Auteur: Saskia te Riele

Opvattingen over trouwen, samenwonen en scheiden

Over deze publicatie

Het huwelijk heeft steeds minder een centrale rol in het proces van relatie- en gezinsvorming. Ongehuwd samenwonen is steeds gewoner geworden en het is allang geen nieuw fenomeen meer dat een deel van de relaties eindigt in een scheiding. De Nederlandse bevolking is niet negatief over deze ontwikkelingen. Een toename van het aantal paren dat samenwoont voor het huwelijk wordt door een meerderheid als een goede ontwikkeling gezien. Dat steeds meer stellen niet meer trouwen, ook niet als er kinderen komen, vinden de meesten niet goed, maar ook niet slecht. Over een toename van het aantal echtscheidingen zijn de meeste mensen wel negatief, net als over een toename van kinderen die een deel van hun jeugd ineen eenoudergezin doorbrengen. Hierover is meer consensus tussen verschillende bevolkingsgroepen dan over het afgenomen belang van het huwelijk. Vooral mensen die een geloof aanhangen zijn naar verhouding vaak negatief over deze ontwikkelingen.

1. Inleiding

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is er veel veranderd in de manier waarop relaties en gezinnen in Nederland gevormd worden. Waar het toentertijd gebruikelijk was om vanuit het ouderlijk huis te trouwen en pas dan te gaan samenwonen, kiest het merendeel van de stellen er tegenwoordig voor om eerst ongehuwd samen te wonen en eventueel pas later te trouwen (Van Gaalen, van Houdt en Poortman, 2019). Ook met kinderen krijgen wordt steeds minder vaak gewacht tot na een eventueel huwelijk. Inmiddels is meer dan de helft van de vrouwen die voor het eerst moeder worden niet getrouwd. Aan het begin van deze eeuw was dat nog een derde en begin jaren zeventig van de vorige eeuw drie tot vier procent (CBS,2016). Relaties zijn daarnaast minder stabiel dan toen. De laatste jaren eindigde naar schatting een kleine 40 procent van de huwelijken in een echtscheiding. Daarvoor lag dat percentage lang op ruim 30 procent; begin jaren zeventig was dat ongeveer 15 procent. Dekans dat een relatie strandt is bovendien groter bij ongehuwd samenwonende paren (Van Gaalen et al, 2019), en daarvan zijn er tegenwoordig meer dan voorheen. Ook het aantal eenoudergezinnen is toegenomen, van 250 duizend begin jaren tachtig tot ruim 570 duizend begin 2018. Het merendeel hiervan ontstaat door een scheiding.

Oorzaken van deze ontwikkelingen worden onder andere gezocht in veranderingen in waarden en normen, die samengingen met processen als secularisering, modernisering,emancipatie en individualisering (Lesthaeghe, 2014). Vanaf de jaren zestig en zeventig werd zelfontplooiing belangrijker en ontstond er meer ruimte voor mensen om te kiezen hoe zij hun leven wilden inrichten. De grotere nadruk op het realiseren van eigen doelen en behoeften leidde er toe dat mensen zich minder snel gingen binden in formele relatievormen zoals het huwelijk, en dat zij daar bovendien makkelijker weer uitstapten als de relatie niet meer voldoende opleverde.

In de afgelopen decennia zijn de opvattingen van inwoners van Nederland over samenwonen, trouwen en scheiden inderdaad liberaler geworden (Esveldt, Beets, Henkens,Liefbroer en Moors, 2001). Ongehuwd samenwonen en scheiden worden minder vaak afgekeurd dan voorheen (Rijken en Liefbroer, 2011). Het is interessant om na te gaan hoe er momenteel over relaties gedacht wordt en of deze opvattingen gelijk lopen met de ontwikkelingen in het gedrag als het gaat om relatievorming. Door opvattingen en gedrag naast elkaar te leggen, ontstaat een beeld van de mate waarin dat gedrag geaccepteerd wordt (Kalmijn en Uunk, 2006). Daarnaast is het nuttig om te zien of opvattingen breedgedragen worden in de samenleving, of dat er juist verschil is tussen maatschappelijke groepen. Op die manier kan worden nagegaan of er scheidslijnen zijn in de samenleving inde mate van tolerantie met betrekking tot bepaalde samenleefvormen.

In dit artikel wordt nagegaan wat de opvattingen van de Nederlandse bevolking zijn overeen aantal ontwikkelingen in samenwonen, trouwen en scheiden. Hiervoor is gebruikgemaakt van het onderzoek Belevingen van 2017 (zie kader). Daarin zijn vijf stellingen voorgelegd die gingen over samenwonen voor het huwelijk, samenwonen zonder te trouwen, kinderen krijgen buiten het huwelijk, scheiden na een huwelijk en over het aantal kinderen dat opgroeit in eenoudergezinnen. Er is bekeken welk aandeel het goed of heel goed vindt dat bepaald gedrag vaker voorkomt, welk aandeel dat juist slecht of heel slecht vindt en welk deel daar neutraler over is en ontwikkelingen niet goed, maar ook niet slecht vindt. Daarnaast is onderzocht in hoeverre deze opvattingen gedeeld worden door diverse groepen in de samenleving, zoals ouderen en jongeren, gelovigen en laag- en hoogopgeleiden (zie ook de technische toelichting).


De respons bedroeg 55,8 procent. In totaal zijn gegevens beschikbaar van 3 339 personen van 18 jaar of ouder. Zie voor een verdere uitleg van de methode de Technische Toelichting.

2. Resultaten

2.1 Opvattingen over ontwikkelingen in samenwonen, trouwen en scheiden

Het vaakst vinden mensen het goed dat stellen tegenwoordig eerst samenwonen voordat ze gaan trouwen en vinden ze het juist slecht als er meer huwelijken eindigen in een echtscheiding. In beide gevallen deelt drie kwart deze mening. Ook een ruime meerderheid (bijna twee derde) vindt het niet goed dat steeds meer kinderen een deel van hun jeugd doorbrengen in een eenoudergezin.
Over de andere twee ontwikkelingen is een meerderheid neutraal. Iets meer dan de helft van de mensen vindt het niet goed, maar ook niet slecht dat meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn of dat er steeds meer stellen zijn die niet meer trouwen. De groep die positief tegenover deze ontwikkelingen staat is groter dan de groep die negatief is: een derde vindt het goed of heel goed, ruim een op de zes vindt het juist slecht of heel slecht.

Trouwen niet noodzakelijk

Een ruime meerderheid heeft er dus weinig tot geen moeite mee dat het huwelijk niet meer dezelfde centrale plaats inneemt bij de vorming van relaties en gezinnen als vroeger.Een minderheid van een kleine 15 procent zou nog wel liever zien dat stellen trouwen en eenzelfde aandeel vindt dat zij dat zouden moeten doen voor ze aan kinderen beginnen.Hoewel een directe vergelijking met eerder onderzoek niet goed mogelijk is vanwege verschillen in vraagstelling en onderzoeksmethode, lijkt dit beeld sinds het begin van deze eeuw weinig te zijn veranderd. In het onderzoek naar de Meningen en Opvattingen van de bevolking over Aspecten van het Bevolkingsvraagstuk (MOAB) in 2000 (Esveldt, Beets,Henkens, Liefbroer en Moors, 2001) keurde al een minderheid van 15 procent (voor vrouwen) en 20 procent (voor mannen) het af als kinderen buiten het huwelijk werden geboren (Liefbroer en Billari, 2010). In het European Social Survey van 2006 keurde eveneens 15 procent dit af, terwijl bijna drie kwart dit goed keurde (Rijken en Liefbroer,2011).
Wel lijkt de Nederlandse bevolking nu sterker voorstander van samenwonen voor het huwelijk. In 2000 vond twee derde het goed om direct te trouwen zonder eerst te hebben samengewoond, en keurde een op de tien dat af. In het huidige onderzoek vindt een meerderheid van ruim drie kwart het juist goed dat steeds meer stellen eerst gaan samenwonen voordat ze de stap naar een huwelijk zetten, en vindt slechts 6 procent dat een slechte zaak.

2.1.1 Opvattingen over ontwikkelingen in relatievorming en -ontbinding, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Dat steeds meer stellen eerst gaan samenwonen voordat ze gaan trouwen6,417,276,4
Dat steeds meer stellen niet meer trouwen13,852,733,5
Dat steeds meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn14,552,632,9
Dat steeds meer kinderen een deel van hun jeugd doorbrengen in een éénoudergezin64,531,44,1
Dat steeds meer huwelijken eindigen in een echtscheiding75,622,71,7

Meer scheidingen geen goede ontwikkeling

Hoewel de meeste Nederlanders het niet noodzakelijk vinden dat stellen trouwen, vinden zij het wel onwenselijk als meer huwelijken in een echtscheiding eindigen en er meer kinderen een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengen. Dat is niet verwonderlijk. Scheiden heeft praktische en emotionele gevolgen, vooral als er kinderen bij betrokken zijn (Amato, 2010). Onder eenoudergezinnen is het risico op armoede ook relatief groot (Van den Brakel en Otten, 2019). Een scheiding wordt dan ook vaker afgekeurd als een stel jonge kinderen heeft dan wanneer die er niet zijn (Liefbroer en Billari, 2010).

Ten opzichte van andere onderzoeken lijkt het aandeel dat scheiden een slechte zaak vindt(76 procent) groot. Zo vinden Rijken en Liefbroer (2011) dat 25 procent scheiden afkeurt als er kinderen bij betrokken zijn en dat Nederlanders de mate waarin een scheiding te rechtvaardigen is een ruime 6 geven op een schaal van 1 (nooit te rechtvaardigen) tot 10 (altijd te rechtvaardigen). Het gaat er bij de stelling in het onderzoek Belevingen echter niet om of scheiden op zichzelf goed- of afgekeurd wordt, maar om een verandering in het aantal huwelijken dat eindigt in een scheiding. In eerder onderzoek met een vergelijkbare vraagstelling (Esveldt et al., 2001) was eveneens een relatief groot aandeel, zo’n 80 procent, van mening dat een toename in het aantal scheidingen een slechte zaak is en was een te verwaarlozen percentage daar positief over. Dat onderzoek beschreef een periode van tien jaar, van 1990 tot 2000. In die periode steeg het percentage huwelijken dat strandde, en bleef het aandeel dat deze ontwikkeling slecht vond vrijwel gelijk.Sindsdien is het echtscheidingspercentage verder toegenomen. Op basis van het aantal scheidingen in 2014 eindigde naar schatting 40 procent van de huwelijken in een scheiding. Dit percentage is inmiddels gestabiliseerd en zelfs licht gedaald (CBS, StatLine).

Uit de bevindingen blijkt dat het aandeel dat het slecht vindt als meer kinderen in een eenoudergezin opgroeien kleiner is dan het aandeel dat meer scheidingen slecht vindt.Tegelijkertijd wordt volgens ander onderzoek scheiden als er kinderen zijn doorgaans sterker afgekeurd dan wanneer er geen kinderen zijn (Liefbroer en Billari, 2010). Wellicht worden de beslissing om te scheiden en het proces zelf negatiever beoordeeld dan de nieuwe, mogelijk weer stabiele, situatie. Bovendien groeien inmiddels veel kinderen op in eenoudergezinnen; rond de 500 duizend kinderen wonen alleen met de moeder of de vader. Vaak gaat dit ook goed (CBS, 2018a). Daarnaast kan een eenoudergezin ook het gevolg zijn van andere gebeurtenissen, zoals een verweduwing of een bewuste keus om zonder partner aan kinderen te beginnen.

2.2 Verschillen naar achtergrondkenmerken

Om na te gaan in hoeverre er consensus is in de opvattingen over relatievorming en-ontbinding, is een aantal groepen in de samenleving met elkaar vergeleken. In de eerste plaats is gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen verschillende leeftijdsgroepen. Oudere generaties zijn opgegroeid in een tijd waarin het nog gebruikelijk was om te trouwen en waarin scheiden nog relatief weinig voorkwam. Hun opvattingen daarover kunnen daardoor anders zijn dan die van jongeren. Aan de andere kant kunnen jongeren juist meer idealistische opvattingen hebben omdat ze minder ervaring hebben met relaties dan ouderen (Rijken en Liefbroer, 2012).

Naast geslacht en leeftijd is gekeken naar verschillen in opleidingsniveau en religie.Hoogopgeleiden en mensen die niet gelovig zijn bleken in eerder onderzoek doorgaans toleranter te staan tegenover nieuwe samenleefvormen en minder te hechten aan de daarover bestaande normen en waarden (Liefbroer en Billari, 2010). In veel religies,daarentegen, is de rol van het huwelijk nog wel belangrijk. Ook in andere landen en culturen kan anders tegen het huwelijk aangekeken worden. Om die reden is ook migratieachtergrond meegenomen.Naar de mate van stedelijkheid van de woongemeente is uitgesplitst omdat nieuwe trends vaak in steden worden gezet (De Voogd, 2015). Stedelingen zouden daardoor positiever tegenover minder formele en minder traditionele samenleefvormen kunnen staan. Tot slot kan de eigen ervaring met relaties, gezinnen en scheiden van invloed zijn op opvattingen over relaties. Daarom is de groep die geen samenwoonrelatie heeft vergeleken met gehuwde en ongehuwde samenwoners en is vastgesteld of er eigen kinderen zijn. Ook is nagegaan of iemand op het moment van het onderzoek gescheiden was of ooit eerder een echtscheiding heeft meegemaakt. De uitkomsten voor deze groepen zijn terug te vinden in tabel B.1 en B.2.

Vrouwen minder vaak moeite met toename aantal kinderen dat buiten het huwelijk opgroeit

Over het algemeen is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen in de mening over de voorgelegde ontwikkelingen in de samenleving, al lijken vrouwen tegenover sommige onderwerpen iets toleranter te staan. Vrouwen vinden het wat vaker goed en juist minder vaak slecht dat steeds meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn. Van de vrouwen vindt 35 procent het goed en 13 procent vindt het slecht, van de mannen vindt 30 procent dit goed en 16 procent slecht. Ook heeft een wat kleiner aandeel van de vrouwen er moeite mee als steeds meer kinderen een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengen. Bijna 62 procent vindt dit slecht, tegenover bijna 68 procent van de mannen.

2.2.1 Opvatting over de toename van kinderen die opgroeien in een eenoudergezin, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Man67,529,13,4
Vrouw61,733,54,9

Ouderen hechten meeste belang aan trouwen

In de oudste leeftijdsgroep is het aandeel dat het slecht vindt dat het huwelijk een steeds minder centrale rol heeft het grootst. Van de 70-plussers vindt bijna een kwart het een slechte ontwikkeling dat steeds meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn.Ruim 20 procent vindt het niet goed dat steeds meer stellen niet meer trouwen. In de totale bevolking is minder dan 15 procent die mening toegedaan. Meer overeenstemming is er over samenwonen voor het huwelijk, al is de oudste groep ook daar wat terughoudender over.

De jongste groep, van 18 tot 30 jaar, is het vaakst neutraal over de toename in ongehuwd samenwonen. Ruim 60 procent vindt het niet goed, maar ook niet slecht dat stellen niet meer trouwen of dat meer kinderen buiten het huwelijk worden geboren. In de overige leeftijdsgroepen ligt dit aandeel rond de 50 procent. Hierdoor is bij de jongste leeftijden het aandeel dat deze ontwikkelingen goed vindt net als bij de oudsten relatief klein. Ook in ander onderzoek is naar voren gekomen dat de jongste groep soms wat conservatiever is dan degenen die wat ouder zijn (Rijken en Liefbroer, 2012). Hoewel deze late tieners en twintigers zelf doorgaans nog niet gehuwd zijn, en de groep die ongehuwd samenwoont in deze leeftijden naar verhouding groot is, staan zij dus niet uitgesproken positief tegenover een toename van het aantal stellen dat ongehuwd samenwoont. Over het algemeen vinden ongehuwd samenwoners dat juist wel relatief vaak goed, zoals verderop in dit artikel nog zal blijken.

Een ontwikkeling naar meer echtscheidingen en meer kinderen die een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengen wordt ook door zowel de oudste als de jongste leeftijdsgroep relatief vaak negatief beoordeeld. Zo’n 80 procent vindt het slecht dat meer huwelijken stranden. Ongeveer 70 procent is negatief over een toename van eenoudergezinnen. Vooral in de groep van 40 tot 70 jaar zijn meer mensen daar juist neutraal over en ligt het aandeel dat de ontwikkelingen slecht vindt zo’n 10 procentpunten lager.

2.2.2 Opvattingen over de toename van stellen die kinderen krijgen zonder getrouwd te zijn, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
18 tot 30 jaar13,261,924,9
30 tot 40 jaar12,549,538
40 tot 50 jaar12,547,839,7
50 tot 60 jaar11,154,634,3
60 tot 70 jaar14,651,434,1
70 jaar of ouder24,448,227,4

Hoogopgeleiden minder negatief over ongehuwd samenwonen en scheiden

Hoewel zowel hoog- als laagopgeleiden het in meerderheid geen slechte zaak vinden dat meer stellen samenwonen en er meer kinderen buiten het huwelijk worden geboren,hebben laagopgeleiden daar over het algemeen wat meer moeite mee. Zij vinden deze ontwikkelingen vaker slecht. Hoogopgeleiden zijn er eerder neutraal over. Middelbaar opgeleiden zitten daar tussenin. Van de laagopgeleiden vindt 17 procent het slecht dat meer stellen niet meer trouwen en 19 procent vindt dat van stellen die kinderen krijgen zonder getrouwd te zijn. Onder hoogopgeleiden is dit in beide gevallen 11 procent. Verder vinden hoogopgeleiden het wat vaker dan laagopgeleiden goed (78 procent tegenover 74 procent) en minder vaak slecht (4 procent tegenover 10 procent) dat meer stellen eerst samenwonen voordat ze de stap naar het huwelijk maken.

Hoogopgeleiden zijn wat vaker neutraal over een toename van het aantal huwelijken dat strandt (25 tegenover 19 procent) en vinden het wat minder vaak slecht (74 tegenover 79 procent), maar in alle groepen vindt slechts een klein percentage dit een goede ontwikkeling. Ook de toename van het aantal kinderen dat een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengt vindt een vergelijkbaar aandeel in alle groepen slecht, al zijn hoogopgeleiden nog minder dan laagopgeleiden geneigd om dit goed te vinden.

2.2.3 Opvattingen over de toename van stellen die niet meer trouwen, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Hoog11,257,631,1
Middelbaar13,951,334,8
Laag16,748,734,6

Vooral gelovigen hechten aan het huwelijk

Religie maakt het grootste verschil in de opvattingen over samenwonen, trouwen en scheiden. Van de mensen die geen geloof aanhangen is een beduidend groter deel positief over een toename van ongehuwd samenwonen dan van degenen die zich wel tot een geloof rekenen. Dit geldt ook voor ongehuwd samenwonen op de langere termijn en als er kinderen komen. Van de niet-gelovigen vindt ruim 40 procent het goed dat steeds meer stellen niet meer trouwen en dat steeds meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn. Ongeveer 5 procent vindt dat een slechte ontwikkeling. Bij de gelovigen gaat het respectievelijk om een kwart die deze ontwikkelingen goed vindt en eveneens ongeveer een kwart die ze slecht vindt.
Ook binnen de groep gelovigen zijn er verschillen in opvattingen over deze ontwikkelingen. Degenen die zich indelen bij de Rooms-Katholieken zijn positiever dan Protestanten (PKN, hervormd, gereformeerd) en mensen die zich rekenen tot een overig geloof (islam, jodendom, hindoeïsme, boeddhisme of nog weer anders). Van de Katholieken vindt ruim een tiende de toename van het ongehuwd samenwonen en kinderen krijgen buiten het huwelijk slecht. Bij Protestanten is ongeveer 30 procent die mening toegedaan en bij aanhangers van een overig geloof is dat rond de 45 procent. Toch is er ook onder deze gelovigen dus een meerderheid die hier niet negatief over is, maar die neutraal of zelfs positief is over deze ontwikkelingen.

2.2.4 Opvattingen over een toename van stellen die samenwonen voor ze gaan trouwen, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Geen geloof0,313,786
Rooms-Katholiek2,413,584,1
PKN, hervormd, gereformeerd16,327,556,3
Overig geloof30,926,842,3


Er is meer overeenstemming tussen de verschillende groepen in de opvatting dat een toename van het aantal scheidingen en eenoudergezinnen niet goed is. Toch zijn degenen die zich niet tot een geloof rekenen hier ook vaker neutraal en minder vaak negatief over.Bij de stelling over scheiden vindt ruim 70 procent van de niet-gelovigen dit slecht en rondde 80 procent van degenen die wel een geloof aanhangen. Bij de stelling over eenoudergezinnen is dat zo’n 60 procent tegenover rond de 70 procent. De Rooms Katholieken nemen een tussenpositie in; van hen vindt 65 procent deze ontwikkeling slecht.

Met een Nederlandse achtergrond vaker positief over toename ongehuwd samenwonen

Het huwelijk is belangrijker voor mensen met een niet-Nederlandse migratieachtergrond dan voor degenen die een Nederlandse herkomst hebben. Vooral bij een niet-westerse achtergrond is een kleiner deel positief en een groter deel negatief of neutraal over het toenemende aantal stellen dat kiest voor ongehuwd samenwonen. Dat meer stellen samenwonen voor het huwelijk vindt bijna 80 procent van de mensen met een Nederlandse achtergrond goed, tegenover 55 procent van de niet-westers groep. Het verschil is 36 tegenover 16 procent bij de stelling over de toename van stellen die niet meer trouwen, en 35 tegenover 22 procent bij de stelling over het grotere aantal stellen dat kinderen krijgt zonder getrouwd te zijn. Hierbij speelt een rol dat het aandeel met een overig geloof relatief groot is onder degenen met een niet-westerse achtergrond, terwijl het aandeel dat geen geloof aanhangt juist klein is. De gevonden verschillen worden kleiner, maar blijven wel bestaan als hiervoor gecorrigeerd wordt (zie tabel B.2).

De opvattingen van mensen met een westerse migratieachtergrond over de rol van het huwelijk liggen dichter bij die van mensen met een Nederlandse achtergrond. Dat is met name het geval bij samenwonen voor het huwelijk, waar de twee groepen niet van elkaar verschillen. De westerse groep vindt het echter wat minder vaak goed dat meer stellen ervoor kiezen om niet te trouwen (31 procent) of om kinderen te krijgen zonder te trouwen(28 procent).

2.2.5 Opvatting over de toename van stellen die samenwonen en niet meer trouwen, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Nederlandse achtergrond11,452,236,4
Westerse migratieachtergrond1257,430,6
Niet-westerse migratieachtergrond32,851,715,5


Over de toename van het aantal echtscheidingen en het aantal kinderen dat opgroeit ineen eenoudergezin zijn de meningen naar migratieachtergrond nauwelijks verdeeld. Rond drie kwart vindt de eerste ontwikkeling slecht, en ongeveer twee derde is negatief over de tweede ontwikkeling.

Gehuwden positiever over huwelijk en negatiever over scheiden

Het soort relatie dat iemand zelf heeft, hangt ook samen met de mening over het belang van het huwelijk. Ongehuwd samenwoners zijn vaker positief over de toename in ongehuwd samenwonen; gehuwden zijn daar juist vaker negatief over. Als het gaat om een groter aantal stellen dat niet meer trouwt, vindt 44 procent van de samenwoners dit een goede ontwikkeling en 29 procent van de gehuwden. Bij kinderen krijgen buiten het huwelijk gaat het om 48 tegenover 28 procent. En waar 4 procent van de samenwoners deze laatste ontwikkeling slecht vindt, is dat 17 procent onder gehuwden. Waarschijnlijk kiezen mensen die het huwelijk belangrijk vinden er eerder voor om te trouwen, en gaan mensen die dat niet vinden eerder ongehuwd samenwonen. Daarnaast kan de ervaring van getrouwd zijn of ongehuwd samenwonen tot een positiever oordeel over de eigen relatievorm leiden.
De verschillen tussen samenwoners en gehuwden in de mening over een toename van samenwonen voor het huwelijk vallen weg als gecorrigeerd wordt voor andere kenmerken. Vooral religie speelt dan een rol. Ongehuwd samenwoners hangen minder vaak een geloof aan, gehuwden vaker wel.

Mensen die ooit een echtscheiding hebben meegemaakt zijn net als ongehuwd samenwoners duidelijker voorstander van samenwonen voor het huwelijk dan anderen.Van hen vindt 86 procent dat een goede ontwikkeling, tegenover drie kwart van de rest.Onder samenwoners is het aandeel dat ooit gescheiden is groter dan onder gehuwden.Toch blijven gescheiden en positiever, ook als hiervoor en voor andere kenmerken gecorrigeerd wordt.

2.2.6 Opvattingen over de toename van stellen die kinderen krijgen zonder getrouwd te zijn, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Woont niet samen13,653,133,3
Woont ongehuwd samen3,948,647,5
Woont gehuwd samen18,353,528,2


Over de toename in het aantal echtscheidingen is een groter deel van de gehuwden dan van de samenwoners negatief, met 80 tegenover 71 procent. Samenwoners zijn eerder neutraal (27 versus 20 procent).
Hebben mensen zelf ooit een echtscheiding meegemaakt, dan is het aandeel dat deze ontwikkeling slecht vindt kleiner. Van hen vindt 62 procent een toename van het aantal echtscheidingen slecht, tegenover 78 procent van degenen die nooit zijn gescheiden. Bij de stelling over eenoudergezinnen is dat 54 procent tegenover 66 procent. Ooit gescheiden personen zijn vaker neutraal, en over echtscheidingen zelfs een beetje positiever (4 procent tegenover 1 procent). Als mensen zelf een eenoudergezin vormen, dan oordelen zij naar verhouding positief over een toename van het aantal kinderen dat een deel van de jeugd in een eenoudergezin doorbrengt. Waar 67 procent van degenen in een gezin met kinderen daar negatief over is, is dat 58 procent bij eenoudergezinnen. Dit verschil blijft ook overeind als gecorrigeerd wordt voor kenmerken als burgerlijke staat, leeftijd en opleidingsniveau.
Een minder grote rol speelt de aanwezigheid van kinderen in het huishouden. Zijn er kinderen, dan zijn er wel wat meer zorgen over een afnemend belang van het huwelijk en de ontwikkeling naar meer echtscheidingen. Bij de andere stellingen maakt dit kenmerk geen verschil.

Weinig verschil tussen stedelingen en niet-stedelingen

De opvattingen van stedelingen en mensen die buiten de stad wonen verschillen nauwelijks van elkaar, zeker als ook rekening gehouden wordt met verschillen in de bevolkingssamenstelling. Wel is in steden de houding ten opzichte van een toename van het aantal echtscheidingen minder negatief. Van de stedelingen vindt 72 procent dit een slechte ontwikkeling, in de weinig en niet stedelijke gebieden is dat zo’n 80 procent.

2.2.7 Opvattingen over de toename van het aantal echtscheidingen, 2017
Categories1Slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Niet goed, maar ook niet slecht (% personen van 18 jaar of ouder)Goed (% personen van 18 jaar of ouder)
Zeer sterk stedelijk71,7271,3
Sterk stedelijk73,424,52,1
Matig stedelijk7621,42,6
Weinig stedelijk81,117,51,3
Niet stedelijk79,919,30,7


3. Discussie en conclusie

Uit de opvattingen over samenwonen, trouwen en scheiden kan worden geconcludeerd dat Nederlanders er over het algemeen weinig moeite mee hebben dat het huwelijk steeds minder centraal staat in het proces van relatie- en gezinsvorming.Hoewel de grootste veranderingen in het gedrag van mensen al in de laatste decennia van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden, is met name ongehuwd samenwonen ook recenter nog meer gangbaar geworden. Daarnaast heeft het geregistreerd partnerschap de laatste jaren aan populariteit gewonnen. Deze relatievorm is een alternatief voor mensen die (nog) niet willen of kunnen trouwen (Boele-Woelki, Curry-Sumner, Jansen en Schrama, 2006). Het aantal stellen dat voor een huwelijk kiest is juist al enkele jaren stabiel (CBS, 2018b). Deze ontwikkelingen kunnen geïnterpreteerd worden als uitingsvormen van een toenemende individualisering. Maar ook andere factoren, zoals financiële onzekerheid (De Beer, 2012), kunnen reden zijn dat mensen minder snel een huwelijk aangaan. De resultaten van het onderzoek Belevingen laten zien dat het waargenomen gedrag en de meningen daarover in elk geval niet uit de pas lopen.

Wel zijn er verschillen tussen diverse bevolkingsgroepen. Vooral religie speelt een rol.Mensen die geen geloof aanhangen zijn veel vaker positief of neutraal over een toename van het ongehuwd samenwonen dan gelovigen. Protestanten en mensen die een overig geloof aanhangen hechten het meeste belang aan het huwelijk, vooral als er kinderen komen. Daarnaast is onder gehuwden, laagopgeleiden, 70-plussers en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond het aandeel dat het slecht vindt dat meer stellen niet meer trouwen groter dan onder samenwoners, hoogopgeleiden, jongere leeftijdsgroepen en mensen met een Nederlandse of westerse achtergrond. Toch vormt ook in de bevolkingsgroepen die minder positief zijn over samenwonen het aandeel dat de ontwikkelingen slecht vindt doorgaans een minderheid.

Deze bevindingen betekenen overigens niet dat Nederlanders het huwelijk niet meer belangrijk vinden. Het aandeel dat het huwelijk een verouderd instituut vindt is in de loop van enkele decennia weliswaar gegroeid, maar ook in 2008 deelde nog altijd een minderheid van ruim een kwart deze mening (Rijken en Liefbroer, 2011). Van Gaalen et al (2019) concluderen dat het huwelijk voor veel mensen nog belangrijk is en een teken van toewijding aan de relatie. In het onderzoek Gezinsvorming van 2013 gaf ook een meerderheid van de twintigers nog aan ooit te willen trouwen, en een meerderheid doet dat uiteindelijk ook. De grote steun voor samenwonen voor het huwelijk kan eveneens worden geïnterpreteerd als aanwijzing dat het huwelijk nog wel belangrijk wordt gevonden. De gedachte daarbij is dat als stellen elkaar eerst beter leren kennen in een samenwoonrelatie, de stap naar het huwelijk minder ondoordacht wordt gemaakt. Dat zou tot stabielere huwelijken moeten leiden. Hoewel dit laatste niet altijd het geval is(Liefbroer en Dourleijn, 2006), is deze veronderstelling waarschijnlijk wel gangbaar (Hiekel en Keizer, 2015). De bevinding dat juist mensen die zelf ooit een echtscheiding hebben meegemaakt het naar verhouding vaak goed vinden dat meer stellen samenwonen voordat ze gaan trouwen, ondersteunt die gedachte.

Er is brede consensus dat een toename van het aantal echtscheidingen en van het aantal kinderen dat een deel van hun jeugd in een eenoudergezin doorbrengt niet goed is. Tussen de diverse bevolkingsgroepen zijn de meningsverschillen hierover klein. Deze stellingen zijn voorgelegd in een context waarin al veel huwelijken stranden. In 2017 eindigde naar schatting bijna 39 procent van de huwelijken in een echtscheiding. Ook mensen die een scheiding op zichzelf niet afkeuren kunnen dit al een hoog percentage vinden. Scheiden brengt tenslotte nadelen met zich mee. Het is een ingrijpende en stressvolle gebeurtenis die een negatief effect kan hebben op het welzijn en de welvaart van zowel de ouders als eventueel betrokken kinderen (Amato, 2010). 

Hoewel de uitkomsten van dit en eerdere onderzoeken door een afwijkende methode en vraagstelling niet rechtstreeks met elkaar vergeleken kunnen worden, is de globale indruk dat er sinds de eeuwwisseling in de algemene opinie weinig is veranderd. Wel lijkt de bevolking positiever over samenwonen voor het huwelijk. Om na te gaan of opvattingen veranderen en of verschillen tussen bevolkingsgroepen kleiner worden, zou dit onderzoek in de toekomst herhaald kunnen worden.

4. Literatuur

Amato, P. (2010). Research on divorce: Continuing trends and new developments. Journal of Marriage and Family, 72 (3), 650–666.

De Beer, J. (2012) Crisis in de economie, crisis in de relatie- en gezinsvorming? Bevolkingstrends, november 2012.

Boele-Woelki, K., I. Curry-Sumner, M. Jansen en W. Schrama (2006). Huwelijk of geregistreerd partnerschap? Een evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap. Rapport. WODC, Den Haag.

Brakel, M. van den en F. Otten (2019). Armoederisico in 2017 toegenomen. Statistische trends, februari 2019.

CBS (2016). Ouders van ruim vier op de tien baby’s niet getrouwd. CBS nieuwsbericht.

CBS (2018a). Ruim vier op de tien volwassenen zien hun stiefvader als vader. CBS nieuwsbericht.

CBS (2018b) Twintigers en dertigers trouwen minder. CBS nieuwsbericht.

Esveldt, I., G. Beets, K. Henkens, A. Liefbroer en H. Moors (2001). Meningen en opvattingen van de bevolking over aspecten van het bevolkingsvraagstuk 1983-2000. Rapport no. 62, Nidi, Den Haag.

Gaalen, R. van, K. van Houdt en A.-R. Poortman (2019). Trouwen, kinderen krijgen en (echt)scheiden naar opleidingsniveau. Demografische beslissingen binnen huishoudens aan het begin van de 21e eeuw. Statistische Trends, januari 2019.

Hiekel, N. en R. Keizer (2015). Risk avoidance or utmost commitment? Dutch focus group research on cohabitation and marriage. Demographic Research, 32, 311−340.

Kalmijn, M. en W. Uunk (2006). Regional value differences in Europe and the social consequences of divorce: A test of the stigmatization hypothesis. Social Science Research,36, 447−468. Doi:10.1016/j.ssresearch.2006.06.001.

Lesthaeghe (2014). The second demographic transition: A concise overview of its development. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States f America, vol 111, nr. 51. doi:10.1073/pnas.1420441111

Liefbroer, A. en F. Billari (2010). Bringing norms back in. Population, Space and place, 16,287−305. Doi: 10.1002/psp552

Liefbroer, A. en E. Dourleijn (2006). Umnarried cohabitation and union stability: testing the role of diffusion using data from 16 European countries. Demography, 43 (2), 203−221.

Rijken, A. en A. Liefbroer (2011). Opvattingen over gezinsvorming. In: Bucx, F. Gezinsrapport 2011: een portret van het gezinsleven in Nederland. SCP, Den Haag, p 62−78.

Rijken, A. en A. Liefbroer (2012). European views of divorce among parents of young children. Demographic Research, 27, 25−52.

Voogd, J. de (2015). Het ongelijkheidsdebat in land en stad. Een analyse van de maatschappelijke discussie over toenemende verschillen in Nederland. Ministerie van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, Den Haag.

Technische toelichting

Voor dit artikel zijn vragen opgenomen in het Onderzoek Belevingen van 2017. Hieraan werkten 3 339 personen mee. De volgende stellingen zijn voorgelegd:

Hierna volgt een aantal ontwikkelingen die steeds vaker voorkomen in de huidige samenleving. Kunt u voor elke ontwikkeling aangeven in hoeverre u deze goed of slecht vindt?
— Dat steeds meer stellen eerst gaan samenwonen voordat ze gaan trouwen
— Dat steeds meer stellen niet meer trouwen
— Dat steeds meer huwelijken eindigen in een echtscheiding
— Dat steeds meer stellen kinderen krijgen zonder dat ze getrouwd zijn
— Dat steeds meer kinderen een deel van hun jeugd doorbrengen in een eenoudergezin.

Niet alle deelnemers wilden of konden een oordeel geven over de stellingen; ze wisten geen antwoord of weigerden een antwoord te geven. Het aandeel missende waarden varieerde van 2,1 tot 3,7 procent (ongewogen). Omdat de verdeling over de antwoordcategorieën met de categorie ‘geen antwoord’ vergelijkbaar is aan die zonder deze categorie, zijn deze gevallen in de analyses steeds buiten beschouwing gelaten.

Om na te gaan of er brede consensus is tussen bevolkingsgroepen in de opvattingen over relatievorming, zijn een aantal groepen met elkaar vergeleken (zie tabel B.1).Leeftijdsgroepen zijn afgeleid door de leeftijd op het moment van de enquête te nemen.Het hoogst behaalde (zelf gerapporteerde) opleidingsniveau is in drie categorieën ingedeeld, namelijk laag, middelbaar en hoog. Een laag opleidingsniveau komt overeen met alleen basisonderwijs, vmbo- of mbo1-niveau. Onder middelbaar opgeleiden vallenmensen met havo, vwo of een mbo opleiding. Hoogopgeleiden hebben een diploma op hbo- of wo-niveau. Voor denominatie is onderscheid gemaakt naar mensen die geen geloof aanhangen, mensen die zich katholiek noemen, mensen die zich rekenen tot een protestants christelijk geloof (PKN, hervormd of gereformeerd) en een groep ‘overig’. In deze laatste groep vallen de islam, het jodendom, het hindoeïsme, het boeddhisme of nog andere religies. De migratieachtergrond is bepaald met behulp van informatie over het eigen geboorteland en dat van de ouders uit het BRP. Vanwege de kleine aantallen is alleen onderverdeeld naar mensen met een Nederlandse achtergrond, met een westerse en met een niet-westerse achtergrond. Om na te gaan of de eigen ervaring met relaties een rol speelt, is onderscheid gemaakt tussen mensen die op het moment van de enquête geen partner hebben waar ze mee samenwonen, mensen die samenwonen en niet gehuwd zijn, en mensen die samenwonen en ook de burgerlijke staat gehuwd hebben.Met behulp van informatie uit het BRP is daarnaast afgeleid of mensen in het verleden een scheiding hebben meegemaakt. Voor de mate van stedelijkheid is uitgesplitst naar gemeenten die zeer sterk stedelijk, sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk en niet stedelijk zijn. Deze indeling is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid. Nadere uitleg over de indelingen van het CBS is te vinden op de website.

Om te corrigeren voor de, mogelijk selectieve, non-respons, worden de uitkomsten gewogen. Verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen zijn bivariaat getoetst. Deze analyses zijn van belang omdat het om een steekproef gaat en gevonden verschillen toevallig kunnen zijn. Voor deze analyses zijn de antwoordcategorieën ‘heel goed’ en‘goed’ samengevoegd, en ook de categorieën ‘heel slecht’ en ‘slecht’. Daarnaast zijn multivariate analyses uitgevoerd, om na te gaan of gevonden verschillen door andere kenmerken verklaard kunnen worden. Deze zijn op de ongewogen data uitgevoerd. Het gaat om logistische regressies met gedichotomiseerde varianten van de variabelen(bijvoorbeeld (heel) goed versus de andere antwoordcategorieën). De uitkomsten zijn terug te vinden in tabel B.2.