelijke gemeente
woonde 19 procent vlak na de scheiding 10 kilometer of meer van elkaar. Bij ouderparen
die zijn gescheiden in een niet-stedelijke woongemeente was dit 27 procent. In regio’s
waar woningen relatief duur zijn blijven gescheiden ouders minder vaak bij elkaar in de
buurt wonen dan in regio’s met goedkopere woningen (zie tabel B2). Dit sluit aan bij de
verwachting dat het op dure, krappe woningmarkten voor gescheiden ouders moeilijker is
om in de buurt geschikte woonruimte te vinden.
Stedelijkheid | 10 km (%) |
---|---|
Zeer sterk stedelijk | 19,22 |
Sterk stedelijk | 19,29 |
Matig stedelijk | 21,34 |
Weinig stedelijk | 24,47 |
Niet stedelijk | 27,2 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Het gebeurt niet vaak dat ouders na een scheiding direct gaan samenwonen met een nieuwe partner. Van zowel de vaders als de moeders die scheidden in 2014, woonde 7 procent op 1 januari 2015 samen met een nieuwe partner. Na verloop van tijd vinden steeds meer gescheiden ouders een nieuwe partner: ruim drie jaar na de scheiding in 2014 woonde bijna een kwart samen met een nieuwe partner, vaders iets vaker dan moeders. Wanneer ouders gaan samenwonen met een nieuwe partner en daarvoor verhuizen, is er een gerede kans dat zij verder van de ex-partner komen te wonen, zeker als zij bij de nieuwe partner intrekken. Dat is inderdaad terug te zien in de afstand tussen gescheiden ouders ruim drie jaar na de scheiding (zie figuur 4.5). Voor kinderen van wie geen van beide ouders samenwoonden met een nieuwe partner was de afstand doorgaans het kleinst. Slechts 22 procent van deze ouderparen woonde meer dan 10 kilometer uit elkaar. Van de gescheiden ouderparen van wie alleen de vader of alleen de moeder samenwoonde met een nieuwe partner woonde 33 procent binnen een afstand van 10 kilometer. Daarbij maakt het geen verschil of het de vader of de moeder is die samenwoont met een nieuwe partner. Voor kinderen van gescheiden ouders die allebei samenwonen met een nieuwe partner is de afstand tussen de beide ouderlijke huizen het grootst: ruim 40 procent woonde op meer dan 10 kilometer.
Ouders die in 2014 uit elkaar gingen bleven daarna wat vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouders die tien jaar eerder, in 2004, waren gescheiden (zie figuur 4.6). Dit geldt vooral na verloop van tijd. Van de ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen, woonde 26 procent ruim drie jaar na de scheiding meer dan 10 kilometer van elkaar vandaan. Bij ouders die in 2004 waren gescheiden was dat 30 procent.
Partnerstatus | Minder dan 2 km (%) | 2 tot 5 km (%) | 5 tot 10 km (%) | 10 km of meer (%) |
---|---|---|---|---|
Geen van de ouders heeft nieuwe partner | 43,87 | 22,00 | 12,53 | 21,60 |
Alleen moeder nieuwe partner | 32,99 | 19,79 | 14,58 | 32,64 |
Alleen vader nieuwe partner | 33,69 | 19,33 | 14,34 | 32,65 |
Allebei de ouders nieuwe partner | 26,36 | 17,71 | 15,47 | 40,46 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Gescheiden in 2004 (%) | Gescheiden in 2014 (%) | |
---|---|---|
Vlak na scheiding | 23,45 | 21,23 |
Drie jaar later | 30,28 | 26,47 |
Uit de analyses komt daarnaast naar voren dat ouders die op het moment van scheiden jonger dan 35 jaar zijn, vaker verder uit elkaar gaan wonen. Dit is in lijn met eerdere bevindingen dat mensen naarmate zij ouder worden steeds minder over langere afstanden verhuizen. Het opleidingsniveau van de ouders houdt geen duidelijk verband met hun onderlinge afstand na de scheiding. Enerzijds kiezen hoogopgeleiden (hbo/wo) vaker dan niet-hoogopgeleiden voor co-ouderschap, anderzijds verhuizen zij vaker over langere afstand. Mogelijk heffen de tegengestelde invloeden van het opleidingsniveau elkaar op. De migratieachtergrond van ouders speelt eveneens een rol. Ouders zonder migratieachtergrond bleven na de scheiding dichter bij elkaar wonen dan ouders met een migratieachtergrond, maar er zijn wel verschillen tussen de vier grootste groepen met een migratieachtergrond in Nederland. Vooral vaders en moeders met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond gingen verder uit elkaar wonen. Ouders met een Turkse achtergrond bleven na de scheiding net zo vaak bij elkaar in de buurt als ouders zonder migratieachtergrond.