5. Research & Development
Dit hoofdstuk betreft Research & Development (R&D). Het geeft een beeld van de uitgaven aan R&D, R&D-personeel en de R&D-intensiteit bij bedrijven en instellingen met 10 of meer werkzame personen. Het gaat hierbij om R&D activiteiten uitgevoerd binnen het bedrijf met eigen en/of ingeleend personeel in Nederland. De cijfers betreffen 2022 en de voorafgaande periode vanaf 20137). De cijfers komen voort uit het R&D onderzoek dat jaarlijks door het CBS wordt uitgevoerd. Een toelichting bij dit onderzoek en de gehanteerde definities voor R&D vindt u hier.
R&D-uitgaven
De totale uitgaven voor R&D door bedrijven en instellingen zijn tussen 2013 en 2022 toegenomen met 52 procent. In 2022 gaven Nederlandse bedrijven en instellingen meer dan 21,6 miljard euro uit aan R&D8). Het Nederlandse bedrijfsleven verrichtte twee derde van alle R&D in Nederland. Hoger onderwijsinstellingen waren goed voor 27 procent van de totale R&D-uitgaven. Dit zijn de universiteiten, universitaire medische centra en het hoger beroepsonderwijs. Overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen verrichtten de overige 5 procent van de Nederlandse R&D in 2022. Bedrijven en instellingen verrichten R&D niet altijd voor zichzelf of voor de eigen sector. Bedrijven doen bijvoorbeeld ook R&D in opdracht van de overheid, en researchinstellingen en universiteiten verrichten R&D ook in opdracht van bedrijven.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (mln euro) | Instellingen1) (mln euro) | Hoger onderwijs en UMC2) (mln euro) |
---|---|---|---|
2013 | 9299 | 848 | 4092 |
2014 | 9444 | 889 | 4262 |
2015 | 9515 | 900 | 4393 |
2016 | 10008 | 923 | 4304 |
2017 | 10667 | 907 | 4506 |
2018 | 10998 | 971 | 4581 |
2019 | 11846 | 1014 | 4900 |
2020 | 12314 | 1038 | 5142 |
2021 | 13048 | 1080 | 5623 |
2022* | 14806 | 1034 | 5778 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
R&D-personeel
Tussen 2013 en 2022 is het R&D-personeel met 36 procent toegenomen. In 2022 besteedden Nederlandse bedrijven en instellingen samen ruim 184 duizend arbeidsjaren aan R&D. Ook hier namen bedrijven het grootste deel (73 procent) voor hun rekening. Het hoger onderwijs was goed voor 22 procent van de R&D-arbeidsjaren. De resterende 5 procent werd gerealiseerd door overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen.
De R&D-uitgaven per R&D arbeidsjaar zijn tussen 2013 en 2022 toegenomen van 105 duizend naar 118 duizend euro per arbeidsjaar. De bedrijvensector gaf in 2022 111 duizend euro uit per R&D-arbeidsjaar, het hoger onderwijs 123 duizend euro en de publieke researchinstellingen 113 duizend euro.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (arbeidsjaren in 1 000 vte) | Instellingen1) (arbeidsjaren in 1 000 vte) | Hoger onderwijs en UMC2) (arbeidsjaren in 1 000 vte) |
---|---|---|---|
2013 | 95,1 | 8,1 | 32,3 |
2014 | 94,6 | 8,3 | 33,2 |
2015 | 97,4 | 8,3 | 33,6 |
2016 | 102,6 | 8,6 | 33,3 |
2017 | 107,5 | 8,6 | 34,4 |
2018 | 112,8 | 9,3 | 34,7 |
2019 | 115,1 | 9,3 | 36 |
2020 | 118,4 | 9,6 | 38,4 |
2021 | 123,6 | 9,6 | 40,5 |
2022* | 134 | 9,1 | 40,5 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
R&D-intensiteit
De R&D-intensiteit (R&D uitgaven gedeeld door het bruto binnenlands product) was 2,18 procent in 2022. Vanaf 2013 is de R&D-intensiteit in Nederland relatief weinig veranderd (variatie tussen 2,10 en 2,27 procent). Dat betekent dat de R&D-uitgaven gelijke tred hielden met de Nederlandse economie.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) | Instellingen1) (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) | Hoger onderwijs en UMC2) (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) |
---|---|---|---|
2013 | 1,4 | 0,13 | 0,61 |
2014 | 1,39 | 0,13 | 0,63 |
2015 | 1,36 | 0,13 | 0,63 |
2016 | 1,39 | 0,13 | 0,6 |
2017 | 1,42 | 0,12 | 0,6 |
2018 | 1,4 | 0,12 | 0,58 |
2019 | 1,43 | 0,12 | 0,59 |
2020 | 1,51 | 0,13 | 0,63 |
2021 | 1,46 | 0,12 | 0,63 |
2022* | 1,49 | 0,1 | 0,58 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
De Europese Commissie streefde naar een R&D-intensiteit van drie procent voor de gehele EU in 2020 (Europese Commissie, 2010). Nederlandse beleidsmakers hebben deze doelstelling voor R&D-uitgaven genuanceerd en vastgesteld op 2,5 procent van het bbp in 2020 (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 2011). Slechts een minderheid van de EU-landen heeft deze doelstelling gehaald, waardoor de Europese Commissie besloot de doelstelling van 3% aan te houden voor 2030 (Europese Commissie, 2020). Nederland blijft na 2020 voorlopig het streefgetal van 2,5% hanteren (Rathenau Instituut, 2022). Vooralsnog haalt Nederland de Europese maar ook de eigen doelstelling niet.
Literatuur
Europese Commissie (2010). Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese Commissie, Brussel.
Europese Commissie (2020). Strategic Plan 2020–2024 DG Research and Innovation. Europese Commissie, Brussel.
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (2011). Nationaal Hervormingsprogramma 2011. Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 15 april 2011, nummer 21501-20-531, Den Haag.
OESO (2015). Frascati Manual 2015; Guidelines for Collecting and Reporting Data on Research and Experimental Development. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.
Rathenau Instituut (2022). Twee en een half procent. Webpublicatie, https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-cijfers/geld/wat-geeft-nederland-uit-aan-rd/twee-en-een-half-procent
8) De R&D-uitgaven bestaan naast de loonkosten uit de overige exploitatiekosten die aan R&D zijn toe te rekenen, met uitzondering van de afschrijvingen. In plaats van de afschrijvingen behoren de R&D-investeringen tot de R&D-uitgaven.