Auteur: Anne van der Put (UU), Katja Chkalova, Ruben van Gaalen

Jonge moeders dragen steeds meer bij aan gezinsinkomen

Over deze publicatie

Een vergelijking tussen werkende ouders die in 2005 en ouders die in 2013 hun eerste kind kregen laat zien dat er weinig is veranderd in het inkomensaandeel van vrouwen in het gezinsinkomen vóór de geboorte van dat eerste kind. Wel is het inkomensaandeel van vrouwen na de geboorte van hun eerste kind in 2013 groter dan in 2005. Naarmate het inkomensaandeel voor geboorte groter was, zijn vrouwen na de geboorte bovendien vaker werkzaam en dragen zij dan meer bij aan het gezinsinkomen. Deze samenhangen zijn sterker in het recentere cohort jonge ouders en onder stellen met een hoogopgeleide moeder.

1. Inleiding

Het verschil tussen mannen en vrouwen in het verdiende inkomen neemt af, maar bestaat nog steeds (CBS StatLine, 2018). Een aantal decennia geleden was het verschil voornamelijk te verklaren door verschillen tussen mannen en vrouwen in sociaaleconomische kenmerken. Zo waren vrouwen bijvoorbeeld vaker laag opgeleid, hadden minder werkervaring en waren vaker werkzaam in beroepen waarin minder werd betaald (Blau en Kahn, 2017). Recentere cohorten jonge vrouwen zijn inmiddels hoger opgeleid dan mannen (Hartgers, Merens, Blokzijl en Traag, 2016; Begall en Grunow, 2015). Ook hebben jonge vrouwen tegenwoordig een kleine voorsprong qua uurloon aan het begin van hun carrière. Deze voorsprong slaat echter al in de eerste jaren van de beroepsloopbaan om ineen achterstand, ook onder recente cohorten vrouwen (CBS, 2017). Dit komt onder andere doordat vrouwen nog steeds vaker dan mannen een stapje terug zetten qua arbeidsuren wanneer er kinderen worden geboren. Ruim een kwart van de vrouwen gaat minderwerken en 10 procent stopt helemaal, vergeleken met 8 procent van de mannen dat het aantal werkuren naar beneden aanpast (Alejandro Perez, Van den Brakel en Portegijs, 2018). Het krijgen van kinderen gaat voor een deel van de vrouwen niet alleen gepaard met minder werkuren, maar ook met carrièreonderbrekingen en minder kansen op promotie (Romàn, 2006). Deze verschillen met mannen stapelen zich op gedurende de levensloop, wat uiteindelijk resulteert in een substantieel inkomensverschil tussen mannen en vrouwen van ongeveer 20 procent tien jaar na de geboorte van het eerste kind (Kleven, Landais en Søgaard, 2018).

De verklaringen voor het feit dat het meestal vrouwen zijn die de meeste zorg op zich nemen worden vaak gezocht in de biologische, culturele en economische factoren (Shelton en John, 1996). Vrouwen zouden geschikter zijn om voor kinderen te zorgen dan mannen, terwijl het mannen meer dan vrouwen zou passen om betaald werk te verrichten. Dat laatste niet in het minst omdat mannen in het verleden dankzij hun hogere opleidingsniveau ook meer verdienpotentieel hadden dan vrouwen. Dit economisch voordeel van mannen geldt tegenwoordig echter in mindere mate, deels omdat vrouwen inmiddels gemiddeld hoger opgeleid zijn (Merens, Bucx en Meng, 2017). Dit roept de vraag op of de inhaalslag van vrouwen zich ook vertaalt in een gelijkere inkomensverhouding binnen paren? Een gelijkere verdeling kan er mogelijk toe leiden dat vrouwen vaker ervoor kiezen om evenveel uren te blijven werken als er kinderen geboren worden, wat het inkomensverschil zou verkleinen. De meest recente cijfers wijzen in die richting: jonge moeders 1) blijven steeds vaker evenveel werken en stoppen steeds minder vaak als zich een kind aandient (Alejandro Perez et al. 2018).

Ook opleidingsverschillen kunnen een rol spelen in de inkomensverhouding binnenparen. Zo is het onder laagopgeleiden wellicht noodzakelijker dan onder hoogopgeleiden dat beide partners werken om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen.Opleidingsniveau is echter ook gerelateerd aan verschillen in opvattingen en normen over de taakverdeling binnen huishoudens (Roeters, 2017). Hoogopgeleiden streven doorgaans een gelijkere verdeling van werk en zorg na dan laagopgeleiden,waardoor hoogopgeleiden mogelijk na de geboorte van hun kind vaker een gelijkere inkomensverhouding hebben.

In dit onderzoek wordt nagegaan wat de inkomensverhouding is binnen paren voordat er kinderen waren en hoe deze verandert na de gezinsvorming. De focus ligt voornamelijk op de veranderingen die zich in tussen 2005 en 2013 hebben voorgedaan en op verschillen naar opleidingsniveau. Twee cohorten jonge ouders worden vergeleken: een cohort uit 2005 en een cohort uit 2013.

Centraal staan de volgende vragen:
1. Wat is de inkomensverhouding tussen mannen en vrouwen binnen huishoudens twee jaar voor en twee jaar na de geboorte van het eerste kind?
2. Welke rol speelt de oorspronkelijke inkomensverhouding in de inkomensverhouding na de geboorte van het eerste kind?
3. Hoe hangen opleidingsniveau van beide partners en cohort samen met inkomensverhouding na de geboorte van het eerste kind?
4. Zijn er verschillen in de rol van de oorspronkelijke inkomensverhouding tussen het recente en het oudere cohort en naar opleidingsniveau?

Gegevens voor dit onderzoek komen uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS (Bakker, Van Rooijen en Van Toor, 2014).
1) In dit artikel worden vrouwen/mannen die voor het eerst moeder/vader zijn geworden aangeduid als ‘jonge moeders/vaders’.

2. Theoretische achtergrond

2.1 Economische benadering

Kinderen kosten tijd en daarom gaan sommige ouders minder uren werken of stopt één van de twee met werken als er kinderen komen (Alejandro Perez et al. 2018). De meeste theoretische benaderingen veronderstellen dat er een bewuste beslissing wordt genomen over wie van de partners een stap terug zal nemen om voor het kind te zorgen. Volgens de economische benadering zal deze beslissing rationeel zijn en afhangen van de kostenbaten analyse en dus van het inkomenspotentieel van de partners (Shelton en John, 1996).

De opportuniteitskosten, bestaande uit het verlies aan inkomen bij niet- of minder urenwerken, zullen hoger uitvallen bij een hoger inkomen (Happel, Hill en Low, 1984; Hotz, Klerman en Wills, 1997). Dit betekent dat naarmate het individuele inkomen hoger is,men minder snel een stap terug zal doen. Hoewel deze individueel gerichte afwegingenbelangrijk zijn, heeft het krijgen van kinderen effect op beide partners in het huishouden,waardoor de beslissing over minder werken vaak samen genomen zal worden. Wat de hoogte van het inkomen in verhouding tot het inkomen van de andere partner is, speelt daarbij ook een rol (Begall en Grunow, 2015). De klassiek-economische benadering stelt dat een huishouden het meest efficiënt werkt wanneer er volledige specialisatie is: één partner richt zich op de arbeidsmarkt, terwijl de andere partner zorg draagt voor het huishouden en de kinderen (Becker, 1981). Beide partners kunnen zich dan specialiseren in hun taak en deze op de best mogelijke manier uitvoeren. Om tot een beslissing te komen wie welke taak op zich neemt, wordt vaak het resources bargaining model aangehaald.Deze benadering gaat ervan uit dat beide partners beschikken over een bepaalde hoeveelheid resources (bargaining chips), bijvoorbeeld opleidingsniveau, inkomen en beroepsstatus, die ingezet kunnen worden in de economische onderhandeling binnenhuishoudens. Verder gaat men er in het model van uit dat betaald werk meer status heeft dan huishoudelijk werk en de verzorging van kinderen. De partner met de meest waardevolle chips heeft de beste onderhandelingspositie en de grootste kans om actief te kunnen zijn en blijven op de arbeidsmarkt (Shelton en John, 1996). Gezien het feit dat mannen historisch vaak een betere baan hadden, met een hoger inkomen en meer status, waren zij vaak degenen die na de geboorte van kinderen bleven werken, terwijl vrouwen hun uren terugbrachten en de zorg voor de kinderen op zich namen (Begall en Grunow, 2015). Naarmate vrouwen voor de geboorte een groter deel bijdragen aan het gezinsinkomen, versterkt dit hun onderhandelingspositie. Ook na de geboorte vanhet eerste kind zou het dan gunstiger zijn om een gelijkere inkomensverhouding aan te houden. Immers, als de vrouw minder gaat werken levert zij inkomen in, waardoor het huishoudinkomen erop achteruit zou gaan indien de man niet méér gaat werken. Hoewel dit ook geldt voor gezinnen waarin de vrouw vergeleken met haar partner niet zo veel bijdraagt aan het huishoudinkomen, is de stap terug in gezinnen waarbij de vrouw net zoveel verdient als haar partner verhoudingsgewijs groter. Om deze reden is de verwachting dan ook dat hoe groter aandeel van de vrouw is in het gezinsinkomen voor de geboorte vanhet eerste kind, hoe groter het aandeel zal zijn na de geboorte van het kind (hypothese 1).

2.2 Culturele benadering

Niet alleen economische overwegingen spelen een rol in de inkomensverhouding binnenhuishoudens, ook culturele aspecten zijn daarbij belangrijk. Vooral gendernormen worden hierbij vaak als invloedrijke factor genoemd. Het beeld dat mannen en vrouwen hebben over de rolverdeling in een huishouden heeft invloed op de daadwerkelijke taakverdeling binnen huishoudens (Greenstein, 2000). Personen met als norm een rolverdeling waarbij de man vooral werkt en de vrouw vooral voor het huishouden zorgt, zullen dus een minder gebalanceerde taakverdeling hebben dan personen die er meer egalitaire gendernormen op na houden (Hochschild en Machung, 2012). Dit betekent dat vrouwen met egalitaire gendernormen het belangrijk vinden dat de taken in hun huishouden gelijkmatiger verdeeld zijn, waardoor zij ook in staat zijn te werken na de geboorte van hun eerste kind. Hoogopgeleiden hebben vaak meer egalitaire gendernormen dan laagopgeleiden (Roeters, 2017), waardoor hoogopgeleide vrouwen dus ook na de geboorte van hun eerste kind vaker (evenveel) blijven werken dan laagopgeleide vrouwen (Alejandro Perez et al. 2018). De verwachting is dan ook dat hoogopgeleide vrouwen een groter aandeel in het gezinsinkomen hebben na de geboorte van het eerste kind dan laagopgeleide vrouwen(hypothese 2). Omdat het opleidingsniveau van vrouwen vaak samenhangt met hoeveel zij werken en verdienen (Dirven & Portegijs, 2016), wordt ook onderzocht of de relatie tussen het opleidingsniveau van de moeder en haar aandeel in het gezinsinkomen na de geboorte afhangt van haar aandeel voor de geboorte.

Ook het opleidingsniveau van de partner speelt mee. Hierbij vindt een wisselwerking tussen economische en culturele factoren plaats. Homogamie in de partnerkeuze zorgt ervoor dat personen een voorkeur hebben voor een partner die op hen lijkt qua opleidingsniveau (Blossfeld en Timm, 2003), waardoor hoogopgeleide vrouwen vaker een relatie aangaan en een gezin vormen met hoogopgeleide mannen. Een vrouw die samenwoont met een man met een hoog opleidingsniveau en goedbetaalde baan hoeft niet per se (net zo veel) te blijven werken als een kind wordt geboren, omdat haar partner in staat is om voor het gezin te zorgen (Roeters, 2017). Dit zou betekenen dat naarmate de partner hoger opgeleid is, een jonge moeder gemiddeld een kleiner aandeel in het gezinsinkomen na de geboorte van het kind zal inbrengen vergeleken met de situatie van voor de geboorte (hypothese 3a). Aan de andere kant, als de man hoogopgeleid is, is de kans groter dat hij egalitaire gendernormen voorstaat. Hij kan zijn partner stimuleren te blijven werken, maar hij kan haar ook een deel van de verzorging van het kind uit handen nemen, en (ook) iets minder gaan werken. Zo kunnen deze vrouwen gemiddeld meer blijven werken na de geboorte van hun eerste kind. Dit draagt ertoe bij dat het aandeel in het gezinsinkomen van moeders minder vaak kleiner wordt na de geboorte van het eerste kind dan bij laagopgeleide vaders (hypothese 3b). Ook hierbij wordt onderzocht of de invloed van het opleidingsniveau van de vader in de verklaring van het aandeel van de moeder in het gezinsinkomen na de geboorte afhangt van het oorspronkelijke aandeel van de moeder.

2.3 Verschillen tussen cohorten

Omdat jongere cohorten vrouwen iets hoger zijn opgeleid dan mannen en aan het begin van hun carrière zelfs meer verdienen (Muller, Floris, Chkalova, Dankmeyer en Bloem, 2018)is de aanname dat dit zich ook in de inkomensverhouding binnen huishoudens zal vertalen.Uit de cijfers blijkt dat vooral onder dertigers meer vrouwen dan mannen hoogopgeleid zijn. Daarnaast werken hoogopgeleide vrouwen vaak meer uren dan laagopgeleidevrouwen (Dirven en Portegijs, 2016) en ook vaker in beroepen met een hoger salaris (Smits en De Vries, 2013). Het kan economisch gezien bovendien noodzakelijker zijn dat beiden(evenveel) blijven werken, omdat veel jonge ouders tegenwoordig een hoger inkomen nodig hebben om een woning te kunnen kopen of huren dan vóór de economische crisis.De hypothese is dan ook dat het cohort jonge moeders uit 2013 minder snel een stapje terug doet, waardoor hun aandeel in de inkomensverdeling na de geboorte hoger is dan bij het cohort jonge moeders uit 2005 (hypothese 4). In dit onderzoek wordt ook gekeken of er verschillen zijn in de rol van de oorspronkelijke inkomensverhouding tussen het recente en het oudere cohort.

3. Resultaten

Aandeel vrouw in gezinsinkomen voor geboorte eersteling weinig veranderd

Het oorspronkelijke aandeel van de moeder in het gezinsinkomen, dus twee jaar voor de geboorte van het eerste kind, laat een min of meer gelijke verdeling zien tussen mannen en vrouwen. De piek ligt voor beide cohorten wel iets onder de 50 procent, wat er dus op wijst dat er geen geheel gelijke inkomensverhouding is. De verschillen tussen de cohorten zijn klein. In 2005 droeg de moeder gemiddeld 43,5 procent bij aan het gezinsinkomen; in 2013 was dit gemiddeld 43,9 procent.


3.1 Verdeling bijdrage vrouw in gezinsinkomen
 Cohort 2005 voor geboorte eerste kind (Inkomensaandeel vrouw (%))Cohort 2005 na geboorte eerste kind (Inkomensaandeel vrouw (%))Cohort 2013 voor geboorte eerste kind (Inkomensaandeel vrouw (%))Cohort 2013 na geboorte eerste kind (Inkomensaandeel vrouw (%))
00,317,060,224,03
10,040,110,030,13
20,030,180,030,09
30,030,170,060,06
40,030,160,070,1
50,050,20,050,2
60,050,240,050,19
70,080,270,050,24
80,10,30,070,18
90,090,40,10,27
100,070,390,080,31
110,130,440,160,3
120,140,610,090,44
130,130,610,130,42
140,150,810,190,53
150,170,920,20,54
160,211,030,210,66
170,261,160,220,78
180,31,260,290,76
190,261,390,341,04
200,371,610,391
210,41,770,341,17
220,571,870,531,2
230,52,120,491,39
240,62,20,711,64
250,722,250,641,71
260,792,510,81,85
270,912,610,962,05
280,992,761,142,31
291,12,831,192,27
301,362,911,342,62
311,552,911,542,64
321,523,031,752,79
331,932,971,992,75
342,142,832,192,71
352,443,032,332,92
362,612,852,562,86
372,882,792,522,86
383,22,633,122,99
393,652,583,312,84
403,842,453,42,94
414,152,243,892,71
424,182,143,832,62
434,572,054,142,67
444,581,874,192,28
454,221,743,772,55
464,391,634,072,4
4741,434,22,14
483,991,373,862,05
493,761,243,731,92
503,971,43,641,88
513,031,023,331,66
522,710,932,821,49
532,280,852,511,36
5420,792,171,3
551,540,651,871,1
561,430,631,621,11
570,990,441,330,8
580,970,541,130,8
590,740,460,950,72
600,60,390,870,69
610,480,270,810,61
620,510,280,540,52
630,360,290,580,53
640,350,240,430,36
650,30,270,370,38
660,190,190,30,35
670,190,160,230,28
680,190,150,240,23
690,150,180,270,25
700,130,130,190,22
710,140,090,190,19
720,120,10,160,16
730,10,10,130,19
740,070,090,140,17
750,070,080,10,17
760,10,080,090,1
770,090,070,110,08
780,040,080,090,11
790,060,060,080,08
800,060,040,070,09
810,060,040,080,05
820,050,040,060,04
830,050,030,030,06
840,040,030,050,06
850,030,040,030,04
860,040,020,050,06
870,030,020,030,07
880,030,040,070,04
890,031,00E-020,040,06
900,030,020,040,07
910,030,020,030,04
920,031,00E-020,020,04
930,030,020,030,03
941,00E-020,010,010,04
950,030,030,020,02
960,020,020,020,02
970,020,010,030,02
980,010,020,040,01
991,00E-020,010,010,03
1000,871,610,41,13

Bijdrage van jonge moeders aan gezinsinkomen in acht jaar tijd gegroeid

Twee jaar na de geboorte van het eerste kind is de situatie gewijzigd: moeders dragen minder bij aan het gezinsinkomen dan voor de geboorte. Dit is het geval in zowel 2005als 2013, maar de verandering is groter in het oudere cohort. In 2005 droegen jonge moeders gemiddeld 33 procent bij aan het gezinsinkomen. In 2013 was dit gestegen  naar gemiddeld 38 procent. De bijdrage van moeders na de geboorte van hun eersteling neemt dus minder sterk af in 2013 dan in 2005. Ook Van den Brakel, Gidding en Huynen (2018) toonden aan dat in tweeverdienersparen moeders steeds meer bijdragen aan het gezinsinkomen.

Een deel van de vrouwen werkt twee jaar na de geboorte niet meer. In 2005 ging het om 7 procent van de jonge moeders en in 2013 was dit aandeel gedaald naar 4 procent. Dit zijn de twee pieken uiterst links (bij een inkomensaandeel van 0 procent) in figuur 3.1..Voor het grootste deel van de paren verandert de inkomensverhouding na de geboorte van het eerste kind niet (56 procent in 2005 en 64 procent in 2013). Huishoudens waarin het aandeel van de moeder afnam, kwamen in 2005 vaker voor: 39 procent ten opzichte van 29 procent in 2013. Dit ligt in lijn met de geschetste verwachtingen (onderzoeksvraag 3) en met het al eerder vermelde feit dat steeds minder vrouwen hun werkweek terugschroeven na de geboorte van hun eerste kind.

3.2 Verandering inkomensaandeel vrouw bij geboorte eerste kind
 Cohort 2005 (% paren)Cohort 2013 (% paren)
Afgenomen3929
Gelijk5664
Toegenomen57


De onderzoeksvragen over hoe de oorspronkelijke inkomensverhouding samenhangt met de inkomensverhouding die ontstaat na de geboorte van het eerste kind en of er verschillen zijn naar het opleidingsniveau en het cohort (onderzoeksvragen 2,3 en 4)worden beantwoord met een multivariate analyse (zie bijlage A en tabellen B2 en B3). Het aandeel in het gezinsinkomen van de moeder hangt sterk af van het feit of zij blijft werken na de geboorte. Daarom komt eerst de samenhang tussen de inkomensverhouding voor de geboorte en het al dan niet blijven werken aan bod. Ook het verband met opleidingsniveau en de ontwikkeling in de tijd worden daarbij besproken.

Vooral vrouwen die minder verdienden dan hun man blijven nu vaker werken na geboorte

Uit een logistische regressieanalyse (tabel B2) blijkt dat hoe meer vrouwen verdienen voorde geboorte van het eerste kind, des te vaker ze blijven werken na de geboorte (figuur 3.3a). Van de vrouwen die meer dan 30 procent van het gezinsinkomens verdienden, blijft meer dan 90 procent werkzaam na de geboorte. Daarnaast is er een verschil te zien naar cohort: vrouwen die een eerste kind kregen in 2013 zijn minder vaak gestopt met werken dan vrouwen die hun eerste kind kregen in 2005 (figuur 3.3b). Onder het jongste cohort zijn voornamelijk vrouwen die tot 50 procent van het gezinsinkomen verdienden vaker werkzaam na de geboorte van het eerste kind.

Hoogopgeleide jonge moeders blijven vaker werken dan laagopgeleide

Er is weinig verschil te zien tussen partnerrelaties waarin vaders hoogopgeleid of middelbaar / laagopgeleid zijn (figuur 3.3c). Zijn opleiding lijkt er niet veel toe te doen als het gaat om wel of niet te blijven werken, vooral bij vrouwen die meer dan 30 procent van het gezinsinkomen verdienden vóór de geboorte. Als vrouwen minder dan 30%van het huishoudinkomen verdienden, zijn er significante verschillen tussen stellen met een hoogopgeleide man en laag- of middelbaar opgeleide man. Maar een hoogopleidingsniveau van de vrouwelijke partner blijkt wel een verschil te maken en dan vooral bij vrouwen die in de initiële situatie tot 50 procent van het inkomen verdienden (figuur 3.3d). Hoogopgeleiden blijven na de geboorte vaker werkzaam dan lager opgeleide vrouwen.

Gehuwde jonge moeders stoppen vaker met werken dan ongehuwde

Ook andere factoren dan het opleidingsniveau van de moeder en de oorspronkelijke inkomensverhouding hangen samen met (stoppen met) werken door de jonge moeder na de geboorte van haar eerste kind (zie tabel B2). Zo stoppen vrouwen met een grote deeltijdbaan of een voltijdbaan minder snel met werken dan vrouwen met een kleine deeltijdbaan. Ook het huishoudinkomen doet ertoe: hoe hoger het huishoudinkomen is,des te vaker blijft de jonge moeder werken. Als er een tweede kind is geboren gedurende de onderzoeksperiode of als er sprake was van een meerling, stoppen vrouwen vaker met werken. Getrouwde jonge moeders stoppen vaker met werken dan ongehuwde moeders.Was een van de partners (vooral de moeder) voor de geboorte bij de overheid werkzaam,dan blijven jonge moeders vaker werken dan wanneer in het bedrijfsleven werd gewerkt.

3.3a Vrouwen werkzaam na geboorte eerste kind
InkomensaandeelVoorspeld percentage (% (geschat))
068,8
1078,4
2085,7
3090,9
4094,4
5096,6
6098
7098,8
8099,3
9099,6
10099,8


3.3b Vrouwen werkzaam na geboorte eerste kind
InkomensaandeelCohort 2005 (% (geschat))Cohort 2013 (% (geschat))
06770,6
1076,580,8
2084,188,1
3089,692,9
4093,495,9
5095,997,7
6097,598,7
7098,599,3
8099,199,6
9099,499,8
10099,799,9


3.3c Vrouwen werkzaam na geboorte eerste kind
InkomensaandeelMan laag/middelbaar opgeleid (% (geschat))Man hoogopgeleid (% (geschat))
071,363,6
1079,875,5
2086,384,6
309190,8
4094,394,7
5096,497,1
6097,898,4
7098,699,1
8099,299,5
9099,599,7
10099,799,9


3.3d Vrouwen werkzaam na geboorte eerste kind
InkomensaandeelVrouw laag/middelbaar opgeleid (% (geschat))Vrouw hoogopgeleid (% (geschat))
067,269,6
1076,879,9
2084,387,5
3089,892,5
4093,695,6
509697,5
6097,698,6
7098,599,2
8099,199,6
9099,599,8
10099,799,9

Hoe groter het inkomensaandeel vrouw voor de geboorte, des te groter daarna

Voor moeders die blijven werken is met een lineaire regressieanalyse onderzocht hoe hun inkomensaandeel voor en na de geboorte met elkaar samenhangen. Een groter aandeel in het gezinsinkomen dat de vrouw twee jaar voor de geboorte verdiende gaat samen meteen groter aandeel twee jaar na de geboorte (figuur 3.4a en tabel B3). Dit is in lijn met de verwachting (hypothese 1).

Jonge moeders dragen in 2013 meer bij aan het gezinsinkomen dan in 2005

Er zijn verschillen tussen beide cohorten (figuur 3.4b). Ook hier is steun voor de geschetste verwachtingen: het cohort moeders uit 2013 verdient een hoger percentage van het gezinsinkomen na de geboorte van hun eerste kind dan de moeders uit het cohort uit 2005(hypothese 4). Dit verschil is echter voornamelijk aanwezig onder vrouwen die meer dan 40 procent van het oorspronkelijke inkomen verdienden. Voor vrouwen in huishoudens meteen kleiner inkomensaandeel zijn geen verschillen tussen de cohorten.

Vrouwen met hoogopgeleide partner minder groot aandeel in gezinsinkomen

Wat betreft de opleiding van de mannelijke partner spraken de twee geformuleerde hypotheses elkaar tegen (hypotheses 3a en 3b). De resultaten zijn echter niet eenduidig. De resultaten uit de lineaire regressie in tabel B3 laten zien dat wanneer de vader hoogopgeleid is, het inkomensaandeel van de moeder na de geboorte van het eerste kind afneemt. In figuur 3.4c is te zien dat wanneer het aandeel van de moeder minder dan 40 procent was voor de geboorte, haar aandeel na de geboorte kleiner is bij hoogopgeleide dan bij lager opgeleide vaders. Moeders in deze gezinnen kunnen het zich blijkbaar veroorloven om minder te gaan werken omdat hun partner in het levensonderhoud kan voorzien. In partnerrelaties waarin de moeder oorspronkelijk echter meer dan 60 procent van het gezinsinkomen verdiende, is deze negatieve correlatie niette zien. In dat geval is het aandeel na de geboorte van moeders met een hoogopgeleidepartner iets groter dan van moeders met een laagopgeleide partner. Deze resultaten geven dus gedeeltelijk steun voor hypothese 3a: een hoge opleiding van de mannelijke partner stelt vrouwen in staat om makkelijker een stapje terug te doen en dan vooral onder vrouwen die relatief weinig bijdroegen aan het gezinsinkomen voordat er kinderen kwamen. Ook hypothese 3b is gedeeltelijk bevestigd: in huishoudens waarin de man hoogopgeleid is neemt het aandeel van de moeder minder af dan wanneer de vader laagopgeleid is, maar alleen als de vrouw meer (een aandeel van 60 procent of hoger)verdiende voor de geboorte dan haar partner.

Hoogopgeleide jonge moeders dragen meer bij aan gezinsinkomen dan laagopgeleide

Hoogopgeleide jonge moeders verdienen een groter inkomensaandeel dan laag of middelbaar opgeleide jonge moeders en dit verschil is voornamelijk aanwezig bij vrouwen die vóór de geboorte meer dan 20 procent van het gezinsinkomen verdienden (figuur 3.4d). Ook dit is in lijn met de verwachting (hypothese 2).

3.4a Inkomensaandeel vrouw na geboorte eerste kind
InkomensaandeelVoorspeld Inkomensaandeel (% (geschat))
07,3
1014,1
2020,9
3027,7
4034,5
5041,3
6048
7054,8
8061,6
9068,4
10075,2


3.4b Inkomensaandeel vrouw na geboorte eerste kind
InkomensaandeelCohort 2005 (% (geschat))Cohort 2013 (% (geschat))
07,17,4
1013,514,7
2019,822
3026,229,3
4032,636,6
5038,943,9
6045,351,2
7051,758,5
805865,8
9064,473,1
10070,880,4


3.4c Inkomensaandeel vrouw na geboorte eerste kind
InkomensaandeelMan laag/middelbaar opgeleid (% (geschat))Man hoogopgeleid (% (geschat))
09,63,7
1016,111
2022,518,3
302925,6
4035,533
504240,3
6048,547,6
7054,954,9
8061,462,2
9067,969,6
10074,476,9


3.4d Inkomensaandeel vrouw na geboorte eerste kind
InkomensaandeelVrouw laag/middelbaar opgeleid (% (geschat))Vrouw hoogopgeleid (% (geschat))
08,16,3
1014,413,7
2020,821
3027,128,4
4033,435,8
5039,843,1
6046,150,5
7052,557,8
8058,865,2
9065,172,6
10071,579,9

Jonge moeders bij de overheid hebben groter inkomensaandeel dan jonge moeders in bedrijfsleven

Naast het oorspronkelijk inkomensaandeel van vrouwen spelen ook andere factoren een rol in de grootte van het inkomensaandeel dat vrouwen verdienen als ze blijven werken na het krijgen van het eerste kind (tabel B3). Getrouwde vrouwen bijvoorbeeld verdienen na de geboorte van het eerste kind een kleiner aandeel van het gezinsinkomen dan vrouwen die niet getrouwd zijn. Opvallend is dat vrouwen met een migratieachtergrond een iets groter aandeel inkomen verdienen dan vrouwen met een Nederlandse achtergrond. Ook als een van de partners bij de overheid werkt, is het inkomensaandeel van vrouwen na de geboorte hoger dan als men in het bedrijfsleven werkzaam is.

4. Conclusie en discussie

In dit artikel is onderzocht in welke mate de inkomensverhouding tussen partners die beide werkzaam zijn, verandert na de geboorte van het eerste kind. In het bijzonder is hierbij gekeken naar de rol van het inkomensaandeel van vrouwen in het gezinsinkomen voor de geboorte en van het opleidingsniveau van de jonge ouders. Daarnaast is een trend in de tijd (2005-2013) onderzocht.

Ten eerste kan worden geconcludeerd dat naarmate het inkomensaandeel van vrouwen voor het eerste moederschap groter is, ze daarna vaker aan het werk blijven. In het recentere cohort (2013) stopten vrouwen minder vaak met werken dan in het eerdere cohort (2005). Het maakt weinig uit of de jonge vaders hoogopgeleid of middelbaar/laagopgeleid zijn voor het wel of niet te blijven werken door de moeder. Maar een hoge opleiding van de vrouw maakt wel uit: ze blijft vaker werken dan een laagopgeleidevrouw als ze voor de geboorte van het eerst kind minder dan de helft van het inkomen verdiende.

Ten tweede is de conclusie dat de inkomensverhouding tussen werkende partners vóórde geboorte van het eerste kind gelijker is dan erna. Er is weinig verschil tussen de twee cohorten wat betreft de verdeling voor de geboorte. De inhaalslag die jonge vrouwen in deze periode ten opzichte van hun mannelijke leeftijdsgenoten hebben gemaakt qua opleiding en uurloon heeft zich dus niet vertaald in een gelijkere inkomensverdeling binnen huishoudens. Zodra zich een kind aandient, levert de jonge moeder inkomen in,maar in 2013 minder dan in 2005. Vrouwen met een groter aandeel in het gezinsinkomen voor de geboorte van het eerste kind, bleven in het tweede cohort vaker werkzaam nadat zij moeder werden dan in het eerste cohort. Een grotere bijdrage aan het gezinsinkomen vóór het eerste moederschap betekent ook een groter aandeel van werkende vrouwen na de geboorte van het eerste kind. Dit verband is sterker onder hoogopgeleide vrouwen en in het recente cohort jonge moeders.

De sterkere economische positie van vrouwen binnen huishoudens na de geboorte vaneen eerste kind maakt jonge moeders minder economisch afhankelijk van hun partner. Dit spoort met de trend dat moeders tegenwoordig vaker economisch zelfstandig zijn dan tien jaar geleden (Herbers en Portegijs, 2018). Echter, de vraag wat deze ontwikkeling teweegbracht, blijft nog onbeantwoord. Hebben zich in de afgelopen decennium bepaalde culturele en normatieve veranderingen voorgedaan waardoor vrouwen minder bereid zijn economisch in te leveren voor het moederschap? De onderzochte periode periode werd gekenmerkt door een groeiende economische onzekerheid als gevolg van onder andere flexibilisering waar voornamelijk jongeren mee te maken krijgen. De groeiende werk- en inkomensonzekerheid kan jonge stellen ertoe dwingen om de economische risico’s meer te moeten spreiden tussen partners, met als gevolg een gelijkere inkomensverdeling tussen mannen en vrouwen binnen huishoudens. Ook is het mogelijk dat door stijgende huizenprijzen en de strengere inkomenseisen die banken stellen bij het wel of niet verstrekken van een hypotheek, alsook de bij het bepalen van de maximale hoogte vaneen hypotheek, paren een hoger gezinsinkomen moeten verdienen. Vervolgonderzoek zou antwoord op deze vragen kunnen geven.

Literatuur

Alejandro Perez, S., M. van den Brakel (CBS) en W. Portegijs (2018). Welke gevolgen heeft ouderschap voor werk en economische zelfstandigheid? In: Portegijs, W. en M. van den Brakel (red.). Emancipatiemonitor 2018. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/ Centraal Bureau voor de statistiek.

Bakker, B. F. M., J. van Rooijen en L. van Toor (2014). The System of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Statistical Journal of the IAOS, 30, 411–424.

Becker, G. S. (1981). A Treatise on the Family. Harvard: Harvard University Press. Begall, K., en D. Grunow (2015). Labour Force Transitions around First Childbirth in the Netherlands. European Sociological Review, 31(6), 697–712.

Blau, F. D., en L. M. Kahn. (2017). The Gender Wage Gap: Extent, Trends, and Explanations. Journal of Economic Literature, 55(3), 789–865.

Blossfeld, H., en A. Timm (Eds.). (2003). Who Marries Whom? Educational Systems as Marriage Markets in Modern Societies. Dordrecht: Springer Science + Business Media.

Brakel, M. van den, K. Gidding en B. Huynen (2018). Financiële situatie van een- en tweeverdieners. Statistische trends, augustus 2018.

CBS (2017). Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen; kenmerken baan, werknemer. 

CBS StatLine (2018). Werkzame beroepsbevolking; gemiddeld inkomen.

Dirven, H.J. en W. Portegijs (2016). Arbeid. In: Portegijs, W. en M. van den Brakel. Emancipatiemonitor 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek.

Greenstein, T. N. (2000). Economic Dependence, Gender, and the Division of Labor in the Home: A Replication and Extension. Journal of Marriage and Family, 62(2), 322–335.

Happel, S. K., J. K. Hill, en S. A. Low (1984). An economic analysis of the timing of childbirth. Population studies, 38(2), 299-311.

Hartgers, M., A. Merens, R. Blokzijl en T. Traag. Onderwijs. In: Portegijs, W. en M. van den Brakel (red.). Emancipatiemonitor 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/ Centraal Bureau voor de Statistiek.

Herbers, D. en W. Portegijs (2018). Hoeveel vrouwen zijn economisch zelfstandigheid? In: Portegijs, W. en M. van den Brakel. Emancipatiemonitor 2018. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hochschild, A., en A. Machung. (2012). The second shift: working families and the revolution at home. Penguin.

Hotz, V. J., J. A. Klerman en R. J. Willis (1997). The economics of fertility in developed countries. Handbook of population and family economics, 1, 275-347.

Kleven, H., C. Landais, en J.E. Søgaard. (2018). Children and Gender Inequality: Evidence from Denmark (NBER Working Paper Series No. 24219).

Merens, A., F. Bucx, en C. Meng (2017). Eerste treden op de arbeidsmarkt. Over jonge vrouwen en mannen aan het begin van hun loopbaan. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Muller, L., J. Floris, K. Chkalova, B. Dankmeyer, en M. Bloem (2018). Monitor loonverschillen mannen en vrouwen, 2016. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Roeters, A. (2017). Leren van verschillen: Opleidingsverschillen in de vrouwenemancipatie (Learning from differences: Educational differences in women’s emancipation).

Romàn, A. (2006). Deviating from the standard; effects on labor continuity and career patterns (dissertatie). Amsterdam: Dutch University Press.

Shelton, B. A., en John, D. (1996). The Division of Household Labor. Source: Annual Review of Sociology, 22, 299-322.

Smits, W., en De Vries, R. (2013). Veranderende beroepsloopbanen van mannen en vrouwen. Sociaaleconomische Trends.

Steenhof, L., en A. C. Liefbroer (2008) Intergenerational transmission of age at first birth in the Netherlands for birth cohorts born between 1935 and 1984: Evidence from municipal registers. Population Studies, 62(1), 69–84.

Bijlage A: Data en methode

Onderzoekspopulatie

Om inzicht te krijgen in de inkomensverhouding tussen mannen en vrouwen binnen een huishouden, zijn paren die een eerste kind kregen gevolgd twee jaar voor en twee jaar na de geboorte. Om de samenhang tussen de inkomensbijdrage van vrouwen voor de geboorte van hun eersteling aan het huishoudensinkomen en hun arbeidsparticipatie en inkomensaandeel na de geboorte te onderzoeken, is gebruik gemaakt van het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS.

De totale omvang van de geselecteerde onderzoekspopulatie bestond in eerste instantie uit bijna 150 duizend huishoudens. Het gaat hierbij om paren van wie het eerste kind geboren werd in 2005 of 2013. Alleen heteroseksuele stellen die tijdens de gehele periode (twee jaar voor de geboorte tot twee jaar na de geboorte) samen waren en op hetzelfde adres woonden werden geselecteerd, om de focus te houden op stellen die een gezamenlijk huishouden voeren. Stellen die uit elkaar gingen of die zelfs nooit samen een huishouden deelden, vallen dus buiten de onderzoekspopulatie.

In tweede instantie richtte het onderzoek zich op stellen van wie beide partners op de arbeidsmarkt actief kunnen zijn. Dit zijn stellen waarin zowel de vader als de moedert en minste 18 jaar is ten tijde van de geboorte van hun eersteling en niet studeerde tijdens de gehele onderzoeksperiode. Deze laatste selectie is gebeurd met behulp van onderwijsbestanden: de personen die geregistreerd stonden bij een onderwijsinstelling als scholier/student zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Ook werkende studenten of scholieren zijn uit het onderzoek gelaten..

Omdat de focus van het onderzoek lag op de verandering van de arbeidsmarktsituatie van de moeder, zijn enkel stellen geselecteerd van wie beide ouders twee jaar voorde geboorte werkten. Om verschillende modellen te kunnen vergelijken is ten slotte geselecteerd op huishoudens die geen missende waardes hadden. Na deze selecties bleven meer dan 63 duizend huishoudens over (35 586 in 2005 en 27 503 in 2013) waarmee de analyses zijn uitgevoerd. Het wel of niet werkend zijn is bepaald met behulp van informatie afkomstig van de Belastingdienst (zelfstandigen) of UWV (werknemers). Indien men inkomsten uit een werknemersbaan had of als zelfstandige, zijn mensen gekenmerkt als werkend, onafhankelijk van de hoogte van andere inkomstenbronnen.

Methode

Om inzicht te geven in de inkomensverandering, komen eerst beschrijvende statistieken aan bod van het aandeel van het huishoudinkomen dat verdiend wordt door de moeder twee jaar voor en twee jaar na de gezinsvorming. Uit deze beschrijvende analyses blijkt hoe de inkomensverhouding in paren verandert na de geboorte van het eerste kind, en of deze verandering verschilt tussen cohorten.

De onderzoeksvragen 2 en 3 over hoe de oorspronkelijke inkomensverhouding, het opleidingsniveau en cohort samenhangen met de inkomensverhouding die ontstaat na de geboorte van het eerste kind worden beantwoord met een multivariate analyse. Deze analyse is tweedelig. Eerst worden de kansen van vrouwen geschat om te blijven werken na de geboorte. Dit gebeurt met diverse logistische regressiemodellen met als afhankelijke dichotome variabele of de vrouwelijke partner twee jaar na de geboorte wel of niet werkt (0/1). Daarna geven lineaire regressiemodellen inzicht in welke factoren samenhangen met het aandeel van de moeder in het gezinsinkomen twee jaar na de geboorte van het eerste kind. Deze analyse wordt uitgevoerd op de populatie vrouwen die op beide peilmomenten werkzaam waren.

De uitkomsten van multivariate analyses worden gepresenteerd in zowel figuren als voorspelde kansen. De voorspelde kansen zijn a) het voorspelde percentage vrouwen dat blijft werken of b) het geschatte percentage van het huishoudinkomen dat vrouwen verdienen als alle andere verklarende variabelen op een gemiddelde waarde zijn gezet(zie tabel B1). De effecten van de verklarende variabelen van alle modellen zijn inde tabellen B2 en B3 opgenomen. Meestal worden daarbij t-waarden gerapporteerd om te bepalen of de effecten van de verklarende variabelen relevant genoeg zijn. Het databestand dat in deze analyse is gebruikt, is zo groot dat een eventueel verschil al gemakkelijk significant lijkt te zijn volgens conventionele normen (t> 1,96; p <0,05).Analoog aan eerder werk van Steenhof en Liefbroer (2008) met behulp van het SSB, onderscheiden we vier klassen van significantie:
— effecten met t-waarden onder 2 worden als ‘verwaarloosbaar’ beschouwd,
— t-waarden tussen 2 en 10 zijn ‘zwak’ (*),
— t-waarden tussen 10 en 20 ‘matig’(**),
— en t-waarden groter dan 20 ‘sterk’ (***).

Variabelen

Twee uitkomstvariabelen zijn gedefinieerd: 1) een dichotome variabele die aangeeft of de vrouwelijke partner twee jaar na de geboorte wel of niet werkt en 2) het aandeel van de moeder in het gezinsinkomen twee jaar na de geboorte van het eerste kind. Om het aandeel van de moeder in het gezinsinkomen te berekenen, kijken we naar het persoonlijk inkomen van beide partners. Voor personen met een negatief inkomen (bijvoorbeeld zelfstandigen met verlies) is het inkomen op 0 gezet. Het inkomensaandeel van de vrouw is berekend door het persoonlijk inkomen van beide partners op te tellen en het aandeel van de vrouw daarin te berekenen.

De inkomensaandeel van de moeder twee jaar voor de geboorte, het opleidingsniveau van beide partners en het cohortjaar vormen de belangrijkste onafhankelijke variabelen. Het inkomensaandeel van de moeder voor de geboorte wordt op dezelfde manier berekend als haar aandeel twee jaar na de geboorte. Het opleidingsniveau van beide partners is vastgesteld op basis van de hoogst afgeronde opleiding. In het geval van een hbo of wo opleiding wordt een persoon gezien als hoogopgeleid, anders lager (middelbaar of laag) opgeleid. Wanneer het opleidingsniveau niet bekend was, is deze op middelbaar/laagopgeleid gezet, omdat het ontbreken van deze gegevens vaak voorkomt onder lageropgeleiden. Om de invloed van tijd te meten, wordt in de analyses gecontroleerd voor het jaar waarin het eerste kind is geboren (2005 of 2013).

De inkomensverhouding binnen paren hangt ook samen met andere kenmerken van beide partners. Om deze reden wordt gecontroleerd voor een aantal demografische kenmerken(leeftijd, herkomst) en een aantal variabelen gerelateerd aan het werk van zowel de moeder(aantal gewerkte uren voor de geboorte en de bedrijfssector) als de vader (aantal gewerkte uren,bedrijfssector twee jaar voor de geboorte en of hij na de geboorte een baan heeft). Het aantal gewerkte uren is uitgedrukt in de arbeidsduur ten opzichte van een voltijdbaan in hetzelfde bedrijf of in de zelfde bedrijfssector. Deze zogenoemde deeltijdfactor is bij vrouwen in drie categorieën ingedeeld: kleine baan (≤ 0,60 vte), middelgrote baan (tussen 0,6 en 0,8 vte) en grote baan (>0,8 vte). Daarnaast lopen in de analyses een aantal gezinskenmerken mee die het inkomensaandeel van de vrouw na de geboorte kunnen verklaren (relatieduur,huwelijksstatus), het huishouden (inkomensdecielgroep) en de gezinssituatie twee jaar na de geboorte van het eerste kind (of er nog een kind geboren is en of het eerste kind deel uitmaakt van een meerling).

Bijlage B: Tabellen

B1. Beschrijvende statistieken
Variabele Aandeel (in %)GemiddeldeStandaard-deviatie
Verandering inkomensverdeling: aandeel moeder afgenomen59
Verandering inkomensverdeling: aandeel moeder blijft gelijk35
Verandering inkomensverdeling: aandeel moeder is toegenomen6
Inkomensaandeel vrouw twee jaar voor geboorte 0,440,12
Hoogopgeleide moeder44
Hoogopgeleide vader40
Cohort 201344
Arbeidsduur moeder voor geboorte: kleine baan8
Arbeidsduur moeder voor geboorte: middelgrote baan15
Arbeidsduur moeder voor geboorte: grote baan77
Leeftijd moeder 31,913,46
Herkomst moeder: Nederland87
Herkomst moeder: westerse migratieachtergrond6
Herkomst moeder: niet-westerse migratieachtergrond8
Moeder werkt bij overheid48
Deeltijdfactor vader voor geboorte 0,970,11
Vader werkt twee jaar na geboorte98
Leeftijd vader 34,294,00
Herkomst vader: Nederland88
Herkomst vader: westerse migratieachtergrond7
Herkomst vader: niet-westerse migratieachtergrond5
Vader werkt bij overheid16
Relatieduur 6,882,57
Relatiestatus: Ongehuwd31
Relatiestatus: Al gehuwd twee jaar voor geboorte35
Relatiestatus: Gehuwd na twee jaar voor geboorte35
Inkomensdecielgroep huishouden 5,502,86
Meerling2
Tweede of derde kind23