Digitalisering en kenniseconomie 2024
Over deze publicatie
Digitalisering en kenniseconomie 2024 geeft de meest actuele stand van zaken en trends op het terrein van digitalisering en de Nederlandse kenniseconomie.
Samenvatting
Hoofdstuk 1 Inleiding
In deze eerste editie van de publicatie Digitalisering en kenniseconomie geeft het CBS de actuele stand van zaken op het terrein van digitalisering en de kenniseconomie aan de hand van een selectie kernindicatoren. Waar mogelijk worden trends over de afgelopen jaren gepresenteerd. De publicatie vormt samen met het Dossier Digitalisering en kenniseconomie en het Dashboard Digitalisering en kenniseconomie de opvolger van de CBS publicatie ICT, kennis en economie.
Hoofdstuk 2 ICT en economie
- In het vierde kwartaal van 2023 bestond de Nederlandse ICT-sector uit 99,8 duizend bedrijven. Van deze bedrijven waren er 93,5 duizend actief als ICT-dienstverlener, 5 335 bedrijven waren een ICT-groothandelsbedrijf en 1010 bedrijven waren actief in de ICT-industrie.
- Tussen 2011 en 2023 groeide het aantal ICT-bedrijven in Nederland in deze periode met gemiddeld 4,6 procent per jaar.
- De productiewaarde van de ICT-sector als geheel nam in 2022 toe met 8,1 procent (volumemutatie t.o.v. voorgaand jaar).
- De bruto toegevoegde waarde van de ICT-sector groeide in 2022 met 11,3 procent (volumemutatie t.o.v. voorgaand jaar). Daarmee is de ICT-sector harder gegroeid dan de gehele Nederlandse economie die een groei van 5,7 procent kende.
- In 2023 waren 603 duizend ICT’ers werkzaam in diverse bedrijfstakken van de Nederlandse economie. Tien jaar eerder, in 2013, waren dit er nog 334 duizend.
- In 2022 gaven bedrijven, overheden en consumenten samen ruim 75,3 miljard euro uit aan ICT-goederen en -diensten.
Hoofdstuk 3 ICT-gebruik bij bedrijven
- In 2024 gebruikte 82 procent van het personeel bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen geregeld een computer met internet voor het werk. Twintig jaar geleden, in 2004, werkte nog maar 40 procent van de werkzame personen met een computer met internet. Tien jaar geleden, in 2014, was dit aandeel 65 procent.
- In 2024 ondersteunde 85 procent van de bedrijven telewerken. In 2004 bood nog slechts een kwart van de bedrijven telewerken aan (26 procent). In 2014 was dat aandeel al opgelopen tot bijna 70 procent.
- Van alle Nederlandse bedrijven had 28 procent elektronische verkopen via een website of app en/of EDI in 2023. Het aandeel bedrijven met elektronische verkopen is sinds 2013 niet sterk veranderd.
- In 2024 gebruikte 23 procent van de bedrijven één of meer van zeven specifieke AI-technologieën, zoals spraakherkenning, machine learning en patroon- of gezichtsherkenning. In 2023 was dit nog 14 procent.
- Van de uitgevraagde technologieën werden text mining en natural language generation het vaakst gebruikt (14 en 12 procent).
Hoofdstuk 4 ICT-gebruik bij personen
- In 2023 was 95 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder dagelijks online. Tien jaar eerder was het dagelijks internetgebruik nog 78 procent. Binnen de EU behoort Nederland, samen met Zweden en Denemarken tot de landen met het hoogste aandeel inwoners dat dagelijks online is.
- Ruim 90 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder e-mailde of verstuurde tekstberichten in 2023.
- In 2023 belde 81 procent van de Nederlanders via internet. In 2013 was dit nog 28 procent.
- In 2013 maakte 53 procent van de Nederlandse bevolking gebruik van sociale netwerken. Dit aandeel nam toe tot 72 procent in 2023. De laatste jaren zijn ook steeds meer ouderen op sociale netwerken actief geworden.
- In de eerste helft van 2023 zei 78 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder iets online gekocht te hebben. Tien jaar eerder, in 2013, was dat nog 50 procent.
Hoofdstuk 5 Research & Development
- De totale uitgaven voor R&D door bedrijven en instellingen zijn tussen 2013 en 2022 toegenomen met 52 procent.
- In 2022 gaven Nederlandse bedrijven en instellingen meer dan 21,6 miljard euro uit aan Research & Development. Twee derde van deze uitgaven werden gedaan door het Nederlandse bedrijfsleven, 27 procent door hoger onderwijsinstellingen en 5 procent door overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen.
- Tussen 2013 en 2022 is het R&D-personeel met 36 procent toegenomen.
- In 2022 besteedden Nederlandse bedrijven en instellingen samen ruim 184 duizend arbeidsjaren aan R&D. Bedrijven waren goed voor 73 procent van deze arbeidsjaren, het hoger onderwijs voor 22 procent en overheidsinstellingen en private non-profit instellingen voor 5 procent.
- De R&D-intensiteit (R&D uitgaven gedeeld door het bruto binnenlands product) was 2,18 procent in 2022.
- Vanaf 2013 is de R&D-intensiteit in Nederland relatief weinig veranderd (variatie tussen 2,10 en 2,27 procent). Dat betekent dat de R&D-uitgaven gelijke tred hielden met de Nederlandse economie.
Hoofdstuk 6 Innovatie
- In de periode 2020-2022 was 45 procent van de bedrijven innovatief. Het merendeel van deze bedrijven (93 procent) kon de innovatie in die periode ook succesvol afronden.
- Het aandeel bedrijven dat succesvol innoveerde in 2020-2022 was groter in de industrie dan onder dienstverleners (54 tegen 42 procent).
- Grote bedrijven houden zich vaker bezig met het ontwikkelen van innovaties dan kleine. Het aandeel afgeronde innovaties was 53 procent bij bedrijven met 250 of meer werkzame personen. Bij bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen was dit 41 procent.
- Van alle bedrijven die succesvolle innovaties hebben doorgevoerd in de periode 2020-2022 deed 9,5 procent uitsluitend aan productinnovatie. De helft van deze bedrijven deed alleen aan procesinnovatie en 38,2 procent combineerde procesinnovatie met productinnovatie.
1. Inleiding
Voor u ligt de eerste editie van de publicatie Digitalisering en kenniseconomie. Samen met het Dossier Digitalisering en kenniseconomie en het Dashboard Digitalisering en kenniseconomie is dit de opvolger van de CBS publicatie ICT, kennis en economie.
Het dashboard, het dossier en deze overzichtspublicatie vormen een eenheid. Het dashboard geeft de ontwikkelingen op het terrein van digitalisering en de kenniseconomie op hoofdlijnen in cijfers weer. Het dossier geeft juist de verdieping in de vorm van een verzameling inhoudelijke publicaties. Deze overzichtspublicatie geeft tekst en uitleg bij de ontwikkeling van de indicatoren van het dashboard1).
Het dashboard en de overzichtspublicatie geven geen uitputtend overzicht van bij het CBS beschikbare cijfers, maar geven de ontwikkelingen aan de hand van een aantal kernindicatoren. Informatie over het kennispotentieel in Nederland is in de oneven jaren onderdeel van deze publicatie, en is dus dit jaar niet opgenomen. Het dashboard bevat wel de informatie over dit onderdeel.
Nationaal perspectief
Deze publicatie heeft, net als het dashboard, een nationaal perspectief. Er wordt ingegaan op de situatie in Nederland zonder deze te vergelijken met andere landen. Voor een internationaal perspectief op digitalisering verwijzen we naar het werk van de Europese Commissie rond de Digital Decade. Dit overkoepelende framework heeft als doel de toegang tot technologie en innovatie te verzekeren voor inwoners van de EU. Om dit te bereiken zijn specifieke doelen gesteld op de terreinen connectiviteit, digitale vaardigheden, digitale bedrijven en digitale publieke voorzieningen. Jaarlijks worden er een voortgangsrapportage voor de EU als geheel en rapportages voor de afzonderlijke EU-landen, waaronder Nederland, gepubliceerd. De rapportages voor 2024 zijn hier te vinden. Naast de rapportages is er een DESI dashboard for the Digital Decade. Dit dashboard is opgezet om de voortgang van EU-landen te monitoren op het terrein van digitalisering. De stand van zaken en ontwikkelingen voor Nederland kunnen worden vergeleken met andere EU-landen.
Leeswijzer
De publicatie is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 behandelt de bijdrage van ICT aan de Nederlandse economie. Het hoofdstuk gaat in op het aantal ICT bedrijven in Nederland, de ICT-sector in vergelijking met de Nederlandse economie, ICT-investeringen en uitgaven, en het aantal werkzame personen en openstaande vacatures in de ICT. Hoofdstuk 3 bespreekt hoe bedrijven ICT toepassen en geeft cijfers over personeel dat werkt met internet, en telewerken, e-commerce en het gebruik van AI-technologie bij bedrijven. Hoofdstuk 4 richt zich op het internetgebruik bij personen. Er wordt ingegaan op internetgebruik, online communicatie, deelname aan sociale netwerken en online winkelen. Hoofdstuk 6 over R&D beschrijft de investeringen in kennis. Er wordt ingegaan op R&D in Nederland aan de hand van cijfers over R&D-uitgaven, personeel dat werkt aan R&D, en R&D intensiteit. Het afsluitende hoofdstuk gaat in op de uitkomsten van het meest recente CBS-onderzoek naar innovatie bij Nederlandse bedrijven. Het percentage innovatieve bedrijven komt aan bod en het aandeel bedrijven met product- en bedrijfsprocesinnovaties wordt besproken.
2. ICT en economie
Dit hoofdstuk beschrijft de rol van ICT in de Nederlandse economie aan de hand van enkele kernindicatoren. Het aantal ICT bedrijven in Nederland wordt gepresenteerd en de ontwikkeling van de ICT-sector wordt vergeleken met die van de Nederlandse economie. Ook worden de ICT-investeringen en uitgaven besproken, evenals de ontwikkeling van het aantal werkzame personen en het aantal openstaande vacatures in de ICT.
Bijna 100.000 ICT-bedrijven in 2023
In het vierde kwartaal van 2023 bestond de Nederlandse ICT-sector uit 99,8 duizend bedrijven. Gezamenlijk hadden ICT-bedrijven in 2023 een aandeel van 4,4 procent in het totale aantal Nederlandse bedrijven.
Categorie | ICT diensten | ICT groothandel | ICT industrie |
---|---|---|---|
2010 | 48230 | 6565 | 805 |
2011 | 51745 | 6345 | 815 |
2012 | 54315 | 6090 | 800 |
2013 | 56555 | 5900 | 795 |
2014 | 59985 | 5830 | 825 |
2015 | 63145 | 5685 | 850 |
2016 | 65480 | 5575 | 835 |
2017 | 67865 | 5545 | 840 |
2018 | 70795 | 5405 | 885 |
2019 | 74670 | 5400 | 945 |
2020 | 76210 | 5150 | 960 |
2021 | 81375 | 5185 | 920 |
2022 | 85025 | 4975 | 920 |
2023* | 93495 | 5335 | 1010 |
* nader voorlopige cijfers |
De meeste bedrijven in de ICT-sector zijn actief als ICT-dienstverlener; eind 2023 waren dit er bijna 93,5 duizend. Daarnaast waren er 5 335 ICT-groothandelsbedrijven en 1 010 bedrijven in de ICT-industrie.
Tussen 2011 en 2023 is het aantal ICT-bedrijven gestaag gestegen. Elk jaar werden er meer ICT-bedrijven opgericht dan opgeheven. Daarmee groeide het aantal ICT-bedrijven in Nederland in deze periode met gemiddeld 4,6 procent per jaar. De groei in ‘coronajaar’ 2020 viel wel aanzienlijk lager uit dan in de voorgaande jaren (1,6 procent). In 2023 was de groei met 9,8 procent het grootst.
Eind 2023 bestond 94 procent van de ICT-sector uit dienstverlenende bedrijven. Ten opzichte van 2011 is hun aandeel in de ICT-sector gegroeid. In dat jaar was nog 88 procent van de bedrijven in de ICT-sector een dienstverlener. De aandelen van de ICT-groothandel en de ICT-industrie waren respectievelijk 5 en 1 procent in 2023. In 2011 omvatten deze sectoren respectievelijk 11 en (eveneens) 1 procent van het totale aantal ICT-bedrijven.
Stijging productiewaarde ICT-sector
De productiewaarde van de ICT-sector als geheel nam in 2022 toe met 8,1 procent. In 2021 kromp de productiewaarde nog met 2,5 procent. De productiewaarde van de Nederlandse economie als geheel nam in 2022 toe met 4,8 procent.
Categorie | Totaal ICT-sector (volumemutatie t.o.v. voorgaand jaar (%)) | Totaal Nederland (volumemutatie t.o.v. voorgaand jaar (%)) |
---|---|---|
2017 | 5,2 | 3,3 |
2018 | -0,4 | 3,5 |
2019 | -5,2 | 1,6 |
2020 | -0,6 | -3,6 |
2021 | -2,5 | 4,9 |
2022 | 8,1 | 4,8 |
ICT-dienstverleners realiseerden in 2022 gezamenlijk een 11,4 procent hogere productiewaarde dan in 2021. Binnen de ICT-diensten waren vooral bedrijven in de IT- en informatiedienstverlening de aanjagers van de groei (+13,1 procent), maar ook telecommunicatiebedrijven droegen bij aan de groei (+4,6 procent).
ICT-sector groeit harder dan totale economie
De bruto toegevoegde waarde van de ICT-sector groeide in 2022 met 11,3 procent. Daarmee is de ICT-sector harder gegroeid dan de gehele Nederlandse economie die een groei van 5,7 procent kende. 2020 was een bijzonder jaar. In dat jaar kromp de gehele Nederlandse economie met 4,1 procent, terwijl de ICT-sector net als in de voorgaande jaren een groei doormaakte (+4,8 procent).
Categorie | Totaal ICT-sector (volumemutatie t.o.v voorgaand jaar (%)) | Totaal Nederland (volumemutatie t.o.v voorgaand jaar (%)) |
---|---|---|
2017 | 5,9 | 2,9 |
2018 | 5,2 | 2,3 |
2019 | 4,5 | 2 |
2020 | 4,8 | -4,1 |
2021 | 3,7 | 6,6 |
2022 | 11,3 | 5,7 |
Meer dan een half miljoen ICT’ers werkzaam
In 2023 waren 603 duizend ICT’ers werkzaam in diverse bedrijfstakken van de Nederlandse economie. Tien jaar eerder, in 2013, waren dit er nog 334 duizend. Daarmee is het aantal werkzame ICT’ers in tien jaar tijd met 81 procent toegenomen.
Het aantal openstaande vacatures in de ICT-sector bedroeg eind december 2023 ruim 17,8 duizend. Eerder in 2023 was het aantal vacatures hoger; eind maart stonden er nog 21,3 duizend vacatures open. Het aantal openstaande ICT-vacatures was in 2023 ruim 2,5 keer groter dan tien jaar eerder (in 2013).
Jaar | Openstaande vacatures (Openstaande vacatures (x 1 000)) | Werkzame personen (Werkzame personen (x 1 000)) | |
---|---|---|---|
2013 | 1e kwartaal | 6,5 | 334 |
2013 | 2e kwartaal | 6,6 | |
2013 | 3e kwartaal | 6,5 | |
2013 | 4e kwartaal | 6,5 | |
2014 | 1e kwartaal | 7,9 | 349 |
2014 | 2e kwartaal | 7,6 | |
2014 | 3e kwartaal | 7,8 | |
2014 | 4e kwartaal | 7,9 | |
2015 | 1e kwartaal | 9,4 | 363 |
2015 | 2e kwartaal | 8,8 | |
2015 | 3e kwartaal | 10 | |
2015 | 4e kwartaal | 10,9 | |
2016 | 1e kwartaal | 11,6 | 375 |
2016 | 2e kwartaal | 11 | |
2016 | 3e kwartaal | 10,1 | |
2016 | 4e kwartaal | 10,3 | |
2017 | 1e kwartaal | 12,3 | 376 |
2017 | 2e kwartaal | 12,8 | |
2017 | 3e kwartaal | 11,9 | |
2017 | 4e kwartaal | 13,8 | |
2018 | 1e kwartaal | 15,8 | 410 |
2018 | 2e kwartaal | 15,4 | |
2018 | 3e kwartaal | 15,7 | |
2018 | 4e kwartaal | 15,2 | |
2019 | 1e kwartaal | 17 | 449 |
2019 | 2e kwartaal | 16,6 | |
2019 | 3e kwartaal | 17,2 | |
2019 | 4e kwartaal | 16,7 | |
2020 | 1e kwartaal | 13,8 | 461 |
2020 | 2e kwartaal | 11,6 | |
2020 | 3e kwartaal | 12,8 | |
2020 | 4e kwartaal | 14,7 | |
2021 | 1e kwartaal | 17,4 | 556 |
2021 | 2e kwartaal | 21,3 | |
2021 | 3e kwartaal | 21,3 | |
2021 | 4e kwartaal | 23,6 | |
2022 | 1e kwartaal | 26,8 | 615 |
2022 | 2e kwartaal | 26 | |
2022 | 3e kwartaal | 24,4 | |
2022 | 4e kwartaal | 21,3 | |
2023 | 1e kwartaal | 21,3 | 603 |
2023 | 2e kwartaal | 19,6 | |
2023 | 3e kwartaal | 19,2 | |
2023 | 4e kwartaal | 17,8 | |
1) Banen voor ICT’ers betreffen beroepen met ISCO-2008 codes 133, 215, 251, 252, 351, 352 en 742. Vacatures in de ICT betreffen vacatures bij bedrijven met SBI-2008 codes 61, 62 en 63. |
ICT-uitgaven bedrijfsleven en overheden nemen toe
In 20222) gaven bedrijven, overheden en consumenten samen ruim 75,3 miljard euro uit aan ICT-goederen en -diensten. Er werd 8,5 procent meer uitgegeven dan in 2021. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door een stijging in het intermediair verbruik van bedrijven en overheden, van 56,3 miljard naar 61,5 miljard. Onder het intermediair verbruik vallen onder andere uitgaven voor het onderhoud van software. De uitgaven aan ICT zijn in de periode 2015-2021 relatief gelijk gebleven (gemiddeld 61,8 miljard).
Categorie | Investeringen (bedrag in miljoenen (lopende prijzen)) | Uitgaven (bedrag in miljoenen (lopende prijzen)) |
---|---|---|
2015 | 29731 | 61694 |
2016 | 25085 | 60628 |
2017 | 25629 | 62774 |
2018 | 25787 | 62296 |
2019 | 27977 | 61519 |
2020 | 28516 | 61929 |
2021 | 29179 | 61620 |
2022* | 32700 | 75335 |
*Door een revisie van de methode zijn de ICT-uitgaven in 2022 niet vergelijkbaar met die voor eerdere jaren. |
Investeringen in ICT groeien
In 2022 was het volume van de ICT-investeringen 7,7 procent groter dan in 2021. Gezamenlijk investeerden Nederlandse bedrijven en overheden 208,8 miljard euro in 2022. Van dit bedrag betrof 32,7 miljard euro investeringen in ICT. ICT-investeringen vertegenwoordigden daarmee bijna 16 procent van de totale investeringen in Nederland. In 2016 daalden de investeringen in de ICT nog met 4,6 miljard euro. In de periode daarna namen de investeringen gedurende 5 jaar (tot 2022) toe met gemiddeld bijna 1,3 miljard per jaar. In 2022 groeiden de ICT-investeringen het meest (+ 3,5 miljard).
3. ICT gebruik bedrijven
Dit hoofdstuk gaat in op het ICT-gebruik bij bedrijven. Het geeft een beeld van de ontwikkeling van het gebruik van internet door werknemers, telewerken bij bedrijven, de elektronische verkoop van producten door bedrijven en het gebruik van AI-technologie.
Internet door 82 procent van het personeel gebruikt
In 2024 gebruikte 82 procent van het personeel bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen geregeld een computer met internet voor het werk. Dit aandeel is ten opzichte van het jaar ervoor niet gewijzigd. Digitalisering neemt steeds meer toe onder het werkzame personeel. Twintig jaar geleden, in 2004, werkte nog maar 40 procent van de werkzame personen met een computer met internet. Tien jaar geleden, in 2014, was dit aandeel 65 procent.
Het gebruik van een computer met internet was in 2024 het hoogst voor bedrijven in de Financiële dienstverlening. In deze bedrijfstak gebruikte 100 procent van het personeel geregeld een computer met internet. Andere bedrijfstakken met een relatief hoog gebruik van een computer met internet waren Informatie en communicatie (99 procent), Verhuur en handel van onroerend goed (98 procent), Specialistische zakelijke diensten (97 procent) en Gezondheids- en welzijnszorg (95 procent). In de Horeca was het gebruik van een computer met internet door personeel het laagst (59 procent).
In 2024 verstrekte 85 procent van de bedrijven met 10 of meer werkzame personen een laptop, tablet of smartphone met mobiel internet aan hun personeel. Tien jaar eerder, in 2014 was dit nog 66 procent. In 2024 had 47 procent van het personeel van Nederlandse bedrijven mobiel internet van het bedrijf. In 2014 was dit nog 24 procent. Personeel van Nederlandse bedrijven werkt dus steeds vaker met mobiel internet via het bedrijf.
Bedrijven in de Bouwnijverheid verstrekten in 2024 het vaakst een apparaat met mobiel internet aan hun personeel (94 procent). Horecabedrijven deden dit het minst vaak (65 procent).
Categorie | Personeel dat werkt met internet (% personen werkzaam bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Personeel dat werkt met mobiel internet (% personen werkzaam bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Personeel dat werkt met mobiel internet, 2024 (% personen werkzaam bij bedrijven met 10 of meer werkzame personen) |
---|---|---|---|
2004 | 40 | ||
2005 | 41 | ||
2006 | 49 | ||
2007 | 53 | ||
2008 | 57 | ||
2009 | 61 | ||
2010 | 60 | 10 | |
2011 | |||
2012 | 60 | 18 | |
2013 | 61 | 21 | |
2014 | 65 | 24 | |
2015 | 66 | 28 | |
2016 | 68 | 30 | |
2017 | 72 | 35 | |
2018 | 73 | 34 | |
2019 | 72 | 33 | |
2020 | 75 | 36 | |
2021 | 77 | 36 | |
2022* | 81 | 44 | |
2023* | 82 | ||
2024* | 82 | 47 | |
* voorlopige cijfers |
Telewerken kan bij 85 procent van de bedrijven
In 2024 ondersteunde 85 procent van de bedrijven met 10 of meer werkzame personen telewerken. Telewerken betekent hier dat medewerkers regelmatig buiten de bedrijfsvestiging werken en van daaruit toegang hebben tot het ICT-systeem van het bedrijf. Het gaat daarbij niet alleen om toegang tot e-mail, maar ook om toegang tot bestanden en/of programmatuur. In 2004 bood nog slechts een kwart van de bedrijven telewerken aan (26 procent). In 2014 was dat aandeel al opgelopen tot bijna 70 procent.
Het aandeel bedrijven waar telewerken wordt ondersteund was in 2024 het hoogst in de Informatie en communicatie en de Financiële dienstverlening (beide 97 procent). Ook door bedrijven actief in de Specialistische zakelijke diensten en Verhuur en handel van onroerend goed werd telewerken vaak ondersteund (95 en 93 procent). In de Horeca werd telewerken het minst vaak ondersteund (66 procent).
Als een bedrijf telewerken ondersteunt, hebben vaak niet alle medewerkers die mogelijkheid. Het type werk laat dat immers niet altijd toe. In 2024 werkte 61 procent van de werkzame personen regelmatig buiten de bedrijfsvestiging en had van daaruit toegang tot het ICT-systeem van het bedrijf. Een paar jaar eerder, in 2021, was dat aandeel nog 50 procent. Telewerken heeft de afgelopen 20 jaar een enorme vlucht genomen. In 2004 was het aandeel telewerkers nog 8 procent. Tien jaar later, in 2014, was dit al 27 procent. In de periode 2020-2022, ten tijde van de coronapandemie, was er een aanzienlijke toename van het aandeel telewerkers. In deze periode nam het aandeel toe van 38 tot 61 procent. Na 2022 was er weer een lichte afname van het aandeel telewerkers.
Categorie | Telewerkers (% (werkzame personen bij) bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Bedrijven waar telewerken voorkomt (% (werkzame personen bij) bedrijven met 10 of meer werkzame personen) |
---|---|---|
2004 | 8 | 26 |
2005 | 9 | 36 |
2006 | 13 | 45 |
2007 | 16 | 49 |
2008 | 18 | 56 |
2009 | 19 | 56 |
2010 | 21 | 62 |
2011 | ||
2012 | 22 | 59 |
2013 | 25 | 64 |
2014 | 27 | 69 |
2015 | 26 | 74 |
2016 | 27 | 73 |
2017 | 33 | 78 |
2018 | 34 | 79 |
2019 | 33 | 80 |
2020 | 38 | 77 |
2021 | 50 | 83 |
2022 | 61 | 84 |
2023* | 63 | 84 |
2024* | 61 | 85 |
* voorlopige cijfers (2023 en 2024) |
Ruim een kwart bedrijven met elektronische verkopen
In 2023 had 28 procent van de Nederlandse bedrijven elektronische verkopen via een website of app en/of EDI3). Verkoop via een website of app was gebruikelijker dan verkoop via EDI; 25 procent van de bedrijven verkocht goederen of diensten via een website of app en 7 procent via EDI. Het aandeel bedrijven met elektronische verkopen is sinds 2013 niet sterk veranderd; het bedroeg toen reeds 23 procent.
In 2023 was het aandeel elektronische verkopen het hoogst onder bedrijven in de Handel (55 procent) en Horeca (34 procent). In de Verhuur en handel van onroerend goed was het aandeel bedrijven met elektronische verkopen het laagst (6 procent).
Categorie | Verkoop via een website of app en/of EDI (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Verkoop via een website of app (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Verkoop via EDI (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) |
---|---|---|---|
2013 | 23 | 19 | 6 |
2014 | 24 | 20 | 7 |
2015 | 24 | 20 | 7 |
2016 | 24 | 21 | 7 |
2017 | 26 | 22 | 8 |
2018 | 26 | 22 | 8 |
2019 | 24 | 20 | 7 |
2020 | 26 | 23 | 7 |
2021* | 29 | 25 | 7 |
2022* | 29 | 25 | 7 |
2023* | 28 | 25 | 7 |
* voorlopige cijfers |
Bedrijven: 23 procent gebruikt AI-technologie
In 2024 gebruikte 23 procent van de bedrijven één of meer van zeven specifieke AI-technologieën4), zoals spraakherkenning, machine learning en patroon- of gezichtsherkenning. In 2023 was dit nog 14 procent. Van de bedrijven die in 2024 geen AI-technologie gebruikten heeft negen procent dit wel overwogen. Dat is drie procent meer dan in 2023.
Van de uitgevraagde technologieën werden text mining en natural language generation het vaakst gebruikt in 2024. Van de bedrijven met 10 of meer werkzame personen gebruikte 14 procent text mining en 12 procent natural language generation. Text mining betreft technologie waarmee geschreven taal wordt geanalyseerd. Bij natural language generation gaat het om technologie waarmee gesproken of geschreven taal wordt gegenereerd.
In 2024 werd AI-technologie het vaakst gebruikt door bedrijven in de Informatie en communicatie (58 procent), Specialistische zakelijke diensten (40 procent) en de financiële dienstverlening (37 procent). Door bedrijven in de Bouwnijverheid en Horeca werd AI-technologie het minst vaak gebruikt (beide 9 procent).
Categorie | Gebruik artificiële intelligentie (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Gebruik artificiële intelligentie overwogen (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) |
---|---|---|
2020 | 13 | |
2021 | 13 | 5 |
2022* | 16 | 5 |
2023* | 14 | 6 |
2024* | 23 | 9 |
* voorlopige cijfers |
4) De uitgevraagde technologieën zijn text mining, spraakherkenning, natural language generation, afbeelding herkenning, machine learning, robot-ondersteunde procesautomatisering en service robots of autonome voertuigen.
4. ICT gebruik personen
Dit hoofdstuk gaat in op het ICT-gebruik door personen en geeft een beeld van hoeveel mensen er dagelijks online zijn, welk deel van de bevolking communiceert via internet en hoeveel er online wordt gekocht. De stand van zaken in 2023 wordt besproken en er wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de voorafgaande 10 jaar5). De cijfers worden in internationaal perspectief geplaatst door te vergelijken met andere Europese landen.
Dagelijks online
Internet is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven van de meeste Nederlanders. In 2023 was 95 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder dagelijks online. Tien jaar eerder was het dagelijks internetgebruik nog 78 procent. Vooral bij 65-plussers nam het dagelijks internetgebruik in deze periode sterk toe. Bij 65- tot 75-jarigen was er een toename van 56 procent in 2013 naar 91 procent in 2023 en bij 75-plussers van 20 procent in 2013 naar 66 procent in 2023.
Jaartal | Totaal (% personen) | 12 tot 25 jaar (% personen) | 25 tot 35 jaar (% personen) | 35 tot 45 jaar (% personen) | 45 tot 55 jaar (% personen) | 55 tot 65 jaar (% personen) | 65 tot 75 jaar (% personen) | 75 jaar of ouder (% personen) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | 76,2 | 92,6 | 93,1 | 87,8 | 82,6 | 68,2 | 51,8 | 15,7 |
2013 | 78,2 | 93,2 | 94,6 | 90,8 | 83,2 | 72,2 | 55,8 | 19,6 |
2014 | 79,3 | 93,0 | 94,5 | 87,8 | 85,6 | 78,7 | 57,9 | 23,3 |
2015 | 81,0 | 92,7 | 95,0 | 88,8 | 86,2 | 82,8 | 61,7 | 29,8 |
2016 | 82,1 | 94,7 | 95,8 | 92,4 | 88,3 | 81,9 | 63,0 | 28,4 |
2017 | 86,1 | 96,5 | 95,7 | 94,3 | 90,5 | 87,8 | 71,7 | 43,7 |
2018 | 86,4 | 94,7 | 97,3 | 94,8 | 92,9 | 86,0 | 72,8 | 45,4 |
2019 | 87,6 | 96,2 | 97,4 | 95,4 | 94,7 | 87,6 | 77,0 | 43,7 |
2020 | 86,9 | 93,6 | 93,1 | 94,2 | 94,3 | 88,2 | 78,3 | 48,5 |
2021 | 87,6 | 92,3 | 95,6 | 94,8 | 93,1 | 90,6 | 79,3 | 52,4 |
2022 | 89,5 | 92,9 | 95,7 | 94,7 | 95,0 | 91,9 | 83,9 | 60,5 |
2023 | 94,6 | 99,4 | 99,6 | 98,9 | 98,5 | 97,3 | 91,4 | 66,3 |
1)Het onderzoek wordt jaarlijks in de maanden april tot juli gehouden. |
Binnen de EU behoort Nederland, samen met Zweden en Denemarken tot de landen met het hoogste aandeel inwoners dat dagelijks online is. In 2023 gebruikte 98 procent van de Nederlanders (van 16 tot 75 jaar) dagelijks internet6). Het EU-gemiddelde bedroeg dat jaar 86 procent. Cijfers over dagelijks internetgebruik in de afzonderlijke EU-landen zijn opgenomen in deze Eurostat-tabel.
Communiceren via internet
Internet wordt veel gebruikt voor communicatie zoals het versturen van berichten, bellen of deelnemen aan een sociaal netwerk. In deze paragraaf komen deze vormen van online communicatie aan bod.
Jaartal | E-mailen (% personen van 12 jaar of ouder) | Tekstberichten sturen (% personen van 12 jaar of ouder) | Deelnemen aan sociaal netwerk (% personen van 12 jaar of ouder) | Internetbellen (% personen van 12 jaar of ouder) |
---|---|---|---|---|
2012 | 83,5 | 30,3 | 48,0 | 23,4 |
2013 | 85,1 | 33,5 | 52,5 | 27,7 |
2014 | 84,8 | 62,8 | 55,1 | 31,1 |
2015 | 85,0 | 68,0 | 55,8 | 30,7 |
2016 | 84,9 | 74,7 | 58,0 | 34,8 |
2017 | 88,5 | 79,9 | 63,4 | 42,8 |
2018 | 87,7 | 81,3 | 62,4 | 55,2 |
2019 | 88,6 | 84,2 | 63,2 | 57,9 |
2020 | 88,9 | 86,1 | 67,2 | 79,0 |
2021 | 89,0 | 87,7 | 68,8 | 78,3 |
2022 | 89,6 | 88,6 | 69,5 | 78,7 |
2023 | 93,4 | 93,8 | 72,0 | 81,3 |
E-mailen en tekstberichten versturen, onder meer via WhatsApp, waren in 2023 de meest voorkomende vormen van online communicatie. Ruim 90 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder gebruikte deze digitale communicatievormen. In de leeftijdsgroepen tussen 25 tot 75 jaar was e-mailen even populair als het versturen van tekstberichten. 75-plussers e-mailden vaker dan dat ze tekstberichten verstuurden. Jongeren van 12 tot 25 jaar verstuurden juist vaker tekstberichten dan dat ze e-mailden.
In vergelijking met 2013 is het gebruik van alle vormen van online communicatie toegenomen. Vooral bellen via internet heeft een hoge vlucht genomen. In 2023 belde 81 procent van de Nederlanders via internet. In 2013 was dit nog 28 procent.
Ook zijn steeds meer mensen actief op sociale netwerken. In 2013 maakte 53 procent van de Nederlandse bevolking gebruik van sociale netwerken. Dit aandeel nam toe tot 72 procent in 2023.
Vooral 12- tot 45-jarigen bellen via internet
In 2023 belde 92 procent in de leeftijdsgroep van 12 tot 45 jaar via internet. Van de 45-plussers was dat 72 procent. Door personen van 65 tot 75 jaar en personen van 75 jaar of ouder werd minder gebeld via internet (67 procent en 49 procent).
Vanaf 2018 is internetbellen sterk toegenomen in alle leeftijdsgroepen. In dat jaar is het bellen via WhatsApp als voorbeeld in de vraagstelling toegevoegd. In 2020 (eerste coronajaar) zien we een forse toename van internetbellen in alle leeftijdsgroepen.
Jaartal | Totaal (% personen) | 12 tot 25 jaar (% personen) | 25 tot 35 jaar (% personen) | 35 tot 45 jaar (% personen) | 45 tot 55 jaar (% personen) | 55 tot 65 jaar (% personen) | 65 tot 75 jaar (% personen) | 75 jaar of ouder (% personen) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | 23,4 | 33,7 | 33,6 | 23,5 | 21,2 | 19,6 | 14,3 | 4,0 |
2013 | 27,7 | 42,4 | 35,5 | 28,2 | 27,7 | 21,9 | 15,4 | 6,3 |
2014 | 31,1 | 47,7 | 43,5 | 34,0 | 26,3 | 25,2 | 18,7 | 5,9 |
2015 | 30,7 | 48,8 | 41,4 | 35,9 | 27,3 | 21,0 | 17,8 | 5,4 |
2016 | 34,8 | 53,0 | 50,1 | 35,6 | 31,6 | 27,1 | 21,3 | 8,4 |
2017 | 42,8 | 65,5 | 58,3 | 47,6 | 37,1 | 32,9 | 26,5 | 13,6 |
2018 | 55,2 | 77,1 | 69,4 | 63,4 | 54,8 | 45,2 | 33,2 | 22,3 |
2019 | 57,9 | 78,0 | 72,8 | 63,8 | 57,9 | 51,3 | 41,1 | 18,3 |
2020 | 79,0 | 90,4 | 88,9 | 88,9 | 84,6 | 76,7 | 65,1 | 38,2 |
2021 | 78,3 | 87,5 | 89,2 | 86,7 | 81,6 | 78,3 | 65,8 | 42,4 |
2022 | 78,7 | 87,3 | 91,4 | 88,3 | 83,4 | 76,7 | 65,4 | 43,1 |
2023 | 81,3 | 92,3 | 93,3 | 89,7 | 84,7 | 78,8 | 66,9 | 49,2 |
1)Het onderzoek wordt jaarlijks in de maanden april tot juli gehouden. |
In 2023 stond Nederland met 85 procent op de tweede plaats na Cyprus (87 procent) op de ranglijst van EU-landen met het hoogste percentage inwoners dat belt via internet. Malta volgde met 81 procent en Hongarije met 80 procent. Het laagst was het percentage internetbellers in Polen (56 procent) en Kroatië en Slovenië (beide 57 procent). Het EU-gemiddelde in 2023 bedroeg 69 procent. Cijfers over online bellen in de afzonderlijke EU-landen zijn opgenomen in deze Eurostat-tabel.
Steeds meer 65-plussers versturen tekstberichten
Tekstberichten versturen nam de laatste tien jaar in alle leeftijdsgroepen toe, maar de groei was het sterkst bij 65-plussers. Onder 65- tot 75-jarigen nam het percentage tussen 2013 en 2023 toe van 8 naar 90 en onder 75-plussers was er in dezelfde periode een toename van 3 naar 64 procent.
Jaartal | Totaal (% personen ) | 12 tot 25 jaar (% personen ) | 25 tot 35 jaar (% personen ) | 35 tot 45 jaar (% personen ) | 45 tot 55 jaar (% personen ) | 55 tot 65 jaar (% personen ) | 65 tot 75 jaar (% personen ) | 75 jaar of ouder (% personen ) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | 30,2 | 66,7 | 39,7 | 31,6 | 23,0 | 15,9 | 5,8 | |
2013 | 33,5 | 58,3 | 52,1 | 36,3 | 31,7 | 19,5 | 8,1 | 3,0 |
2014 | 62,8 | 93,0 | 87,4 | 75,8 | 64,9 | 46,5 | 25,2 | 6,5 |
2015 | 68,0 | 92,7 | 90,6 | 83,2 | 71,4 | 57,0 | 34,7 | 7,4 |
2016 | 74,7 | 93,2 | 90,4 | 89,4 | 83,2 | 69,7 | 45,9 | 15,2 |
2017 | 79,9 | 96,0 | 95,5 | 93,1 | 86,7 | 76,0 | 54,6 | 27,4 |
2018 | 81,3 | 93,8 | 95,3 | 92,3 | 90,4 | 78,7 | 59,6 | 32,1 |
2019 | 84,2 | 95,0 | 95,0 | 94,1 | 92,0 | 84,0 | 70,0 | 34,4 |
2020 | 86,1 | 94,2 | 93,6 | 93,4 | 93,6 | 88,5 | 75,8 | 43,7 |
2021 | 87,7 | 91,9 | 94,8 | 93,6 | 94,3 | 90,2 | 82,6 | 51,1 |
2022 | 88,6 | 92,7 | 95,3 | 94,3 | 93,7 | 92,9 | 82,1 | 56,3 |
2023 | 93,8 | 99,4 | 98,4 | 98,9 | 97,9 | 97,1 | 89,6 | 64,0 |
1)Het onderzoek wordt jaarlijks in de maanden april tot juli gehouden. |
9 op de 10 jongeren actief op sociale netwerken
In 2023 was 91 procent van de 12- tot 25-jarigen actief op sociale netwerken. De laatste jaren zijn ook steeds meer ouderen op sociale netwerken actief geworden. Onder 65- tot 75-jarigen steeg het aandeel sociale netwerkgebruikers tussen 2013 en 2023 van 16 naar 49 procent. Onder 75-plussers was er een toename van 4 naar 29 procent.
Jaartal | Totaal (% personen ) | 12 tot 25 jaar (% personen ) | 25 tot 35 jaar (% personen ) | 35 tot 45 jaar (% personen ) | 45 tot 55 jaar (% personen ) | 55 tot 65 jaar (% personen ) | 65 tot 75 jaar (% personen ) | 75 jaar of ouder (% personen ) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | 48,0 | 88,3 | 76,6 | 55,7 | 36,3 | 26,0 | 11,9 | 2,1 |
2013 | 52,5 | 88,2 | 82,2 | 60,5 | 47,0 | 31,4 | 15,9 | 3,6 |
2014 | 55,1 | 86,2 | 81,4 | 66,3 | 50,6 | 37,9 | 22,6 | 6,3 |
2015 | 55,8 | 79,9 | 77,8 | 70,3 | 52,8 | 40,0 | 28,8 | 11,5 |
2016 | 58,0 | 81,2 | 78,3 | 70,2 | 60,9 | 45,2 | 29,0 | 11,6 |
2017 | 63,4 | 89,8 | 83,2 | 72,4 | 65,4 | 52,1 | 34,1 | 17,3 |
2018 | 62,4 | 86,9 | 84,2 | 71,2 | 64,7 | 50,3 | 33,7 | 18,8 |
2019 | 63,2 | 88,8 | 80,5 | 72,7 | 65,8 | 52,6 | 38,5 | 16,6 |
2020 | 67,2 | 89,3 | 83,2 | 77,3 | 72,7 | 58,9 | 42,9 | 19,6 |
2021 | 68,8 | 86,8 | 84,4 | 80,4 | 76,2 | 63,8 | 44,0 | 22,3 |
2022 | 69,5 | 87,2 | 84,9 | 82,4 | 74,9 | 64,1 | 47,5 | 23,5 |
2023 | 72,0 | 90,9 | 88,9 | 82,1 | 78,8 | 65,2 | 49,1 | 28,5 |
1)Het onderzoek wordt jaarlijks in de maanden april tot juli gehouden. |
Online kopen in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek
In de eerste helft van 2023 zei 78 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder iets online gekocht te hebben. Dat is meer dan een jaar eerder, en vergelijkbaar met 2021. Tien jaar eerder, in 2013, was dat nog 50 procent.
Jaartal | Online aankopen (% personen van 12 jaar of ouder) |
---|---|
2012 | 46,4 |
2013 | 49,9 |
2014 | 53,1 |
2015 | 54,0 |
2016 | 57,2 |
2017 | 62,0 |
2018 | 63,8 |
2019 | 64,0 |
2020 | 71,2 |
2021 | 77,4 |
2022 | 73,5 |
2023 | 78,5 |
¹⁾ In de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek. Het onderzoek wordt jaarlijks in de maanden april tot juli gehouden. |
Vooral 25- tot 35-jarigen kopen via internet (93 procent), van de 75-plussers deed 36 procent online aankopen. De verkoop van digitale producten en diensten nam vergeleken met 2022 licht toe, terwijl de verkoop van goederen nauwelijks veranderde.
Meer kaartjes voor concert, film of theater via internet verkocht
Online kaartjes kopen voor de bioscoop, een concert of een cultureel evenement nam toe van 38 procent in 2022 naar 42 procent in 2023. Van de 12-plussers kocht 48 procent films of series via een streamingdienst, of als download. Dat is vergelijkbaar met 2022. Ook kochten meer mensen een abonnement voor internet of mobiele telefoon, of muziek via een streamingsdienst of download dan een jaar eerder.
Online aankoop goederen niet veranderd
57 procent van de bevolking van 12 jaar of ouder kocht via internet kleding, sportkleding, schoenen, of accessoires zoals tassen en sieraden. Daarmee stonden deze artikelen bovenaan de lijst van meest gekochte online producten. Dat was ook zo in 2022, maar toen werden deze producten minder vaak online aangeschaft dan in 2023. Iets meer dan 40 procent van de mensen bestelde online maaltijden bij een restaurant, fastfoodketen, of cateraar. Dat was ook zo in 2022.
Verder kocht ongeveer een kwart van de 12-plussers via internet cosmetica, sportartikelen, meubels, woonaccessoires of etenswaren. Ook dit is vergelijkbaar met een jaar eerder.
In 2023 was de online aankoop van meubels, computers, elektronica, gedrukte boeken, maaltijden en etenswaren lager dan in 2021, tijdens de coronapandemie.
In Nederland vaakst online gewinkeld van alle EU-landen
Van alle EU-landen had Nederland in 2023, met 84 procent, het hoogste aandeel personen van 16 tot 75 jaar dat in de eerste helft van dat jaar online winkelde. Ook in Denemarken, Ierland en Zweden is online winkelen relatief populair. Het EU-gemiddelde voor online winkelen bedroeg 58 procent in 2023. Inwoners van Bulgarije en Roemenië winkelden met respectievelijk 27 en 32 procent het minst vaak online.
6) Voor de vergelijking met andere landen hanteert Eurostat een iets andere leeftijdsafbakening (16 tot 75 jaar) dan het CBS gebruikt voor de eigen statistiek (12 jaar of ouder).
5. Research & Development
Dit hoofdstuk betreft Research & Development (R&D). Het geeft een beeld van de uitgaven aan R&D, R&D-personeel en de R&D-intensiteit bij bedrijven en instellingen met 10 of meer werkzame personen. Het gaat hierbij om R&D activiteiten uitgevoerd binnen het bedrijf met eigen en/of ingeleend personeel in Nederland. De cijfers betreffen 2022 en de voorafgaande periode vanaf 20137). De cijfers komen voort uit het R&D onderzoek dat jaarlijks door het CBS wordt uitgevoerd. Een toelichting bij dit onderzoek en de gehanteerde definities voor R&D vindt u hier.
R&D-uitgaven
De totale uitgaven voor R&D door bedrijven en instellingen zijn tussen 2013 en 2022 toegenomen met 52 procent. In 2022 gaven Nederlandse bedrijven en instellingen meer dan 21,6 miljard euro uit aan R&D8). Het Nederlandse bedrijfsleven verrichtte twee derde van alle R&D in Nederland. Hoger onderwijsinstellingen waren goed voor 27 procent van de totale R&D-uitgaven. Dit zijn de universiteiten, universitaire medische centra en het hoger beroepsonderwijs. Overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen verrichtten de overige 5 procent van de Nederlandse R&D in 2022. Bedrijven en instellingen verrichten R&D niet altijd voor zichzelf of voor de eigen sector. Bedrijven doen bijvoorbeeld ook R&D in opdracht van de overheid, en researchinstellingen en universiteiten verrichten R&D ook in opdracht van bedrijven.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (mln euro) | Instellingen1) (mln euro) | Hoger onderwijs en UMC2) (mln euro) |
---|---|---|---|
2013 | 9299 | 848 | 4092 |
2014 | 9444 | 889 | 4262 |
2015 | 9515 | 900 | 4393 |
2016 | 10008 | 923 | 4304 |
2017 | 10667 | 907 | 4506 |
2018 | 10998 | 971 | 4581 |
2019 | 11846 | 1014 | 4900 |
2020 | 12314 | 1038 | 5142 |
2021 | 13048 | 1080 | 5623 |
2022* | 14806 | 1034 | 5778 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
R&D-personeel
Tussen 2013 en 2022 is het R&D-personeel met 36 procent toegenomen. In 2022 besteedden Nederlandse bedrijven en instellingen samen ruim 184 duizend arbeidsjaren aan R&D. Ook hier namen bedrijven het grootste deel (73 procent) voor hun rekening. Het hoger onderwijs was goed voor 22 procent van de R&D-arbeidsjaren. De resterende 5 procent werd gerealiseerd door overheidsinstellingen en private non-profitinstellingen.
De R&D-uitgaven per R&D arbeidsjaar zijn tussen 2013 en 2022 toegenomen van 105 duizend naar 118 duizend euro per arbeidsjaar. De bedrijvensector gaf in 2022 111 duizend euro uit per R&D-arbeidsjaar, het hoger onderwijs 123 duizend euro en de publieke researchinstellingen 113 duizend euro.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (arbeidsjaren in 1 000 vte) | Instellingen1) (arbeidsjaren in 1 000 vte) | Hoger onderwijs en UMC2) (arbeidsjaren in 1 000 vte) |
---|---|---|---|
2013 | 95,1 | 8,1 | 32,3 |
2014 | 94,6 | 8,3 | 33,2 |
2015 | 97,4 | 8,3 | 33,6 |
2016 | 102,6 | 8,6 | 33,3 |
2017 | 107,5 | 8,6 | 34,4 |
2018 | 112,8 | 9,3 | 34,7 |
2019 | 115,1 | 9,3 | 36 |
2020 | 118,4 | 9,6 | 38,4 |
2021 | 123,6 | 9,6 | 40,5 |
2022* | 134 | 9,1 | 40,5 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
R&D-intensiteit
De R&D-intensiteit (R&D uitgaven gedeeld door het bruto binnenlands product) was 2,18 procent in 2022. Vanaf 2013 is de R&D-intensiteit in Nederland relatief weinig veranderd (variatie tussen 2,10 en 2,27 procent). Dat betekent dat de R&D-uitgaven gelijke tred hielden met de Nederlandse economie.
R&D-uitgaven, mln euro | Bedrijven (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) | Instellingen1) (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) | Hoger onderwijs en UMC2) (R&D-intensiteit (R&D uitgaven / BBP)) |
---|---|---|---|
2013 | 1,4 | 0,13 | 0,61 |
2014 | 1,39 | 0,13 | 0,63 |
2015 | 1,36 | 0,13 | 0,63 |
2016 | 1,39 | 0,13 | 0,6 |
2017 | 1,42 | 0,12 | 0,6 |
2018 | 1,4 | 0,12 | 0,58 |
2019 | 1,43 | 0,12 | 0,59 |
2020 | 1,51 | 0,13 | 0,63 |
2021 | 1,46 | 0,12 | 0,63 |
2022* | 1,49 | 0,1 | 0,58 |
1) Inclusief private non-profitorganisaties (PNP’s). 2) Universiteiten, het facultair deel van de Universitaire Medische Centra (UMC’s) en het Hoger Beroepsonderwijs (hbo). * nader voorlopige cijfers |
De Europese Commissie streefde naar een R&D-intensiteit van drie procent voor de gehele EU in 2020 (Europese Commissie, 2010). Nederlandse beleidsmakers hebben deze doelstelling voor R&D-uitgaven genuanceerd en vastgesteld op 2,5 procent van het bbp in 2020 (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 2011). Slechts een minderheid van de EU-landen heeft deze doelstelling gehaald, waardoor de Europese Commissie besloot de doelstelling van 3% aan te houden voor 2030 (Europese Commissie, 2020). Nederland blijft na 2020 voorlopig het streefgetal van 2,5% hanteren (Rathenau Instituut, 2022). Vooralsnog haalt Nederland de Europese maar ook de eigen doelstelling niet.
Literatuur
Europese Commissie (2010). Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese Commissie, Brussel.
Europese Commissie (2020). Strategic Plan 2020–2024 DG Research and Innovation. Europese Commissie, Brussel.
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (2011). Nationaal Hervormingsprogramma 2011. Brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 15 april 2011, nummer 21501-20-531, Den Haag.
OESO (2015). Frascati Manual 2015; Guidelines for Collecting and Reporting Data on Research and Experimental Development. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.
Rathenau Instituut (2022). Twee en een half procent. Webpublicatie, https://www.rathenau.nl/nl/wetenschap-cijfers/geld/wat-geeft-nederland-uit-aan-rd/twee-en-een-half-procent
8) De R&D-uitgaven bestaan naast de loonkosten uit de overige exploitatiekosten die aan R&D zijn toe te rekenen, met uitzondering van de afschrijvingen. In plaats van de afschrijvingen behoren de R&D-investeringen tot de R&D-uitgaven.
6. Innovatie
Dit hoofdstuk beschrijft innovatie in Nederland en gaat in op het aandeel innovatieve bedrijven en welk deel van de innovaties product- of procesinnovaties betreffen. De cijfers zijn gebaseerd op de Europese innovatie-enquête (Community Innovation Survey – CIS) en betreffen de periode 2020-2022. De CIS is een tweejaarlijks onderzoek onder bedrijven met 10 of meer werkzame personen, uitgevoerd door EU-lidstaten in opdracht van Eurostat. Een toelichting bij dit onderzoek en de gehanteerde definities voor innovatie vindt u hier.
Bedrijven met succesvolle of afgebroken/onvoltooide innovaties
In de periode 2020-2022 was 45 procent van de bedrijven innovatief. Het merendeel van deze bedrijven (93 procent) kon de innovatie in die periode ook succesvol afronden. Daarnaast werkte 7 procent aan innovaties zonder deze af te ronden (afgebroken of onvoltooid) in de onderzochte periode.
V1 | Succesvolle innovaties (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) | Afgebroken of onvoltooide innovaties (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen) |
---|---|---|
Totaal | 42 | 3 |
Bedrijfstak | ||
Industrie | 54 | 4 |
Dienstverlening | 42 | 2 |
Overig | 34 | 2 |
Bedrijfsomvang | ||
10 tot 50 werkzame personen | 41 | 2 |
50 tot 250 werkzame personen | 49 | 3 |
250 of meer werkzame personen | 53 | 3 |
* nader voorlopige cijfers |
Het aandeel bedrijven dat succesvol innoveerde in 2020-2022 was groter in de industrie dan onder dienstverleners (54 tegen 42 procent). Het aandeel bedrijven met niet-afgeronde innovaties was klein voor zowel industriële bedrijven als voor bedrijven in de dienstensector (4 en 2 procent). Grote bedrijven houden zich vaker bezig met het ontwikkelen van innovaties dan kleine. Het aandeel afgeronde innovaties was 53 procent bij bedrijven met 250 of meer werkzame personen. Bij bedrijven met 10 tot 50 werkzame personen was dit 41 procent.
Product- en procesinnovatoren
Van alle bedrijven die succesvolle innovaties hebben doorgevoerd in de periode 2020-2022 deed 9,5 procent uitsluitend aan productinnovatie. Dit type innovatie heeft als doel een nieuw product te ontwikkelen of een significante verandering aan een bestaand product aan te brengen. Bij ruim de helft van de innovatoren kwam alleen procesinnovatie voor. Dit type innovatie beoogt vernieuwingen in bepaalde bedrijfsfuncties door te voeren (zie ook: hier). De overige 38,2 procent combineerde procesinnovatie met productinnovatie. In de industrie ligt de nadruk op productinnovatie. In deze sector deed 63,5 procent van de succesvolle innovatoren aan productinnovatie. Deze productinnovatie werd vaak gecombineerd met procesinnovatie (48,9 procent van succesvol innoverende industriële bedrijven). Bij dienstverlenende bedrijven lag de nadruk sterk op procesinnovaties. In de periode 2020-2022 werkte 91,6 procent van de succesvolle innovatoren in deze sector aan procesinnovaties en 44,8 procent voerde productinnovaties door. Een ruime meerderheid van de succesvol innovatieve dienstverleners (55,1 procent) voerde procesinnovaties zonder productinnovaties uit. Ook bij de overige sectoren lag de nadruk op procesinnovatie. In deze branches deed 59,7 procent van de succesvolle innovatoren enkel aan procesinnovatie, terwijl 40,3 procent een nieuw product invoerde.
Zowel product- als procesinnovatie (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen en succesvolle innovaties) | Enkel procesinnovatie (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen en succesvolle innovaties) | Enkel productinnovatie (% bedrijven met 10 of meer werkzame personen en succesvolle innovaties) | |
---|---|---|---|
Totaal | 38,2 | 52,3 | 9,5 |
Dienstverlening | 36,5 | 55,1 | 8,3 |
Industrie | 48,9 | 36,5 | 14,6 |
Overig | 31,5 | 59,7 | 8,8 |
* nader voorlopige cijfers |