5. Lokalisatie van elektrisch verwarmde woningen op basis van kansen
Het inschatten van de aanwezigheid van elektrische hoofdverwarmingsinstallaties op basis van de methode met drempelwaardes (hoofdstuk 4) is inzichtelijk en is mogelijk ongeacht het aantal woningen in de testpopulatie. Het belangrijkste nadeel is dat een binaire toekenning niet realistisch is, aangezien woningen zonder elektrische hoofdverwarming soms toch een hoog aanvullend finaal elektriciteitsverbruik zullen hebben, en woningen mét elektrische hoofdverwarming in sommige gevallen een onverwacht laag verbruik. Andere nadelen zijn dat woningen met een aandeel elektrische activiteit kleiner dan 50 procent worden uitgesloten, en de optimale drempelwaarde van het aanvullend finaal verbruik wellicht zal verschuiven als in de toekomst meer woningen een elektrische hoofdverwarmingsbron krijgen.
Een alternatief voor de methode met drempelwaardes is een methode op basis van kansen. Daarbij krijgt elke woning een kans op de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie toegewezen afhankelijk van het aandeel elektrische activiteit (AEA) en het aanvullend finaal verbruik (AFV). De (niet genormaliseerde) verdelingen van het aandeel woningen met en zonder geregistreerde warmtepompinstallatie AWP* en AgeenWP*, zoals weergegeven in Figuur 3.3, zijn leidend voor het bepalen van de genormaliseerde kans op een warmtepomp PWP per combinatie van AEA en AFV,
\[
P_{\mathrm{WP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) = \frac{A_{\mathrm{WP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV})}{A_{\mathrm{WP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) + A_{\mathrm{geenWP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV})}
\]
met AWP het aandeel woningen met een warmtepomp per combinatie van AEA en AFV,
\[
A_{\mathrm{WP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) = A_{\mathrm{WP}}^{*}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) \frac{N_{\mathrm{WP}}}{N}
\]
en AgeenWP het aandeel woningen zonder warmtepomp per combinatie van AEA en AFV,
\[
A_{\mathrm{geenWP}}(\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) = \frac{1}{N} \left[N_{\mathrm{geenWP}} A_{\mathrm{geenWP}}^{*} (\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV}) - (N_{\mathrm{WP}} - N_{\mathrm{WP}}^{*}) A_{\mathrm{WP}}^{*} (\mathrm{AEA}, \mathrm{AFV})\right]
\]
Daarbij gaan we uit van een verwacht aantal warmtepompen NWP in de gehele populatie N, dat hoger is dan het aantal geregistreerde warmtepompen NWP*. De kans per combinatie van AEA en AFV is weergegeven in Figuur 5.1 Het is duidelijk te zien is dat hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen (AEA groter dan 50 procent) met een hoog AFV, een hoge kans hebben voor het aantreffen van een warmtepomp. Dit was eerder al vastgesteld voor de toekenning op basis van een drempelwaarde. Op basis van de kansen kan een schatting van het totaal aantal woningen met een warmtepomp worden berekend, door de som van kansen (geschaald tussen 0 en 1, in plaats van 0 en 100 procent) over alle woningen te nemen.
Figuur 5.1:
De kans op het aantreffen van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie per combinatie van het aanvullend finaal verbruik en het aandeel elektrische activiteit. Deze kans is afhankelijk van het totaal aantal verwachte elektrische hoofdverwarmingsinstallaties in de populatie.
Net als de methodiek met drempelwaardes kan het toekennen van een kans op een elektrische hoofdverwarmingsbron verder worden gespecificeerd per categorie van woningbouwjaar, woningtype en bewonersaantal. Een belangrijke belemmering is dat we nu enkel een schatting hebben van het totaal aantal warmtepompen, en geen indicatie hebben voor een aantal per categorie van woningen. Om deze redenen ligt het meer voor de hand om de kansenmethodiek toe te passen op het de gehele populatie, zonder de uitsplitsing naar categorieën. Een ander probleem is dat het werken met een kans in plaats van een binaire toekenning in de praktijk complexiteit met zich meebrengt, wanneer de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie als uitsplitsing vereist is. Voor dat soort toepassingen zou een binaire toekenning op basis van de drempelwaardemethode beter geschikt zijn.
Het linker paneel in Figuur 5.2 toont de kans op de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsbron, voor woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie en voor woningen zonder registratie. Woningen met een geregistreerde warmtepomp krijgen op basis van seizoenspatronen in hun elektriciteitsverbruik in de meeste gevallen een kans van (bijna) 100 procent op de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsbron. Voor een deel van de woningen is die kans lager omdat hun verbruik minder typerend is, wat mogelijk het geval is voor hybride warmtepompen die naast elektriciteit ook aardgas gebruiken voor ruimteverwarming. Daarnaast kan er bij woningen die met een collectieve warmtepomp verwarmd worden geen individueel seizoenspatroon worden herkend, waardoor ook zij een lage(re) kans krijgen voor de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsbron.
Het rechterpaneel toont een vergelijking tussen de methodes op basis van kansen en die op basis van een drempelwaardes. Woningen waarbij op basis van de drempelwaardemethode een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie wordt geschat, krijgen in de meeste gevallen ook een hoge kans toegewezen. Andersom gaat een lage kans bijna altijd gepaard met het niet schatten van een elektrische hoofdverwarmingsbron op basis van de drempelwaardemethode. Kleine verschillen tussen de beide methodes zijn te verklaren aan de hand van de kwalitatieve verschillen in Figuur 4.1 en Figuur 5.1.
Figuur 5.2:
De kans voor het aantreffen van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie voor woningen met een geregistreerde warmtepomp of woningen zonder registratie, en voor woningen waarbij op basis van de drempelwaardemethode wel of niet een elektrische hoofdverwarmingsbron is geschat.