2. Theoretische achtergrond
2.1 Economische benadering
Kinderen kosten tijd en daarom gaan sommige ouders minder uren werken of stopt één van de twee met werken als er kinderen komen (Alejandro Perez et al. 2018). De meeste theoretische benaderingen veronderstellen dat er een bewuste beslissing wordt genomen over wie van de partners een stap terug zal nemen om voor het kind te zorgen. Volgens de economische benadering zal deze beslissing rationeel zijn en afhangen van de kostenbaten analyse en dus van het inkomenspotentieel van de partners (Shelton en John, 1996).
De opportuniteitskosten, bestaande uit het verlies aan inkomen bij niet- of minder urenwerken, zullen hoger uitvallen bij een hoger inkomen (Happel, Hill en Low, 1984; Hotz, Klerman en Wills, 1997). Dit betekent dat naarmate het individuele inkomen hoger is,men minder snel een stap terug zal doen. Hoewel deze individueel gerichte afwegingenbelangrijk zijn, heeft het krijgen van kinderen effect op beide partners in het huishouden,waardoor de beslissing over minder werken vaak samen genomen zal worden. Wat de hoogte van het inkomen in verhouding tot het inkomen van de andere partner is, speelt daarbij ook een rol (Begall en Grunow, 2015). De klassiek-economische benadering stelt dat een huishouden het meest efficiënt werkt wanneer er volledige specialisatie is: één partner richt zich op de arbeidsmarkt, terwijl de andere partner zorg draagt voor het huishouden en de kinderen (Becker, 1981). Beide partners kunnen zich dan specialiseren in hun taak en deze op de best mogelijke manier uitvoeren. Om tot een beslissing te komen wie welke taak op zich neemt, wordt vaak het resources bargaining model aangehaald.Deze benadering gaat ervan uit dat beide partners beschikken over een bepaalde hoeveelheid resources (bargaining chips), bijvoorbeeld opleidingsniveau, inkomen en beroepsstatus, die ingezet kunnen worden in de economische onderhandeling binnenhuishoudens. Verder gaat men er in het model van uit dat betaald werk meer status heeft dan huishoudelijk werk en de verzorging van kinderen. De partner met de meest waardevolle chips heeft de beste onderhandelingspositie en de grootste kans om actief te kunnen zijn en blijven op de arbeidsmarkt (Shelton en John, 1996). Gezien het feit dat mannen historisch vaak een betere baan hadden, met een hoger inkomen en meer status, waren zij vaak degenen die na de geboorte van kinderen bleven werken, terwijl vrouwen hun uren terugbrachten en de zorg voor de kinderen op zich namen (Begall en Grunow, 2015). Naarmate vrouwen voor de geboorte een groter deel bijdragen aan het gezinsinkomen, versterkt dit hun onderhandelingspositie. Ook na de geboorte vanhet eerste kind zou het dan gunstiger zijn om een gelijkere inkomensverhouding aan te houden. Immers, als de vrouw minder gaat werken levert zij inkomen in, waardoor het huishoudinkomen erop achteruit zou gaan indien de man niet méér gaat werken. Hoewel dit ook geldt voor gezinnen waarin de vrouw vergeleken met haar partner niet zo veel bijdraagt aan het huishoudinkomen, is de stap terug in gezinnen waarbij de vrouw net zoveel verdient als haar partner verhoudingsgewijs groter. Om deze reden is de verwachting dan ook dat hoe groter aandeel van de vrouw is in het gezinsinkomen voor de geboorte vanhet eerste kind, hoe groter het aandeel zal zijn na de geboorte van het kind (hypothese 1).
2.2 Culturele benadering
Niet alleen economische overwegingen spelen een rol in de inkomensverhouding binnenhuishoudens, ook culturele aspecten zijn daarbij belangrijk. Vooral gendernormen worden hierbij vaak als invloedrijke factor genoemd. Het beeld dat mannen en vrouwen hebben over de rolverdeling in een huishouden heeft invloed op de daadwerkelijke taakverdeling binnen huishoudens (Greenstein, 2000). Personen met als norm een rolverdeling waarbij de man vooral werkt en de vrouw vooral voor het huishouden zorgt, zullen dus een minder gebalanceerde taakverdeling hebben dan personen die er meer egalitaire gendernormen op na houden (Hochschild en Machung, 2012). Dit betekent dat vrouwen met egalitaire gendernormen het belangrijk vinden dat de taken in hun huishouden gelijkmatiger verdeeld zijn, waardoor zij ook in staat zijn te werken na de geboorte van hun eerste kind. Hoogopgeleiden hebben vaak meer egalitaire gendernormen dan laagopgeleiden (Roeters, 2017), waardoor hoogopgeleide vrouwen dus ook na de geboorte van hun eerste kind vaker (evenveel) blijven werken dan laagopgeleide vrouwen (Alejandro Perez et al. 2018). De verwachting is dan ook dat hoogopgeleide vrouwen een groter aandeel in het gezinsinkomen hebben na de geboorte van het eerste kind dan laagopgeleide vrouwen(hypothese 2). Omdat het opleidingsniveau van vrouwen vaak samenhangt met hoeveel zij werken en verdienen (Dirven & Portegijs, 2016), wordt ook onderzocht of de relatie tussen het opleidingsniveau van de moeder en haar aandeel in het gezinsinkomen na de geboorte afhangt van haar aandeel voor de geboorte.
Ook het opleidingsniveau van de partner speelt mee. Hierbij vindt een wisselwerking tussen economische en culturele factoren plaats. Homogamie in de partnerkeuze zorgt ervoor dat personen een voorkeur hebben voor een partner die op hen lijkt qua opleidingsniveau (Blossfeld en Timm, 2003), waardoor hoogopgeleide vrouwen vaker een relatie aangaan en een gezin vormen met hoogopgeleide mannen. Een vrouw die samenwoont met een man met een hoog opleidingsniveau en goedbetaalde baan hoeft niet per se (net zo veel) te blijven werken als een kind wordt geboren, omdat haar partner in staat is om voor het gezin te zorgen (Roeters, 2017). Dit zou betekenen dat naarmate de partner hoger opgeleid is, een jonge moeder gemiddeld een kleiner aandeel in het gezinsinkomen na de geboorte van het kind zal inbrengen vergeleken met de situatie van voor de geboorte (hypothese 3a). Aan de andere kant, als de man hoogopgeleid is, is de kans groter dat hij egalitaire gendernormen voorstaat. Hij kan zijn partner stimuleren te blijven werken, maar hij kan haar ook een deel van de verzorging van het kind uit handen nemen, en (ook) iets minder gaan werken. Zo kunnen deze vrouwen gemiddeld meer blijven werken na de geboorte van hun eerste kind. Dit draagt ertoe bij dat het aandeel in het gezinsinkomen van moeders minder vaak kleiner wordt na de geboorte van het eerste kind dan bij laagopgeleide vaders (hypothese 3b). Ook hierbij wordt onderzocht of de invloed van het opleidingsniveau van de vader in de verklaring van het aandeel van de moeder in het gezinsinkomen na de geboorte afhangt van het oorspronkelijke aandeel van de moeder.
2.3 Verschillen tussen cohorten
Omdat jongere cohorten vrouwen iets hoger zijn opgeleid dan mannen en aan het begin van hun carrière zelfs meer verdienen (Muller, Floris, Chkalova, Dankmeyer en Bloem, 2018)is de aanname dat dit zich ook in de inkomensverhouding binnen huishoudens zal vertalen.Uit de cijfers blijkt dat vooral onder dertigers meer vrouwen dan mannen hoogopgeleid zijn. Daarnaast werken hoogopgeleide vrouwen vaak meer uren dan laagopgeleidevrouwen (Dirven en Portegijs, 2016) en ook vaker in beroepen met een hoger salaris (Smits en De Vries, 2013). Het kan economisch gezien bovendien noodzakelijker zijn dat beiden(evenveel) blijven werken, omdat veel jonge ouders tegenwoordig een hoger inkomen nodig hebben om een woning te kunnen kopen of huren dan vóór de economische crisis.De hypothese is dan ook dat het cohort jonge moeders uit 2013 minder snel een stapje terug doet, waardoor hun aandeel in de inkomensverdeling na de geboorte hoger is dan bij het cohort jonge moeders uit 2005 (hypothese 4). In dit onderzoek wordt ook gekeken of er verschillen zijn in de rol van de oorspronkelijke inkomensverhouding tussen het recente en het oudere cohort.