Hoe is de financiële welvaart verdeeld?

1. Inleiding

In veel landen is het vermogen van huishoudens niet of slechts gedeeltelijk bekend en is men aangewezen op de inkomensverdeling om financiële welvaart te beschrijven. Dat is legitiem als een laag (hoog) inkomen samengaat met een laag (hoog) vermogen. Dat is echter niet altijd zo: zelfstandigen die verlies hebben geleden, hebben doorgaans een buffer in de vorm van bedrijfsvermogen. En bijvoorbeeld jonge stellen van wie de woning onder water staat, kunnen met twee voltijdsbanen een behoorlijk inkomen genereren. In Nederland zijn gedetailleerde vermogensgegevens van alle huishoudens beschikbaar, via bijvoorbeeld banken en de Belastingdienst. Om de financiële welvaart van huishoudens in kaart te brengen, heeft het CBS tot nu toe meestal cijfers over de inkomens- en vermogensverdeling naast elkaar gepresenteerd (zie bijvoorbeeld CBS, 2019a). In dit artikel wordt de inkomens- en vermogenspositie van een huishoudens weergegeven in één indicator: een maat voor financiële welvaart (zie kader).

 
De welvaartsmaat gaat uit van de relatieve inkomens- en vermogenspositie. Een van de redenen hiervoor is het veelvuldig gebruik van inkomen en vermogen als achtergrondvariabele in andere studies over thema’s als onderwijs, gezondheid en veiligheid (zie bijvoorbeeld artikelen in Statistische Trends). Voor zulke studies volstaat doorgaans de relatieve inkomens- en vermogenspositie, zodat de combinatie van inkomen en vermogen in een relatieve welvaartsmaat voor de hand ligt. Verder speelt eenvoud van de maat een belangrijke rol. Een groepsindeling van huishoudens op grond van hun inkomen en vermogen heeft daarom de voorkeur boven een optelling van inkomen en vermogen, zoals bijvoorbeeld OECD (2013) voorstelt 1). Hoewel huishoudens ook op basis van zo’n optelling gerangschikt kunnen worden op een welvaartsladder, gaat die rangschikking niet uit van de ordening op de inkomens- en vermogensladder. Wingen, Berger-Van Sijl, Kunst en Otten (2010) gingen daar wel vanuit en creëerden een welvaartsladder op basis van de som van de relatieve inkomens- en vermogenspositie. Nadeel van die indeling is echter dat de betrekkelijk grote groep met een klein of geen vermogen over ongeveer een kwart de vermogensladder uitgesmeerd is (zie CBS, 2019a), en daarmee staan deze vermogens ook op de welvaartsladder relatief ver uit elkaar. In de hier beschreven welvaartsmaat is dit ondervangen door huishoudens mee te laten tellen op basis van een gewicht dat correspondeert met hun plaats op de inkomens- en vermogensladder.

Aan de hand van de gekozen maat voor financiële welvaart brengt dit artikel in beeld in hoeverre de welvaartsverdeling verschilt van de inkomens- en vermogensverdeling van huishoudens. Ook de samenstelling van de groepen huishoudens op de sporten van de welvaartsladder passeert dan de revue. Verder komt de financiële welvaart van diverse bevolkingsgroepen aan bod. In hoeverre zijn groepen meer of minder dan gemiddeld welvarend? Tot slot ligt de focus op de groep met weinig welvaart: de ‘welvaartsarmen’. Hoe groot is de groep met welvaartsarmoede en hoe heeft de omvang van deze groep zich ontwikkeld sinds 2011?

1) De welvaart van een huishouden definieert OECD als het inkomen aangevuld met een deel van het vermogen. Voor de omvang van dat deel vermogen zijn diverse keuzes mogelijk, bijvoorbeeld door het te laten afhangen van de levensverwachting. Bos (2015) toont aan dat de uitkomsten van zo’n maat weinig afwijken van de voor dit artikel gekozen welvaartsmaat.