Seizoenspatronen in huishoudelijk energieverbruik

4. Lokalisatie van elektrisch verwarmde woningen op basis van een drempelwaarde

In hoofdstuk 2 en 3 is aangetoond dat het aanvullend finaal verbruik een maat is voor het seizoensafhankelijke elektriciteitsverbruik voor ruimteverwarming. Om hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen te identificeren moet worden gezocht naar een geschikte drempelwaarde van het aanvullend finaal verbruik. Als het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik van een woning hoger is dan de gekozen drempelwaarde, is het aannemelijk dat de woning hoofdzakelijk elektrisch verwarmd is. Let op dat er in principe geen onderscheid gemaakt kan worden tussen warmtepompen en andere typen elektrische hoofdverwarmingsinstallaties. In dit pilotonderzoek wordt enkel gezocht binnen de subpopulatie van hoofdzakelijk elektrisch actieve woningen—dat wil zeggen, woningen met een aandeel seizoensafhankelijke elektrische activiteit van minimaal vijftig procent (Figuur 4.1).

Figuur 4.1:

In de groep hoofdzakelijk elektrische woningen wordt gezocht naar elektrische hoofdverwarmingsinstallaties. De aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie wordt geschat wanneer het aanvullend finaal verbruik van de woning groter is dan een nader te bepalen drempelwaarde. In een tweedimensionale verdeling van woningen naar het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik en het aandeel elektrische activiteit (zoals in Figuur 3.3; hier schematisch), komt dat overeen met het groene vlak.

Deze figuur toont schematisch hoe de drempelwaardemethode werkt. De aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie wordt geschat wanneer het aanvullend finaal verbruik van de woning groter is dan een nader te bepalen drempelwaarde, en wanneer het aandeel elektrische activiteit minimaal 50 procent is.

Figuur 4.2 toont het aantal woningen waarbij de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsbron wordt geschat als functie van de drempelwaarde van het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik, genormaliseerd op de percentielgrenzen per categorie van bouwjaar, woningtype en bewonersaantal. Woningen met een aanvullend finaal elektriciteitsverbruik groter dan deze nader te bepalen drempelwaarde worden gerekend tot de subpopulatie met een geschatte elektrische hoofdverwarmingsbron. Het selectiecriterium van de drempelwaarde wordt zo gekozen dat de subpopulatie van woningen die voldoet, en dus een hoger aanvullend finaal elektriciteitsverbruik heeft, relatief zoveel mogelijk bestaat uit woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie.

Door de drempelwaarde voor het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik te verhogen vallen steeds meer woningen af als kandidaat voor een geschatte elektrische hoofdverwarmingsinstallatie. Als woningen met een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie zich niet zouden onderscheiden van andere woningen op basis van het aanvullend finaal verbruik, zou het aantal ‘kandidaat’-woningen de grijze lijn volgen in het paneel linksonder in Figuur 4.2. Dat is niet het geval: woningen met een geregistreerde warmtepomp hebben typisch een veel hoger aanvullend finaal elektriciteitsverbruik, waardoor het aanscherpen van de drempelwaarde tot aan de genormaliseerde 80e percentielgrens amper ten koste gaat van het aantal geregistreerde warmtepompen dat wordt herkend en juist als elektrische hoofdverwarmingsbron wordt geschat (de groene lijn).

Figuur 4.2:

Door de drempelwaarde te verhogen vallen steeds meer woningen af als kandidaat voor een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie. Bij een drempelwaarde rond de genormaliseerde 80e percentielgrens worden woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie het meest selectief onderscheiden.

Door de drempelwaarde te verhogen vallen steeds meer woningen af als kandidaat voor een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie. Bij een drempelwaarde rond de genormaliseerde 80e percentielgrens worden woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie het meest selectief onderscheiden.

We definiëren de selectiviteit per groep, bij een drempelwaarde op de genormaliseerde 80e percentielgrens als

\[
S_{\mathrm{p80}} = \left( A_{\mathrm{juist,p80}} - A_{\mathrm{stat,p80}} \right) * A_{\mathrm{juist,p80}}
\]

Waarbij het Ajuist,p80 het aandeel geregistreerde warmtepompen is dat juist wordt herkend op basis van de drempelwaarde op de 80e percentielgrens. Astat,p80 het totale aandeel woningen is dat een verbruik hoger heeft dan de 80e percentielgrens, wat per definitie gelijk is aan 20 procent. De selectiviteit is het laagst voor de groep van appartementen.

Figuur 4.3:

De selectiviteit is het verschil tussen de groene en grijze lijn in Figuur 4.2, bij een drempelwaarde op de 80e percentielgrens.

Deze figuur toont de selectiviteit van de drempelwaardemethode voor verschillende groepen van woningen. De methode is het minst selectief voor appartementen.

Het inschatten van de aanwezigheid van een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie bij woningen wordt gedaan op basis van de volgende twee criteria:

  1. de woning is hoofdzakelijk elektrisch actief, ofwel heeft een aandeel seizoensafhankelijke elektrische activiteit van minimaal vijftig procent,
  2. de woning heeft een aanvullend finaal elektriciteitsverbruik hoger dan de genormaliseerde 80e percentielgrens. Met andere woorden: de woning hoort qua aanvullend finaal elektriciteitsverbruik bij de hoogste twintig procent van zijn categorie van bouwjaar, woningtype, en bewonersaantal.

Op de totale populatie van 5 856 600 woningen in dit onderzoek, zijn er 817 300 met hoofdzakelijk elektrische activiteit. Binnen die subpopulatie hebben 97 200 woningen een geregistreerde warmtepompinstallatie. Daarvan worden 73 500 installaties (75,6 procent) herkend als een elektrische hoofdverwarmingsbron op basis van de elektrische activiteit. Naar schatting waren er binnen de populatie van dit onderzoek in totaal 373 000 woningen met een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie in 2022. Die groep bestaat uit de woningen die op basis van de bovenstaande twee criteria een elektrische hoofdverwarmingsbron hadden en/of een geregistreerde warmtepompinstallatie hadden. Ter vergelijking: in de huidige statistiek waren er aan het eind van 2022 op de totale woningvoorraad 407 100 woningen met een warmtepomp (bodem en buitenlucht–water; StatLine - Warmtepompen; aantallen, thermisch vermogen en energiestromen (cbs.nl)).