Meerderheid gescheiden ouders blijft bij elkaar in de buurt
Over deze publicatie
Dit artikel in de CBS-reeks Statistische Trends gaat over hoe ver gescheiden ouders uit elkaar wonen en welke factoren daarbij een rol spelen: de leeftijd van kinderen tijdens de scheiding, het welvaartsniveau van het gezin, de stedelijkheid van de woonomgeving en of de vader en de moeder nieuwe samenwoonpartners hebben.
Steeds meer kinderen groeien op met gescheiden ouders. Daarbij is co-ouderschap steeds gebruikelijker geworden in de afgelopen decennia. Bij co-ouderschap delen de ouders de zorg voor de kinderen en brengen de kinderen ongeveer even veel tijd door in beide ouderlijke woningen. Wanneer ouders dicht bij elkaar wonen is succesvol co-ouderschap waarschijnlijk een stuk makkelijker.
In dit artikel is onderzocht hoe ver gescheiden ouders in Nederland uit elkaar wonen. Ook is bekeken of de ouders die uit elkaar gingen in 2014 dichter bij elkaar bleven wonen dan ouders die zijn gescheiden in 2004. In de tussenliggende periode kozen steeds meer ouders voor co-ouderschap en is wetgeving ingevoerd die ouders aanmoedigt na de scheiding een regeling te treffen waarbij zij beiden in gelijke mate betrokken blijven bij de opvoeding van de kinderen.
1. Inleiding
Steeds meer kinderen in Nederland groeien op met gescheiden ouders. In 2017 woonden 3 van de 10 vijftienjarigen niet gezamenlijk met beide ouders op hetzelfde adres (CBS,2018) en in de toekomst zal dit aandeel verder toenemen (Van Duin et al., 2018). Het is niet langer vanzelfsprekend dat kinderen na een scheiding uitsluitend bij hun moeder blijven wonen en vrijwel volledig door haar worden opgevoed. Co-ouderschap is in de afgelopen decennia steeds gebruikelijker geworden (Kalmijn & De Graaf, 2000; Poortman& Van Gaalen, 2017). Tegenwoordig kiest ruim een kwart van de gescheiden ouders voor co-ouderschap (CBS, 2017). Bij co-ouderschap delen de ouders de zorg voor de kinderen en brengen de kinderen ongeveer even veel tijd door in beide ouderlijke woningen.
Een haast noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagd co-ouderschap en intensieve betrokkenheid van beide ouders is een korte afstand tussen de twee ouderlijke huizen. Hoe verder ouders na de scheiding uit elkaar gaan wonen, hoe meer tijd, geld en afstemming vereist zijn om ervoor te zorgen dat kinderen op regelmatige basis bij beide ouders kunnen zijn. Co-ouderschap komt dan ook vooral voor bij ex-partners die dicht bij elkaar wonen en blijkt in die gevallen ook duurzamer (Hakovirta & Broberg, 2007; Poortman & Van Gaalen,2017; Bakker & Mulder, 2013).
In dit artikel wordt op basis van registerdata beschreven hoe ver gescheiden ouders in Nederland uit elkaar wonen. Ook is onderzocht welke factoren daarbij een rol spelen:de leeftijd van kinderen tijdens de scheiding, het welvaartsniveau van het gezin, de stedelijkheid van de woonomgeving en of de vader en de moeder nieuwe samenwoon partners hebben. Ook is bekeken of de ouders die uit elkaar gingen in 2014 dichter bij elkaar bleven wonen dan ouders die zijn gescheiden in 2004. In de tussenliggende periode kozen steeds meer ouders voor co-ouderschap en is wetgeving ingevoerd die ouders aanmoedigt na de scheiding een regeling te treffen waarbij zij beiden in gelijke mate betrokken blijven bij de opvoeding van de kinderen (zie kader).
2. Achtergrond
Verhuisgedrag na scheiding
In de jaren na een scheiding verhuizen mensen relatief veel (Feijten & Van Ham, 2007; Mulder & Malmberg, 2011), ook over grotere afstand (Cooke et al., 2016). Wie scheidt zonder kinderen hoeft bij de keuze voor een nieuwe woning en een nieuwe woonlocatie geen rekening te houden met de behoeften en voorkeuren van de ex-partner. Als er kinderen in het spel zijn blijven ex-partners na de scheiding in meer of mindere mate aan elkaar verbonden, wat zich onder meer uit in het feit dat ze na de scheiding dichter bij elkaar wonen dan ex-partners zonder kinderen (Mulder & Malmberg, 2011; Cooke et al., 2016; Thomas et al., 2017). Hoe gelijker ouders de opvoeding en de zorg na de scheiding verdelen, hoe belangrijker het is dat zij dicht bij elkaar blijven wonen. Bij co-ouderschap moeten kinderen en ouders wekelijks heen en weer pendelen tussen twee ouderlijke huizen en bepaalt de afstand in hoeverre dit praktisch uitvoerbaar is. Onderzoek toont aan dat ouders die een co-ouderschapsregeling hanteren dichter bij elkaar wonen dan ouders van wie de kinderen uitsluitend bij de vader of de moeder wonen (Hakovirta en Broberg, 2007; Thomas et al., 2017; Bakker en Mulder, 2013). Indien een van beide ouders verhuist en de afstand tussen de woonadressen toeneemt, kan dit bovendien voor de rechter aanleiding zijn om de co-ouderschapsregeling te herzien.
Bij welke gezinnen komt co-ouderschap het meest voor en bij welke is dat het meest duurzaam? Het blijkt dat de leeftijd van de kinderen, het opleidingsniveau van de ouders en de wijze waarop ouders voor de scheiding betaald werk en onbetaalde taken verdeelden van belang zijn. Co-ouderschap bleek het meest duurzaam als de kinderen de leeftijd hebben om naar de basisschool te gaan (4 tot 12 jaar). Als kinderen jonger of ouder zijn verandert de praktijk van co-ouderschap vaker in een situatie waarbij het kind volledig bij een van beide ouders woont. Poortman en Van Gaalen (2017) noemen als mogelijke verklaring hiervoor dat co-ouderschap bij erg jonge kinderen veeleisend is, terwijl oudere kinderen minder bereid zouden zijn om langdurig tussen twee woningen te pendelen en beter in staat zouden zijn om hun voorkeuren kenbaar te maken. Daarnaast bleken hoogopgeleide ouders en ouders die voor de scheiding betaald werk en zorgtaken gelijk verdeelden, na de scheiding vaker te kiezen voor co-ouderschap (Poortman en Van Gaalen, 2017). Ook zijn er aanwijzingen dat co-ouderschap vooral voorkomt bij ex-partners zonder migratieachtergrond (Spruijt en Duindam, 2009). Op basis van deze bevindingen zou je verwachten dat de afstand tussen gescheiden ouders het kleinst is als de kinderen op het moment van de scheiding tussen 4 en 12 jaar oud zijn. Verder zouden hoogopgeleide ouders, tweeverdieners en ouders zonder een migratieachtergrond na de scheiding het vaakst bij elkaar in de buurt blijven wonen.
Verhuizingen naar een andere regio houden vaak verband met werk en studie (Feijten & Visser, 2005). Dergelijke verhuizingen worden hoofdzakelijk ondernomen door hoogopgeleiden en worden ongebruikelijker naarmate mensen ouder worden (Faggian et al., 2015; Kooiman et al., 2018). Dat zou betekenen dat jonge ouders verder uit elkaar gaan wonen dan oudere ouders en ook dat hoogopgeleiden verder uit elkaar gaan wonen dan niet-hoogopgeleiden. Wat betreft het opleidingsniveau van de ouders zijn er dus tegengestelde verwachtingen: de afstand na de scheiding zou bij hoogopgeleiden kleiner zijn omdat zij vaker co-ouderschap hanteren, maar groter omdat hoogopgeleiden vaker over lange afstand verhuizen.
Door de scheiding kunnen ook nieuwe redenen ontstaan om te willen verhuizen naar een andere regio, bijvoorbeeld om letterlijk afstand te nemen van de ex-partner, om steun te zoeken bij familieleden (Das et al., 2017) of om samen te gaan wonen met een nieuwe partner. Als ouders gaan samenwonen met een nieuwe partner zal dit de afstand met de andere ouder waarschijnlijk eerder vergroten dan verkleinen omdat de belangen van de nieuwe partner moeten worden meegewogen in de keuze voor een woonplaats. In het Verenigd Koninkrijk bleek de afstand tussen gescheiden ouders inderdaad groter te zijn als de vader een nieuwe partner had, maar niet als de moeder een nieuwe partner had (Thomas et al., 2018). Dit kan ermee te maken hebben dat vooral vaders minder betrokken raken bij de opvoeding van hun kinderen zodra zij een nieuwe partner hebben (Meggiolaro en Ongaro, 2015). Ook in Nederland hanteren ouders vaker een co-ouderschapsregeling als de moeder een nieuwe partner heeft, maar juist minder vaak als de vader een nieuwe partner heeft (Bakker en Mulder, 2013). Dit zou betekenen dat gescheiden ouders (met name vaders) die samenwonen met een nieuwe partner verder van hun ex-partner vandaan wonen.
Mogelijkheden en belemmeringen om dicht bij elkaar te blijven wonen
Of gescheiden ouders hun eventuele wens om bij elkaar in de buurt te blijven wonen kunnen realiseren hangt mogelijk af van waar de ouders wonen en hoeveel geld ze hebben (zie Mulder & Hooimeijer, 1999). Het welvaartsniveau van ex-partners, vooral dat van vrouwen, daalt vaak na de scheiding (Uunk, 2004). Bovendien hebben ex-partners die co-ouderschap ambiëren twee woningen nodig die voldoende ruimte bieden voor de kinderen én die binnen afzienbare afstand van elkaar staan. Voor ouders met meer geld is dit waarschijnlijk eenvoudiger te realiseren. Uit onderzoek blijkt het verband tussen inkomen en de afstand tussen ouders na de scheiding tussen landen te verschillen: in Zweden wonen gescheiden ouders met hoge inkomens inderdaad dichter bij elkaar(Stjernström & Strömgren, 2012), maar in het Verenigd Koninkrijk niet (Thomas et al., 2018).In Nederland brengen gescheiden ouders met hoge inkomens vaker een co-ouderschapsregeling in de praktijk dan degenen met lage inkomens (Bakker & Mulder,2013). Je zou dan ook verwachten dat gescheiden ouders met hoge inkomens in Nederland dichter bij elkaar blijven wonen.verdeelden, na de scheiding vaker te kiezen voor co-ouderschap (Poortman en Van Gaalen,2017). Ook zijn er aanwijzingen dat co-ouderschap vooral voorkomt bij ex-partners zonder migratieachtergrond (Spruijt en Duindam, 2009). Op basis van deze bevindingen zou je verwachten dat de afstand tussen gescheiden ouders het kleinst is als de kinderen op het moment van de scheiding tussen 4 en 12 jaar oud zijn. Verder zouden hoogopgeleideouders, tweeverdieners en ouders zonder een migratieachtergrond na de scheiding het vaakst bij elkaar in de buurt blijven wonen.
Verhuizingen naar een andere regio houden vaak verband met werk en studie (Feijten &Visser, 2005). Dergelijke verhuizingen worden hoofdzakelijk ondernomen door hoogopgeleiden en worden ongebruikelijker naarmate mensen ouder worden (Faggian et al.,2015; Kooiman et al., 2018). Dat zou betekenen dat jonge ouders verder uit elkaar gaan wonen dan oudere ouders en ook dat hoogopgeleiden verder uit elkaar gaan wonen dan niet-hoogopgeleiden. Wat betreft het opleidingsniveau van de ouders zijn er dus tegengestelde verwachtingen: de afstand na de scheiding zou bij hoogopgeleiden kleiner zijn omdat zij vaker co-ouderschap hanteren, maar groter omdat hoogopgeleiden vaker over lange afstand verhuizen.
Door de scheiding kunnen ook nieuwe redenen ontstaan om te willen verhuizen naar een andere regio, bijvoorbeeld om letterlijk afstand te nemen van de ex-partner, om steun te zoeken bij familieleden (Das et al., 2017) of om samen te gaan wonen met een nieuwe partner. Als ouders gaan samenwonen met een nieuwe partner zal dit de afstand met de andere ouder waarschijnlijk eerder vergroten dan verkleinen omdat de belangen van de nieuwe partner moeten worden meegewogen in de keuze voor een woonplaats. In het Verenigd Koninkrijk bleek de afstand tussen gescheiden ouders inderdaad groter te zijn als de vader een nieuwe partner had, maar niet als de moeder een nieuwe partner had(Thomas et al., 2018). Dit kan ermee te maken hebben dat vooral vaders minder betrokken raken bij de opvoeding van hun kinderen zodra zij een nieuwe partner hebben (Meggiolaroen Ongaro, 2015). Ook in Nederland hanteren ouders vaker een co-ouderschapsregeling als de moeder een nieuwe partner heeft, maar juist minder vaak als de vader een nieuwe partner heeft (Bakker en Mulder, 2013). Dit zou betekenen dat gescheiden ouders (met name vaders) die samenwonen met een nieuwe partner verder van hun ex-partner vandaan wonen.
Waar de ouders wonen is mogelijk ook van belang. In stedelijke omgevingen is er op korte afstand een meer divers en ruimer aanbod van woningen, banen en voorzieningen. Dit kan ouders meer mogelijkheden bieden om na de scheiding bij elkaar in de buurt geschikte woonruimte te vinden en om de logistiek van co-ouderschap rond te krijgen. Tevens bieden steden meer mogelijkheden om een nieuwe partner te vinden (Gautier et al., 2010). In Nederland bleken mensen na een scheiding inderdaad relatief vaak naar stedelijke gebieden te verhuizen (Feijten en Van Ham, 2007). Dat zou betekenen dat gescheiden ouders dichter bij elkaar blijven wonen als de scheiding plaatsvond in een stedelijke woonomgeving. Daarnaast is het aannemelijk dat ouders die scheiden binnen een krappe,dure woningmarkt meer moeite hebben om op korte afstand van elkaar geschikte woonruimte te vinden. In het Verenigd Koninkrijk werd een niet-significante aanwijzing gevonden voor deze theorie: ouders die scheidden in de dure Londense woningmarkt gingen verder uit elkaar wonen na de scheiding (Thomas et al., 2017).
3. Onderzoekspopulatie en methode
Bron voor de analyses is de registerinformatie uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker et al., 2014). Alle paren met één of meer gezamenlijke minderjarige kinderen die in 2014 van tafel en bed zijn gescheiden zijn geselecteerd: beide ouders woonden op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres en op 1 januari 2015 niet meer en het jongste kind was op 1 januari 2015 ingeschreven op het adres van de vader of de moeder. Scheidingen zijn dus niet op juridische basis vastgesteld. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestaat uit 29 239 ouderparen die scheidden in 2014 en daarvoor ongehuwd of gehuwd samenwoonden.
De afstand tussen de gescheiden ouders is gebaseerd op de x- en y-coördinaten van de beide woonadressen en is gemeten in vogelvlucht op 1 januari 2015. Om te beoordelen of gescheiden ouders na verloop van tijd dichterbij of verder uit elkaar gaan wonen is ook gekeken naar het adres op 1 januari 2018. Voor deze subpopulatie zijn alleen de ouderparen geselecteerd waarvan beide ouders nog steeds op verschillende adressen in Nederland woonden en waarvan het jongste kind nog steeds thuiswonend kind is en bij de vader of de moeder is ingeschreven (25 104 ouderparen). Om te vergelijken met ouders die tien jaar eerder zijn gescheiden, is op dezelfde manier een populatie afgebakend van ouderparen die uit elkaar gingen in 2004. De afstand tussen die ouderparen is gemeten op 1 januari 2005 (27 926 ouderparen) en op 1 januari 2008 (22 927 ouderparen). Ongeveer een derde van de gescheiden ouderparen had één gezamenlijk kind, twee derde had twee of meer kinderen. Het merendeel van de ouderparen was gehuwd. Deze en overige achtergrondkenmerken van de ouderparen uit beide scheidingscohorten staan in tabel B1. Op de vraag wat de maximale afstand is waarbinnen gescheiden ouders co-ouderschap in stand kunnen houden is geen eenduidig antwoord te geven. Gescheiden ouders met een co-ouderschapsregeling benadrukken dat kinderen vanuit beide woningen hun school, vereniging en vriendenkring moeten kunnen bereiken (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008; Bakker en Mulder, 2013). Voor dit artikel is een globale inschatting gemaakt van maximale afstanden die ouders en kinderen te voet, met de fiets of met de auto tussen de twee woningen kunnen afleggen, al kunnen deze ook afhangen van de beschikbaarheid van openbaar vervoer en de stedelijkheid van de woonomgeving. Afstanden tot 2 kilometer kunnen doorgaans lopend worden afgelegd. Fietsend is een afstand tussen 2 en 5 kilometer goed te overbruggen, terwijl afstanden tussen 5 en 10 kilometer al lastiger zijn. Bij meer dan 10 kilometer zal de afstand in veel gevallen als te groot worden gezien om regelmatig te fietsen. Dit betekent dat de auto of, waar mogelijk, het ov moet worden gebruikt. Veel kinderen zullen daarom bij een afstand van meer dan 10 kilometer niet in staat zijn om zelfstandig van de ene naar de andere ouderlijke woning te reizen, maar zijn dan afhankelijk van hun ouders.
De samenhang tussen enerzijds de afstand tussen gescheiden ouders en anderzijds de leeftijd van het jongste kind, het huishoudensinkomen voor de scheiding, de mate van verstedelijking van de woongemeente en het jaar van scheiden wordt bivariaat beschreven. Met een multivariate logistische regressieanalyse met als afhankelijke variabele de afstand op 1 januari na de scheiding (meer of minder dan 3 kilometer) is getoetst of deze samenhangen statistisch significant zijn als rekening wordt gehouden met andere relevante kenmerken. In alle gevallen bleek dat zo te zijn. De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in tabel B2.
4. Resultaten
Iets meer dan 1 op de 5 ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen woonde vlak na de scheiding (op 1 januari 2015) meer dan 10 kilometer uit elkaar (zie figuur 4.1). Bij bijna twee derde van de ouders was de afstand kleiner dan 5 kilometer en bij 43 procent zelfs minder dan 2 kilometer. Dit impliceert dat het merendeel van de ouderparen vlak na de scheiding dermate dicht bij elkaar in de buurt blijft wonen dat co-ouderschap praktisch mogelijk zou kunnen zijn.
Vaders blijven meer dan moeders in de gezamenlijke woning wonen. Van de ouderparen die uit elkaar gingen in 2014 bleef in de helft van de gevallen de vader en in 36 procent van de gevallen de moeder in de woning. Bij 13 procent vertrokken beide ouders.
In de jaren na een scheiding verhuizen mensen betrekkelijk veel, bijvoorbeeld omdat zij na de scheiding in een tijdelijke woonsituatie waren beland (Feijten en Van Ham, 2007). Dit is ook terug te zien bij de gescheiden ouderparen uit 2014. Bij bijna twee derde van de ouderparen is de afstand tussen beide ex-partners gewijzigd in de drie jaar na de scheiding (tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2018), wat betekent dat ten minste een van beiden is verhuisd. Deze verhuizingen resulteerden vaker in een grotere dan in een kleinere afstand. Drie jaar later, op 1 januari 2018, woonde meer dan een kwart op een afstand van meer dan 10 kilometer. Iets minder dan 40 procent van de ouderparen woonde nog binnen een straal van 2 kilometer van elkaar.
Afstand | 1 januari 2015 (%) | 1 januari 2018 (%) |
---|---|---|
Minder dan 2 km | 43,40 | 39,23 |
2 tot 5 km | 22,46 | 20,93 |
5 tot 10 km | 12,89 | 13,36 |
10 km of meer | 21,24 | 26,48 |
Leeftijd jongste kind | 1 kind (%) | 2 of meer kinderen (%) |
---|---|---|
Jonger dan 4 jaar | 31,2 | 40,15 |
4 tot 12 jaar | 45,23 | 51,64 |
12 jaar of ouder | 41,14 | 43,52 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Gescheiden ouders met één kind wonen doorgaans verder uit elkaar dan gescheiden ouders met twee of meer kinderen (zie figuur 4.2). Dit kan erop wijzen dat het bij gescheiden ouders met één gezamenlijk kind relatief veel voorkomt dat ten minste een van beide ouders minder betrokken is of wil blijven bij de verzorging en de opvoeding van het kind. Daarnaast speelt de leeftijd van het jongste kind een rol. Ouders blijven het dichtst bij elkaar wonen als kinderen de leeftijd hebben om naar de basisschool te gaan (4 tot 12 jaar). Dit sluit aan bij de eerdere bevinding dat co-ouderschap het meest voorkomt en duurzaam is als de kinderen in deze leeftijdsgroep vallen (Poortman en Van Gaalen, 2017). Ouders die uit elkaar gaan terwijl het jongste kind jonger is dan 4 jaar wonen het verst uit elkaar, verder dan ouders van kinderen die de leeftijd hebben om naar de middelbare school te gaan. Ouders die kort na de geboorte van het eerste kind uit elkaar gaan, blijven het minst vaak bij elkaar in de buurt wonen. Van de ouderparen met één kind van jonger dan 4 jaar woonde minder dan een derde vlak na de scheiding binnen een afstand van 2 kilometer. Ouders met twee of meer kinderen van wie het jongste kind tussen 4 en 12 jaar is, blijven na de scheiding het dichtst bij elkaar wonen. Van hen woonden de ex-partners in meer dan de helft van de gevallen vlak na de scheiding binnen een straal van 2 kilometer van elkaar.
Ouderparen met een hoog gestandaardiseerd huishoudensinkomen blijven na de scheiding vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouderparen die minder verdienden (zie figuur 4.3). Van de stellen die voor de scheiding gezamenlijk een inkomen verdienden dat tot de hoogste 20 procent van de verdeling behoorde, bleef meer dan de helft na de scheiding binnen 2 kilometer van elkaar wonen. Bij ouderparen met een laag inkomen (de onderste 20 procent) was dit ruim een derde.
Niet alleen de hoogte van het gezamenlijke inkomen is van belang, ook de inkomensverhouding tussen beide partners speelt een rol. Ouderparen van wie beide ex-partners voor de scheiding een bijdrage leverden aan het huishoudensinkomen bleven wat vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouderparen van wie een van beide partners de kostwinner was (zie tabel B2). Het is aannemelijk dat tweeverdieners een gelijkere verdeling van zorgtaken voor de kinderen hadden dan ouderparen bij wie een van beide partners de kostwinner was. Uit eerder onderzoek bleek al dat stellen waarvan ex-partners voor de scheiding de zorgtaken voor de kinderen gelijk verdeelden, na de scheiding vaker kozen voor een co-ouderschapsregeling (Poortman en Van Gaalen, 2017).
Afstand | minder dan 2 km (%) |
---|---|
Eerste 20% (laagste inkomen) | 34,19 |
Tweede 20% | 42,30 |
Derde 20% | 44,93 |
Vierde 20% | 48,80 |
Vijfde 20% (hoogste inkomen) | 51,24 |
De stedelijkheid van de woonomgeving hangt eveneens samen met de afstand die na de
scheiding tussen ouders ontstaat (zie figuur 4.4). Ouders die in de stad wonen blijven na de
scheiding doorgaans dichter bij elkaar wonen dan ouders die in een landelijke omgeving
wonen. Van de ouderparen die uit elkaar gingen in een (zeer) sterk stedelijke gemeente
woonde 19 procent vlak na de scheiding 10 kilometer of meer van elkaar. Bij ouderparen
die zijn gescheiden in een niet-stedelijke woongemeente was dit 27 procent. In regio’s
waar woningen relatief duur zijn blijven gescheiden ouders minder vaak bij elkaar in de
buurt wonen dan in regio’s met goedkopere woningen (zie tabel B2). Dit sluit aan bij de
verwachting dat het op dure, krappe woningmarkten voor gescheiden ouders moeilijker is
om in de buurt geschikte woonruimte te vinden.
Stedelijkheid | 10 km (%) |
---|---|
Zeer sterk stedelijk | 19,22 |
Sterk stedelijk | 19,29 |
Matig stedelijk | 21,34 |
Weinig stedelijk | 24,47 |
Niet stedelijk | 27,2 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Het gebeurt niet vaak dat ouders na een scheiding direct gaan samenwonen met een nieuwe partner. Van zowel de vaders als de moeders die scheidden in 2014, woonde 7 procent op 1 januari 2015 samen met een nieuwe partner. Na verloop van tijd vinden steeds meer gescheiden ouders een nieuwe partner: ruim drie jaar na de scheiding in 2014 woonde bijna een kwart samen met een nieuwe partner, vaders iets vaker dan moeders. Wanneer ouders gaan samenwonen met een nieuwe partner en daarvoor verhuizen, is er een gerede kans dat zij verder van de ex-partner komen te wonen, zeker als zij bij de nieuwe partner intrekken. Dat is inderdaad terug te zien in de afstand tussen gescheiden ouders ruim drie jaar na de scheiding (zie figuur 4.5). Voor kinderen van wie geen van beide ouders samenwoonden met een nieuwe partner was de afstand doorgaans het kleinst. Slechts 22 procent van deze ouderparen woonde meer dan 10 kilometer uit elkaar. Van de gescheiden ouderparen van wie alleen de vader of alleen de moeder samenwoonde met een nieuwe partner woonde 33 procent binnen een afstand van 10 kilometer. Daarbij maakt het geen verschil of het de vader of de moeder is die samenwoont met een nieuwe partner. Voor kinderen van gescheiden ouders die allebei samenwonen met een nieuwe partner is de afstand tussen de beide ouderlijke huizen het grootst: ruim 40 procent woonde op meer dan 10 kilometer.
Ouders die in 2014 uit elkaar gingen bleven daarna wat vaker bij elkaar in de buurt wonen dan ouders die tien jaar eerder, in 2004, waren gescheiden (zie figuur 4.6). Dit geldt vooral na verloop van tijd. Van de ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen, woonde 26 procent ruim drie jaar na de scheiding meer dan 10 kilometer van elkaar vandaan. Bij ouders die in 2004 waren gescheiden was dat 30 procent.
Partnerstatus | Minder dan 2 km (%) | 2 tot 5 km (%) | 5 tot 10 km (%) | 10 km of meer (%) |
---|---|---|---|---|
Geen van de ouders heeft nieuwe partner | 43,87 | 22,00 | 12,53 | 21,60 |
Alleen moeder nieuwe partner | 32,99 | 19,79 | 14,58 | 32,64 |
Alleen vader nieuwe partner | 33,69 | 19,33 | 14,34 | 32,65 |
Allebei de ouders nieuwe partner | 26,36 | 17,71 | 15,47 | 40,46 |
1) Gemeten op 1 januari 2015. |
Gescheiden in 2004 (%) | Gescheiden in 2014 (%) | |
---|---|---|
Vlak na scheiding | 23,45 | 21,23 |
Drie jaar later | 30,28 | 26,47 |
Uit de analyses komt daarnaast naar voren dat ouders die op het moment van scheiden jonger dan 35 jaar zijn, vaker verder uit elkaar gaan wonen. Dit is in lijn met eerdere bevindingen dat mensen naarmate zij ouder worden steeds minder over langere afstanden verhuizen. Het opleidingsniveau van de ouders houdt geen duidelijk verband met hun onderlinge afstand na de scheiding. Enerzijds kiezen hoogopgeleiden (hbo/wo) vaker dan niet-hoogopgeleiden voor co-ouderschap, anderzijds verhuizen zij vaker over langere afstand. Mogelijk heffen de tegengestelde invloeden van het opleidingsniveau elkaar op. De migratieachtergrond van ouders speelt eveneens een rol. Ouders zonder migratieachtergrond bleven na de scheiding dichter bij elkaar wonen dan ouders met een migratieachtergrond, maar er zijn wel verschillen tussen de vier grootste groepen met een migratieachtergrond in Nederland. Vooral vaders en moeders met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond gingen verder uit elkaar wonen. Ouders met een Turkse achtergrond bleven na de scheiding net zo vaak bij elkaar in de buurt als ouders zonder migratieachtergrond.
5. Conclusie
Twee derde van de ouderparen die uit elkaar gingen in 2014 woonde vlak na de scheidingminder dan 5 kilometer uit elkaar, 44 procent zelfs minder dan 2 kilometer. Hoewel dedoorsnee afstand tussen ouders in de jaren na de scheiding wel wat groter werd, bleef hetmerendeel zodanig bij elkaar in de buurt wonen dat beide ouders actief betrokken zoudenkunnen blijven bij de zorg voor de kinderen. Vergeleken met ouders die in 2004 uit elkaargingen, bleven ouders die in 2014 scheidden vaker bij elkaar in de buurt wonen. Dezeontwikkeling valt samen met de toename van het aandeel ouders dat na de scheiding kiestvoor co-ouderschap (Poortman en Van Gaalen, 2017). Mogelijk is ook de tussentijdsewetswijziging in 2009, die beide ouders stimuleert na de scheiding betrokken te blijven bijde opvoeding van de kinderen, hierop van invloed geweest.
Wel bestaan er duidelijke verschillen tussen groepen. Ouders met kinderen die ten tijde vande scheiding in de basisschoolleeftijd vallen, blijven dichter bij elkaar wonen dan oudersmet jongere of oudere kinderen. Voor de eerste groep ouders is een kleine afstand tussenbeide adressen waarschijnlijk van groter belang omdat zij relatief vaak kiezen voorco-ouderschap. Ook het welvaartsniveau van ouders speelt een rol: hoe hoger het gezinsinkomen was voor de scheiding, hoe dichter de ouders na de scheiding bij elkaar in debuurt blijven wonen. Het hogere welvaartsniveau stelt hen beter in staat om op korteafstand van elkaar geschikte woonruimte te bemachtigen. Tevens komt co-ouderschapmeer voor bij ouders met hogere inkomens (Bakker en Mulder, 2013). Indien vader enmoeder voor de scheiding ongeveer even veel bijdroegen aan het huishoudensinkomenblijven zij eveneens dichter bij elkaar wonen.
De woonomgeving speelt eveneens een belangrijke rol. In landelijk gebied gaan ouders nade scheiding aanzienlijk verder uit elkaar wonen dan in stedelijke omgevingen. Bekend isdat ex-partners na een scheiding relatief vaak naar steden verhuizen (Feijten en Van Ham,2007). Ook de regionale woningmarkt is van belang: bij hogere huizenprijzen zijn minderouders in staat om na de scheiding dicht bij elkaar te blijven wonen.Tot slot is het voor de afstand die kinderen moeten overbruggen tussen hun beide oudersvan belang of de ouders gaan samenwonen met een nieuwe partner. Zodra dit het geval isneemt de afstand tot de ex-partner vaak toe. Dit geldt in gelijke mate voor vaders enmoeders die gaan samenwonen met een nieuwe partner.
Literatuur
Antokolskaia, M. V. (2011). Co-ouderschap in Nederland: eindelijk duidelijkheid. Justitiële Verkenningen, 37(6), 9-19.
Bakker, W. & Mulder, C. H. (2013). Characteristics of post-separation families in the
Netherlands: shared residence versus resident mother arrangements. GeoJournal, 78,
851-866.
Bakker, B. F. M., Van Rooijen, J., & Van Toor, L. (2014). The system of social statistical datasets
of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social
statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1-14.
CBS (2017). Ruim kwart gescheiden ouders kiest voor co-ouderschap.
CBS (2018). 3 op 10 vijftienjarigen wonen niet met beide ouders.
Cooke, T. J., Mulder, C. H., & Thomas, M. J. (2016). Union dissolution and migration. Demographic Research, 34(26), 741-760.
Das, M., de Valk, H., & Merz, E. (2017). Mothers’ mobility after separation: Do grandmothers
matter? Population, Space and Place, 23(2), e2010-n/a. doi:10.1002/psp.2010.
Faggian, A., Corcoran, J., & Partridge, M. (2015). Interregional migration analysis. In C.
Karlsson, M. Andersson & T. Norman (Eds.), Handbook in the research of methods and
applications in economic geography (pp. 468-490). Cheltenham: Edward Elgar Publishing.
Feijten, P. & Visser, P. (2005). Binnenlandse migratie: verhuismotieven en verhuisafstand. Bevolkingstrends, 2e kwartaal, 75-81.
Feijten, P. & Van Ham , M. (2007). Residential mobility and migration of the divorced and separated. Demographic Research, 17(21), 623-654.
Gautier, P.A., Svarer, M. & Coen, T.N. (2010). Marriage and the city: search frictions and sorting of singles, Journal of Urban Economics, 67, 206-218.
Hakovirta, M. & Broberg, M. (2007). Parenting from a distance: factors connected to the contact between children and a non-resident parent. Nordisk Sosialt Arbeid, 27(1), 19-33.
Kalmijn, M. & De Graaf, P. M. (2000). Gescheiden vaders en hun kinderen: een empirische analyse van voogdij en bezoekfrequentie. Bevolking en Gezin, 29, 59-84.
Kooiman, N., Latten, J. J. & Bontje, M. (2018). Human capital migration: a longitudinal perspective. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 109(5), 644-660.
Meggiolaro, S. & Ongaro, F. (2015). Non-resident parent-child contact after marital dissolution and parental repartnering: evidence from Italy. Demographic Research, 33, 1137-1152.
Mulder, C. H. & Hooimeijer, P. (1999). Residential relocations in the life course. In: Van Wissen, L. J. G., Dykstra, P.A. (eds.), Population Issues, 159-186.
Mulder, C. H. & Malmberg, G. (2011). Moving related to separation: who moves and to what distance. Environment and Planning A, 43, 2589-2607.
Nikolina, N. (2015). Divided parents, shared children. Legal aspects of (residential) co-parenting in England, the Netherlands and Belgium (dissertatie). Cambridge: Intersentia.
Poortman, A. R. & Van Gaalen, R. (2017). Shared residence after separation: a review and new findings from the Netherlands. Family Court Review, 55(4), 531-544.
Spruijt, E. & Duindam, V. (2009). Joint physical custody in the Netherlands and the wellbeing of children. Journal of Divorce & Remarriage, 51, 65-82.
Stjernström, O. & Strömgren, M. (2012). Geographical distance between children and absent parents in separated families. Geografiska Annaler: Series B, Human Geography, 94(3), 239-253. doi:10.1111/j.1468-0467.2012.00412.x.
Thomas, M. J., Mulder, C. H., & Cooke, T. J. (2018). Geographical distances between separated parents: A longitudinal analysis. European Journal of Population, 34(4), 463-489.
Thomas, M. J., Mulder, C. H., & Cooke, T. J. (2017). Linked lives and constrained spatial mobility: The case of moves related to separation among families with children. Transactions of the Institute of British Geographers, 42(4), 597-611. doi:10.1111/ tran.12191.
Uunk, W. (2004). The economic consequences of divorce for women in the European Union: the impact of welfare state arrangements. European Journal of Population, 20(3), 251-285.
Van Duin, C., Te Riele, S. & Stoeldraijer, L. (2018). Huishoudensprognose 2018-2060: opmars eenpersoonshuishoudens zet door. Statistische Trends, december.
Bijlagen
Gescheiden in 2004 | Gescheiden in 2014 | Totaal | |
---|---|---|---|
Gescheiden stellen | aantal | ||
27.926 | 29.239 | 57.165 | |
Afstand tussen ex-partners (t=1) | % | ||
Minder dan 3 km | 51,7 | 53,9 | 52,9 |
3 km of meer | 48,3 | 46,1 | 47,1 |
Gemiddelde leeftijd ouders (gemiddelde (minimum, maximum)) t=0 | jaar | ||
38,7 (18: 61,5) | 40,0 (19: 61,5) | 39,4 (18: 61,5) | |
Leeftijdsverschil tussen ouders | % | ||
Vrouw 5 jaar of meer ouder dan man | 3,5 | 3,9 | 3,7 |
Vrouw 2 tot 5 jaar ouder dan man | 7,7 | 8,1 | 7,9 |
Maximaal 2 jaar verschil | 27,4 | 26,9 | 27,1 |
Man 2 tot 5 jaar ouder dan vrouw | 32,3 | 30,9 | 31,6 |
Man 5 tot 10 jaar ouder dan vrouw | 21,2 | 21,9 | 21,6 |
Man 10 jaar of meer ouder dan vrouw | 7,9 | 8,3 | 8,1 |
Burgerlijke staat, t=0 | |||
Ongehuwd | 31,8 | 41 | 36,5 |
Gehuwd | 68,2 | 59 | 63,5 |
Aantal minderjarige kinderen in het huishouden, t=0 | |||
1 | 33,2 | 33,4 | 33,3 |
2 | 47,8 | 49,2 | 48,5 |
3 | 14,9 | 14 | 14,4 |
4 of meer | 4,1 | 3,4 | 3,8 |
Leeftijd van het jongste kind, t=0 | |||
Jonger dan 4 jaar | 39,3 | 36,7 | 38,1 |
4 tot 12 jaar | 42,6 | 43,1 | 42,8 |
12 tot 18 jaar | 18,1 | 20,2 | 19,1 |
Migratieachtergrond moeder | |||
Geen | 74,4 | 75,2 | 75 |
Marokkaans | 2,3 | 2,6 | 2,4 |
Turks | 4,2 | 2,7 | 3,4 |
Surinaams | 3,4 | 2,9 | 3,1 |
Antilliaans | 1 | 1 | 1 |
Overig niet-westers | 4,6 | 5 | 4,8 |
Overig westers | 10,1 | 10,6 | 10,3 |
Migratieachtergrond vader | |||
Geen | 73,8 | 75,1 | 74,5 |
Marokkaans | 2,5 | 2,7 | 2,6 |
Turks | 4,6 | 3,2 | 3,9 |
Surinaams | 3,8 | 3,1 | 3,4 |
Antilliaans | 1,2 | 1,4 | 1,3 |
Overig niet-westers | 4,8 | 5,2 | 5 |
Overig westers | 9,3 | 9,3 | 9,3 |
Opleidingsniveau van moeder, t=0 | |||
Niet-hoog | 84,9 | 76,4 | 80,5 |
Hoog (hbo/wo) | 15,1 | 23,6 | 19,5 |
Opleidingsniveau van vader, t=0 | |||
Niet-hoog | 85,4 | 78,2 | 81,7 |
Hoog (hbo/wo) | 14,6 | 21,8 | 18,3 |
percentielen | |||
Huishoudensinkomen (gemiddelde (minimum, maximum)), t=0 | 43,8 (1: 100) | 44,9 (1: 100) | 44,3 (1: 100) |
Aandeel van moeder in huishoudensinkomen, t=0 | % | ||
Minder dan 20 procent | 29,1 | 23,1 | 26 |
20 tot 40 procent | 33,6 | 30,2 | 31,8 |
40 tot 60 procent | 17,5 | 28 | 22,9 |
60 tot 80 procent | 3,6 | 5,5 | 4,6 |
80 procent of meer | 8,8 | 8,2 | 8,5 |
Beide ouders geen primair persoonlijk inkomen | 7,4 | 5 | 6,2 |
Type eigendom woning | |||
Huurwoning | 42,4 | 30,8 | 36,5 |
Koopwoning | 57,6 | 69,2 | 63,5 |
Stedelijkheid van de woongemeente, t=0 | |||
Zeer sterk stedelijk | 24,7 | 23,1 | 23,8 |
Sterk stedelijk | 33,8 | 32,9 | 33,4 |
Matig stedelijk | 15,5 | 16,5 | 16 |
Weinig stedelijk | 19,2 | 20,3 | 19,8 |
Niet stedelijk | 6,8 | 7,2 | 7 |
Coef. | St.Err. | t-value | p-value | [95% Conf | Interval] | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Gemiddelde leeftijd ouders, t=0 | 0.992 | 0.002 | -4.36 | 0.000 | 0.988 | 0.995 | |
Leeftijdsverschil tussen ouders | |||||||
Vrouw 5 jaar of meer ouder | 1.135 | 0.054 | 2.67 | 0.008 | 1.034 | 1.246 | |
Vrouw 2 tot 5 jaar ouder | 1.018 | 0.035 | 0.51 | 0.608 | 0.951 | 1.089 | |
Maximaal 2 jaar verschil | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Man 2 tot 5 jaar ouder | 0.930 | 0.021 | -3.22 | 0.001 | 0.891 | 0.972 | |
Man 5 tot 10 jaar ouder | 0.924 | 0.023 | -3.18 | 0.001 | 0.880 | 0.970 | |
Man 10 jaar of meer ouder | 0.952 | 0.034 | -1.38 | 0.168 | 0.887 | 1.021 | |
Burgerlijke staat, t=0 | |||||||
Ongehuwd | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Gehuwd | 1.036 | 0.020 | 1.85 | 0.064 | 0.998 | 1.076 | |
Aantal minderjarige kinderen in het huishouden, t=0 | |||||||
1 | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
2 | 0.800 | 0.016 | -11.04 | 0.000 | 0.768 | 0.832 | |
3 | 0.778 | 0.022 | -8.77 | 0.000 | 0.736 | 0.823 | |
4 of meer | 0.849 | 0.041 | -3.40 | 0.001 | 0.772 | 0.933 | |
Leeftijd van het jongste kind, t=0 | |||||||
Jonger dan 4 jaar | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
4 tot 12 jaar | 0.722 | 0.017 | -14.07 | 0.000 | 0.690 | 0.755 | |
12 tot 18 jaar | 0.936 | 0.033 | -1.88 | 0.060 | 0.874 | 1.003 | |
Migratieachtergrond moeder | |||||||
Geen | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Marokkaans | 1.371 | 0.123 | 3.53 | 0.000 | 1.151 | 1.634 | |
Turks | 0.989 | 0.091 | -0.12 | 0.904 | 0.826 | 1.184 | |
Surinaams | 1.316 | 0.080 | 4.52 | 0.000 | 1.168 | 1.483 | |
Antilliaans | 1.278 | 0.117 | 2.68 | 0.007 | 1.068 | 1.530 | |
Overig niet-westers | 1.173 | 0.059 | 3.15 | 0.002 | 1.062 | 1.296 | |
Overig westers | 1.067 | 0.031 | 2.23 | 0.026 | 1.008 | 1.129 | |
Migratieachtergrond vader | |||||||
Geen | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Marokkaans | 1.007 | 0.087 | 0.09 | 0.932 | 0.850 | 1.194 | |
Turks | 0.969 | 0.084 | -0.37 | 0.712 | 0.817 | 1.148 | |
Surinaams | 1.447 | 0.084 | 6.35 | 0.000 | 1.291 | 1.622 | |
Antilliaans | 1.198 | 0.097 | 2.23 | 0.026 | 1.022 | 1.404 | |
Overig niet-westers | 1.187 | 0.059 | 3.42 | 0.001 | 1.076 | 1.309 | |
Overig westers | 1.093 | 0.033 | 2.95 | 0.003 | 1.030 | 1.160 | |
Moeder hoogopgeleid (hbo/wo), t=0 | 0.966 | 0.023 | -1.44 | 0.150 | 0.922 | 1.012 | |
Vader hoogopgeleid (hbo/wo), t=0 | 1.008 | 0.024 | 0.32 | 0.752 | 0.961 | 1.056 | |
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen, t=0 | 0.998 | 0.000 | -6.25 | 0.000 | 0.997 | 0.998 | |
Aandeel moeder in huishoudensinkomen, t=0 | |||||||
Minder dan 20 procent | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
20 tot 40 procent | 0.786 | 0.018 | -10.28 | 0.000 | 0.751 | 0.823 | |
40 tot 60 procent | 0.801 | 0.021 | -8.50 | 0.000 | 0.761 | 0.843 | |
60 tot 80 procent | 0.996 | 0.043 | -0.10 | 0.919 | 0.914 | 1.084 | |
80 procent of meer | 0.981 | 0.033 | -0.56 | 0.572 | 0.918 | 1.049 | |
Beide partners geen persoonlijk inkomen | 1.010 | 0.040 | 0.26 | 0.794 | 0.935 | 1.092 | |
Type eigendom woning | |||||||
Huurwoning | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Koopwoning | 1.072 | 0.022 | 3.34 | 0.001 | 1.029 | 1.117 | |
Gemiddelde woningprijs COROP-gebied, 2014 | 1.004 | 0.000 | 8.55 | 0.000 | 1.003 | 1.005 | |
Stedelijkheid van de woongemeente, t=0 | |||||||
Zeer sterk stedelijk | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
Sterk stedelijk | 1.001 | 0.024 | 0.02 | 0.982 | 0.954 | 1.049 | |
Matig stedelijk | 1.171 | 0.034 | 5.42 | 0.000 | 1.106 | 1.240 | |
Weinig stedelijk | 1.512 | 0.044 | 14.32 | 0.000 | 1.429 | 1.600 | |
Niet stedelijk | 2.220 | 0.089 | 19.84 | 0.000 | 2.052 | 2.402 | |
Jaar van scheiding | |||||||
2004 | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | Ref. | |
2014 | 0.946 | 0.017 | -3.13 | 0.002 | 0.914 | 0.979 | |
Observaties | 57165 | ||||||
Pseudo r-squared | 0.03 | ||||||
BIC | 77342 | ||||||