4. Samenvatting en conclusie
4.1 Vrijwilligerswerk: het reguliere onderzoeksdeel
In 2023 gaf 49 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. Er is sprake van een forse stijging ten opzichte van 2022, toen 41 procent vrijwilligerswerk deed. Tussen 2012 en 2019 was dat gemiddeld 49 procent. In 2020 daalde het percentage vrijwilligers naar 44 procent, in 2021 daalde het verder naar 39 procent, en in 2022 steeg het licht naar 41 procent. De daling vanaf 2020 was het gevolg van corona en daaraan gerelateerde maatregelen zoals lockdowns. Immers, veel vrijwilligerswerk was niet mogelijk door de maatregelen. Ook het aandeel dat in de afgelopen vier weken vrijwilligerswerk deed is gestegen van 27 procent in 2022 naar 30 procent in 2023. In 2023 waren er meer vrijwilligers voor sportverenigingen, scholen, hobbyverenigingen, buurt, verzorging of gezondheidszorg, natuurbehoud en vrijwilligerswerk voor een andere organisatie of vereniging dan in 2022.
De meeste vrijwilligers zetten zich, net als in voorgaande jaren, in voor sportverenigingen, gevolgd door scholen, buurt, hobbyvereniging, verzorging of gezondheidszorg en levensbeschouwelijke organisaties. In 2023 deden vrijwilligers vaker incidenteel (af en toe of eenmalig) vrijwilligerswerk dan in 2022. Het aandeel vrijwilligers dat regelmatig (wekelijks of maandelijks) vrijwilligerswerk deed, lag in 2023 juist iets lager dan in 2022. Gemiddeld besteedden vrijwilligers iets meer dan 4 uur per week aan vrijwilligerswerk. Vergeleken met 2022 is in 2023 het aandeel vrijwilligers dat minder dan één uur vrijwilligerswerk deed hoger.
Er zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn vrijwilligers vaker te vinden onder 35- tot 45-jarigen en 65- tot 75-jarigen dan in de andere leeftijdsgroepen. Het aandeel vrijwilligers is in 2023 het laagst onder 25- tot 35-jarigen en onder 75-plussers. Vrouwen en mannen doen even vaak vrijwilligerswerk. Wel verschillen mannen en vrouwen naar het soort organisatie waarvoor ze het vrijwilligerswerk doen: vrouwen zijn bijvoorbeeld bijna twee keer zo vaak als mannen actief in de verzorging of gezondheidszorg, terwijl mannen actiever zijn op het gebied van sport. Mensen met een hoog onderwijsniveau en een hoog huishoudensinkomen zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager onderwijsniveau en een laag huishoudensinkomen. Wel besteden laagopgeleiden gemiddeld meer uur per week aan vrijwilligerswerk dan hoger opgeleiden. Mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een migratieachtergrond. Verschillen zijn ook te zien tussen personen die zich al dan niet rekenen tot een kerkelijke gezindte. Mensen die behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen zonder denominatie. Maar ook inwoners van niet of weinig stedelijke woongemeenten zijn vaker vrijwilliger dan degenen in (zeer) sterk stedelijke woongemeenten.
4.2 Vrijwilligerswerk: het aanvullende onderzoeksdeel
Het voornaamste doel van de aanvullende vragen over vrijwilligerswerk was om meer informatie te verkrijgen over een aantal aspecten van vrijwilligerswerk, waaronder de motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen, de manier van het eerste contact, wat de organisatie kan doen voor de vrijwilliger en redenen om te stoppen of om geen vrijwilligerswerk te doen.
De vaakst genoemde motieven om vrijwilligerswerk te doen zijn ‘het zelf leuk vinden om te doen’ en ‘het fijn vinden om iets voor een ander te doen’. Ook zinvolle tijdsbesteding als motief wordt relatief vaak genoemd. Een beperkt deel van 3 procent ziet vrijwilligerswerk als een opstap naar een betaalde baan. Voor jongeren is naast het leren van nieuwe dingen, het vergroten van de kans op een baan belangrijker dan voor ouderen. Mensen die geen betaald werk hebben noemen de motieven ‘zinvolle tijdsbesteding’ en ‘sociale contacten’ veel vaker dan mensen met een betaalde baan. Mensen zonder betaald werk vonden het ook minder vaak een plicht om vrijwilligerswerk te doen dan mensen met een betaalde baan.
De meeste vrijwilligers hoorden van het vrijwilligerswerk via familie, vrienden of bekenden of via een organisatie of vereniging waar men eerder vrijwilligerswerk voor heeft gedaan.
Van alle vrijwilligers gaf bijna de helft aan dat zij het belangrijk vinden dat de vereniging of organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen een compliment of bedankje als waardering uitspreekt. Bijna 30 procent noemde dat het belangrijk is dat er vrijheid is om het werk naar eigen inzicht in te vullen. Een goede inwerkperiode of regelmatig contact met de coördinator en een heldere taakomschrijving werd door 17 procent van de vrijwilligers belangrijk gevonden. In mindere mate speelden redenen als scholing, jaarlijkse uitjes en een cadeau of attentie een rol. Slechts 5 procent vond dat het belangrijk is dat er een financiële vergoeding is.
Bijna 40 procent van de respondenten gaf aan dat ze ooit vrijwilligerswerk voor een organisatie of vereniging hadden gedaan of dat ze vóór het vrijwilligerswerk dat ze in de afgelopen 12 maanden hebben gedaan nog ander vrijwilligerswerk hadden gedaan. De voornaamste redenen waarom mensen met vrijwilligerswerk gestopt zijn, zijn geen zin meer hebben, verandering in de gezinssituatie, gezondheidsproblemen, het vinden van een betaalde baan of “iets anders”.