Emigratie van de tweede generatie

2. Data en methoden

2.1 Onderzoekspopulatie

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van registerdata uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). De onderzoekspopulatie bestaat uit personen met een tweede generatiemigratieachtergrond die tussen 1980 en 1999 in Nederland werden geboren. Iemand wordt tot de tweede generatie gerekend als hij of zij zelf in Nederland is geboren en tenminste één ouder heeft die in het buitenland is geboren. In de analyses worden negen herkomstgroepen bestudeerd (zie kader 1). Deze groepen vormen samen ruim twee derde van de tweede generatie die in deze periode in Nederland werd geboren. Tezamen geven deze groepen een beeld van de gevarieerde samenstelling van de tweede generatie in Nederland.

Gegevens over de emigratie van de onderzoekspopulatie zijn beschikbaar vanaf 1995 toten met 2017. Personen geboren in 1980 kunnen dus gevolgd worden van 15 tot 37 jaar,terwijl personen geboren in 1999 gevolgd kunnen worden vanaf de geboorte tot leeftijd 18. Dit betekent dat het bij een deel van de emigranten in de onderzoekspopulatie om kinderen gaat die met hun ouders uit Nederland vertrekken. In de analyses wordt daarom zoveel mogelijk onderscheid gemaakt tussen emigranten van de tweede generatie die Nederland verlieten vóór hun 18 e levensjaar, en meerderjarige emigranten van de tweede generatie. Omdat informatie over emigratie vanaf 1995 beschikbaar is, zijn de gegevens over emigratie als kind niet volledig. Voor de oudste cohorten ligt het totale aantal emigraties in werkelijkheid dus waarschijnlijk hoger (zie technische toelichting).Tevens moet worden opgemerkt dat een deel van de onderzoekspopulatie aan het eind van de onderzoeksperiode nog relatief jong is en Nederland in de toekomst mogelijk alsnog zal verlaten. Omgekeerd geldt dat personen die gedurende de onderzoeksperiode uit Nederland vertrokken in de jaren daarna weer terug kunnen keren. De beschreven emigraties hoeven dus niet definitief te zijn.

2.2 Wanneer is sprake van emigratie?

Een persoon wordt als emigrant geregistreerd als hij of zij naar verwachting voor een aaneengesloten periode van ten minste acht maanden naar het buitenland vertrekt. Hierbij wordt in eerste instantie uitgegaan van emigratie die bij de gemeente is gemeld. Omdat niet alle emigranten hun vertrek uit Nederland melden bij de gemeente, past het CBS een administratieve correctie toe op deze cijfers. Personen die meer dan twaalf maanden niet staan ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsregisters worden in dit onderzoek beschouwd als emigrant. Wanneer emigratie wordt vastgesteld via een administratieve correctie is het land van bestemming onbekend. Bij terugkeer naar Nederland wordt een onbekende bestemming alsnog vervangen door het land van bestemming indien bekend is vanuit welk land een persoon naar Nederland is gekomen.

Er blijken verschillen naar migratieachtergrond te bestaan in het aandeel administratieve correcties binnen het totale aantal emigraties. Zo werd een derde van de emigraties van de Marokkaanse tweede generatie, en maar liefst 40 procent van de emigraties van de Surinaamse tweede generatie niet officieel gemeld bij de Nederlandse instanties. Voor de Somalische tweede generatie was dit het geval voor bijna een kwart van de emigraties.Binnen de groepen met een Turkse, Antilliaanse, Chinese en Britse achtergrond werd ongeveer 1 op de 6 emigraties vastgesteld aan de hand van administratieve correcties.Emigratie werd het vaakst officieel gemeld door de tweede generatie met een Duits een Belgische achtergrond (9 op de 10). Hierin lijken deze laatste groepen het meest op personen met een Nederlandse achtergrond. Voor groepen waarvoor emigratie vaker is vastgesteld aan de hand van administratieve correcties zijn cijfers over het land van bestemming minder volledig.

2.3 Achtergrondkenmerken onderzoekspopulatie

Personen van de tweede generatie met een Turkse achtergrond vormen met 116 duizend personen de grootste groep binnen de onderzoekspopulatie, gevolgd door de tweede generatie met een Marokkaanse (101 duizend) en Surinaamse achtergrond (93 duizend). Personen van de tweede generatie met een Chinese en Somalische achtergrond vormende kleinste groepen met beide 8 duizend personen. Voor alle groepen is het aantal mannen en vrouwen nagenoeg gelijk verdeeld. Wel zijn er grote verschillen tussen de herkomstgroepen met betrekking tot het aandeel dat twee in het buitenland geboren ouders heeft. Zo hebben personen met een Somalische achtergrond vrijwel zonder uitzondering twee in het buitenland geboren ouders. Het aandeel met beide ouders geboren in het buitenland ligt met ruim 90 procent eveneens hoog voor de tweede generatie met een Chinese, Marokkaanse en Turkse achtergrond. Ongeveer 70 procent van de Surinaamse en 50 procent van de Antilliaanse tweede generatie heeft twee in het buitenland geboren ouders. Onder de westerse groepen ligt dit aandeel beduidend lager:zo’n 20 procent van de Britse, en 10 procent van de Duitse en Belgische tweede generatie heeft twee in het buitenland geboren ouders.

2.3.1 Personen van de tweede generatie in de onderzoekspopulatie
LandAantal (x 1 000)
Marokko101
Turkije116
Suriname93
Voormalig Nederlandse Antillen en Aruba31
Duitsland34
België18
China8
Verenigd Koninkrijk17
Somalië8
Voor een beschrijving van de onderzoekspopulatie, zie kader 1.