3. Discussie en conclusie
Wel zijn er verschillen tussen diverse bevolkingsgroepen. Vooral religie speelt een rol.Mensen die geen geloof aanhangen zijn veel vaker positief of neutraal over een toename van het ongehuwd samenwonen dan gelovigen. Protestanten en mensen die een overig geloof aanhangen hechten het meeste belang aan het huwelijk, vooral als er kinderen komen. Daarnaast is onder gehuwden, laagopgeleiden, 70-plussers en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond het aandeel dat het slecht vindt dat meer stellen niet meer trouwen groter dan onder samenwoners, hoogopgeleiden, jongere leeftijdsgroepen en mensen met een Nederlandse of westerse achtergrond. Toch vormt ook in de bevolkingsgroepen die minder positief zijn over samenwonen het aandeel dat de ontwikkelingen slecht vindt doorgaans een minderheid.
Deze bevindingen betekenen overigens niet dat Nederlanders het huwelijk niet meer belangrijk vinden. Het aandeel dat het huwelijk een verouderd instituut vindt is in de loop van enkele decennia weliswaar gegroeid, maar ook in 2008 deelde nog altijd een minderheid van ruim een kwart deze mening (Rijken en Liefbroer, 2011). Van Gaalen et al (2019) concluderen dat het huwelijk voor veel mensen nog belangrijk is en een teken van toewijding aan de relatie. In het onderzoek Gezinsvorming van 2013 gaf ook een meerderheid van de twintigers nog aan ooit te willen trouwen, en een meerderheid doet dat uiteindelijk ook. De grote steun voor samenwonen voor het huwelijk kan eveneens worden geïnterpreteerd als aanwijzing dat het huwelijk nog wel belangrijk wordt gevonden. De gedachte daarbij is dat als stellen elkaar eerst beter leren kennen in een samenwoonrelatie, de stap naar het huwelijk minder ondoordacht wordt gemaakt. Dat zou tot stabielere huwelijken moeten leiden. Hoewel dit laatste niet altijd het geval is(Liefbroer en Dourleijn, 2006), is deze veronderstelling waarschijnlijk wel gangbaar (Hiekel en Keizer, 2015). De bevinding dat juist mensen die zelf ooit een echtscheiding hebben meegemaakt het naar verhouding vaak goed vinden dat meer stellen samenwonen voordat ze gaan trouwen, ondersteunt die gedachte.
Er is brede consensus dat een toename van het aantal echtscheidingen en van het aantal kinderen dat een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengt niet goed is. Tussen de diverse bevolkingsgroepen zijn de meningsverschillen hierover klein. Deze stellingen zijn voorgelegd in een context waarin al veel huwelijken stranden. In 2017 eindigde naar schatting bijna 39 procent van de huwelijken in een echtscheiding. Ook mensen die een scheiding op zichzelf niet afkeuren kunnen dit al een hoog percentage vinden. Scheiden brengt tenslotte nadelen met zich mee. Het is een ingrijpende en stressvolle gebeurtenis die een negatief effect kan hebben op het welzijn en de welvaart van zowel de ouders als eventueel betrokken kinderen (Amato, 2010).
Hoewel de uitkomsten van dit en eerdere onderzoeken door een afwijkende methode en vraagstelling niet rechtstreeks met elkaar vergeleken kunnen worden, is de globale indruk dat er sinds de eeuwwisseling in de algemene opinie weinig is veranderd. Wel lijkt de bevolking positiever over samenwonen voor het huwelijk. Om na te gaan of opvattingen veranderen en of verschillen tussen bevolkingsgroepen kleiner worden, zou dit onderzoek in de toekomst herhaald kunnen worden.