Prognose 2019-2050: woningbouwveronderstellingen

4. Woningbouwveronderstellingen op nationaal niveau

In het algemeen bestaat er een duidelijke samenhang tussen de toename van het aantal huishoudens en de groei van de woningvoorraad. Om deze reden wordt in deze paragraaf eerst gekeken naar de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens. Vervolgens wordt de waargenomen trend in de woningbouw behandeld. Ten slotte worden de gekozen woningbouwveronderstellingen op nationaal niveau gepresenteerd.

4.1 Trends in het aantal huishoudens

De netto groei van de woningvoorraad dient grosso modo de ontwikkeling van het aantal huishoudens te weerspiegelen: de jaarlijkse toename van het aantal huishoudens geeft namelijk een indicatie van de uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad.

Figuur 4.1.1 toont de ontwikkeling van de jaarlijkse groei van het aantal huishoudens vanaf 1995. In het eerste decennium van deze eeuw nam de jaarlijkse groei eerst sterk af,in lijn met de daling van de bevolkingsgroei als gevolg van een emigratieoverschot. Vanaf 2007 nam de jaarlijkse groei echter weer toe, mede gestimuleerd door een immigratieoverschot. Sinds 2009 schommelde de jaarlijkse groei van het aantal huishoudens beduidend 1), waarbij de sterke stijging van het buitenlands migratiesaldoleidde tot een opleving in de huishoudensgroei.

De CBS Huishoudensprognose 2018–2060 (Van Duin, Stoeldraijer en Riele, 2018) laat voor 2018 een sterke groei zien van rond 80 duizend huishoudens. Dit hoge niveau houdt medeverband met de hoge migratie in dat jaar. Daarna wordt, samenhangend met een daling inde migratie, een snelle afname van de groei van het aantal huishoudens voorzien naar zo’n 55 duizend per jaar in 2021, waarna de groei geleidelijk terugloopt naar ongeveer 10 duizend in 2040 en de jaren daarna.

Op basis van de cijfers over de toekomstige huishoudensontwikkeling kan een indruk worden verkregen van de uitbreidingsbehoefte van de woningvoorraad in de komende decennia. Indien de actuele woningbouw (tijdelijk) achterblijft bij de uitbreidingsbehoefte,kan dit op regionaal niveau leiden tot een extra druk op de woningmarkt, tenzij deze extra behoefte wordt ingevuld door al bestaande leegstand, of door het huisvesten van meerdere huishoudens in een woning, bijvoorbeeld alleenstaande jongeren die een woning delen.

4.1.1 Huishoudensgroei
JaarHuishoudensgroei (1 000 huishoudens)
199549,122
199663,139
199774,948
199889,520
199955,597
200065,946
200167,309
200261,461
200353,556
200441,685
200555,123
200644,455
200751,659
200870,377
200973,565
201057,657
201169,023
201256,547
201320,857
201474,970
201555,589
201673,288
201763,839
201879,631
201969,809
202061,579
202154,503
202253,268
202351,404
202448,784
202547,027
202644,820
202742,164
202839,659
202936,919
203033,858
203130,714
203227,631
203324,806
203422,087
203519,281
203616,466
203714,003
203811,889
203910,268
20409,021
20418,008
20427,409
20437,196
20447,165
20457,217
20467,559
20477,870
20488,076
20498,017
20507,919

4.2 Waargenomen trends in de woningbouw

Eind vorige eeuw was er sprake van een sterke huishoudensgroei. Dit leidde tot een forse uitbreiding van de woningvoorraad. In de periode 1985–1999 werden jaarlijks gemiddeld 90 duizend extra woningen bijgebouwd (figuur 4.2.1). Toch was in die periode sprake vaneen graduele daling van de woningbouwproductie, die kan worden toegeschreven aan institutionele veranderingen, zoals veranderende rollen van het Rijk, gemeenten en ontwikkelaars en aan opstartproblemen bij de grote Vinex-locaties (Jokövi, Boon en Filius,2006). In de eerste jaren na de eeuwwisseling daalde de woningbouw in een snel tempo. Dit was min of meer de weerspiegeling van de daling van de huishoudensgroei. In de periode 2003–2009 leefde de woningbouw weer op, vooral als gevolg van de Vinex. Na 2009 wordt het beeld bepaald door de kredietcrisis. Deze economische crisis werkte met enige vertraging door in de nieuwbouw. Projecten in uitvoering werden veelal nog afgerond, maar nieuwe projecten werden niet gestart. De cijfers laten dan ook in 2010 een forse daling zien, met een netto woningbouw van nog geen 50 duizend. Op dezelfde wijze werkt ook de opleving van de economische groei sinds eind 2013 vertraagd door in de woningbouw. De piek in 2013 is een effect van de invoering van de BAG. De nettowoningbouw lag in 2014 en 2015 iets boven de 50 duizend; maar iets hoger dan het dieptepunt in 2010. In 2016 werd slechts een netto groei van de woningvoorraad van45 duizend bereikt en in 2017 een kleine opleving naar 55 duizend. Hiermee blijft de woningbouw duidelijk achter bij de huishoudensgroei die gemiddeld voor deze vier jarenop bijna 70 duizend ligt. Dit impliceert een krapper worden van de woningmarkt. Ook blijft de laatste jaren de nieuwbouw (63 duizend in 2017) achter bij de ambities van de Nationale Woonagenda (Stiemer en Van Egmond-Smit, 2019).

4.2.1 Netto woningbouw
 Netto woningbouw (1 000 woningen)
198597
1986102
1987109
1988114
1989106
199093
199177
199280
199377
199479
199588
199685
199787
199885
199971
200065
200162
200258
200349
200453
200557
200659
200765
200881
200972
201049
201148
201262
201386
201453
201553
201645
201755

4.3 Woningbouwveronderstellingen

Bij het opstellen van de nationale woningbouwveronderstellingen speelt de verwachte huishoudensgroei volgens de CBS Huishoudensprognose 2018–2060 een grote rol. Toch sporen de woningbouwveronderstellingen over de netto groei van de woningvoorraad niet een-op-een met de jaarlijkse huishoudensgroei, aangezien de woningproductie ook wordt beïnvloed door factoren als migratie, economische conjunctuur en beleid.

In de regionale prognose wordt verondersteld dat de komende jaren de groei in de woningvoorraad toeneemt, van 55 duizend in 2017 naar 78 duizend in 2020 (figuur 4.3.1). Vanaf 2018 verwacht het CBS een snelle daling van de huishoudensgroei en vanaf 2021 een geleidelijke daling, waardoor de achterstand in de woningbouw kan worden ingelopen. Vanaf 2019 zal de groei van de woningvoorraad hoger liggen dan de groei van het aantal huishoudens. Na 2020 zal ook de groei van de woningvoorraad gaan dalen,maar jaarlijks wel de toename van het aantal huishoudens overtreffen. Na 2025 ligt het niveau van de groei van de woningvoorraad jaarlijks iets onder de groei van het aantal huishoudens. Bekeken over de periode 2018-2049 is de totale netto groei van de woningvoorraad vrijwel gelijk aan de totale toename van het aantal huishoudens.

4.3.1 Huishoudensgroei en netto woningbouw
JaarHuishoudensgroei (x 1 000)Netto woningbouw (x 1 000)
198597
1986102
1987109
1988114
1989106
199093
199177
199280
199377
199479
199549,12288
199663,13985
199774,94887
199889,5285
199955,59771
200065,94665
200167,30962
200261,46158
200353,55649
200441,68553
200555,12357
200644,45559
200751,65965
200870,37781
200973,56572
201057,65749
201169,02348
201256,54762
201320,85786
201474,9753
201555,58953
201673,28845
201763,83955
201879,63166,444
201969,80975,759
202061,57978,008
202154,50375,753
202253,26871,02
202351,40463,497
202448,78457,281
202547,02750,724
202644,8244,568
202742,16440,134
202839,65936,791
202936,91933,526
203033,85829,233
203130,71425,529
203227,63122,181
203324,80619,927
203422,08717,783
203519,28114,435
203616,46612,068
203714,00310,221
203811,8898,62
203910,2687,471
20409,0216,553
20418,0085,827
20427,4095,38
20437,1965,229
20447,1655,203
20457,2175,238
20467,5595,491
20477,875,71
20488,0765,878
20498,0175,832
20507,9195,832