Seizoenspatronen in huishoudelijk energieverbruik

3. Finaal elektriciteitsverbruik op microniveau

Figuur 3.1 toont de verdeling van het (op woonoppervlakte genormaliseerde) basis- en aanvullend finaal verbruik voor woningen met of zonder geregistreerde warmtepompinstallatie, en voor woningen met of zonder zonnepanelen. De vergelijking van woningen met en zonder zonnepanelen is belangrijk omdat de meerderheid van woningen met warmtepompen óók zonnepanelen heeft. Om specifiek woningen met warmtepompen te onderscheiden op basis van seizoenspatronen in het finaal verbruik moet een parameter worden gevonden die specifiek is voor warmtepompen en niet voor zonnepanelen.

De verdelingen van het basis finaal verbruik verschillen amper tussen woningen met of zonder zonnepanelen. Dat geldt ook voor de verdeling van het aanvullend finaal verbruik. De verdelingen van het basis- en aanvullend finaal verbruik liggen wél sterk uit elkaar voor woningen met of zonder geregistreerde warmtepompinstallatie. Dit is met name het geval voor de verdelingen van het aanvullend finaal verbruik. Het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik is dus een goede maatstaf om woningen met een elektrische hoofdverwarmingsbron te onderscheiden van andere woningen.

Figuur 3.1:

De verdelingen van het basis- en aanvullend finaal verbruik van elektriciteit voor woningen met of zonder zonnepanelen (boven) en voor woningen met of zonder geregistreerde warmtepompinstallatie (onder).

Deze figuur de verdelingen van het basis- en aanvullend finaal verbruik van elektriciteit voor woningen met of zonder zonnepanelen en voor woningen met of zonder geregistreerde warmtepompinstallatie. Het aanvullend finaal verbruik is typisch veel hoger voor woningen met een geregistreerde warmtepomp.

Voor het lokaliseren van niet-geregistreerde warmtepompinstallaties zijn de woningen onderverdeeld in twintig groepen op basis van bouwjaar (voor of vanaf 1992), woningtype (appartement, tussen-, hoek-, twee-onder-een-kap-, of vrijstaande woning), en het bewonersaantal (één bewoner, of twee tot zes bewoners). Figuur 3.2 toont de invloed van de negen afzonderlijke categorisaties.

Woningen met een bouwjaar vanaf 1992 hebben gemiddeld een wat hoger aanvullend finaal elektriciteitsverbruik dan oudere woningen. Voor het woningtype geldt dat appartementen gemiddeld het laagste aanvullend finaal verbruik hebben en vrijstaande woningen het hoogste. Die trend is te verklaren aan de hand van het grote oppervlak van de buitenschil van vrijstaande woningen. Woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie hebben in alle groepen een hoger gemiddeld aanvullend finaal elektriciteitsverbruik dan woningen zonder registratie.

Figuur 3.2:

Spreiding van het aanvullend finaal verbruik voor woningen met uitsplitsingen op basis van kenmerken als bouwjaar, woningtype, en bewonersaantal. De verdelingen zijn weergegeven als balkjes, die het gedeelte van de populatie tussen het 30e en 70e percentiel weergeven. De mediaan is weergegeven als een gele streep. Het 10e en 90e percentiel zijn weergegeven als uitstekende staafjes. Per woningkenmerk is de verdeling van woningen met geregistreerde warmtepomp (donkerblauw) en zonder geregistreerde warmtepomp (lichtblauw) weergegeven.

Deze figuur toont de spreiding van het aanvullend finaal verbruik voor woningen met kenmerken op basis van bouwjaar, woningtype, en bewonersaantal. Voor woningen met een geregistreerde warmtepomp ligt de verdeling per groep van woningkenmerken gemiddeld bij een veel hoger aanvullend finaal verbruik.

Behalve een hoog aanvullend finaal elektriciteitsverbruik hebben woningen met een warmtepomp vaker geen, of een lage, gaslevering. Aardgas wordt dan eventueel alleen gebruikt voor koken of warm tapwaterbereiding, of het wordt gebruikt in een hybride warmtepompinstallatie. Woningen met stadsverwarming als hoofdverwarmingsbron verbruiken op vergelijkbare wijze hooguit een kleine hoeveelheid aardgas.

Elektrische activiteit

Het aandeel van de elektrische activiteit wordt nu gedefinieerd als

\[
{\mathrm{aandeel \: elektrische \: activiteit}} = \frac{\mathrm{aanvullend \: finaal \: elektriciteitsverbruik}}{\mathrm{aanvullend \: finaal \: elektriciteitsverbruik + gasverbruik}}
\]

waarbij het elektriciteitsverbruik en gasverbruik beiden worden omgerekend naar een equivalent in GJ. Van het finaal elektriciteitsverbruik wordt alleen het aanvullende, seizoensafhankelijke, gedeelte meegenomen. Voor aardgas nemen we het volledige verbruik en hanteren we een stookwaarde van 31,65 MJ/m3. Let op dat energieverbruik in de vorm van warmteleveringen (over deze data heeft het CBS geen beschikking) niet wordt meegeteld. Een stadswarmtewoning zonder aardgasverbruik heeft daarmee per definitie een aandeel elektrische activiteit van 100 procent, net als een all-electric woning. Figuur 3.3 toont in twee dimensies de verdeling van het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik, en het aandeel van de elektrische activiteit voor drie groepen: alle woningen, woningen met een geregistreerde warmtepomp en woningen met stadsverwarming. Opvallend is dat de meest voorkomende woning vaak nog gasgestookt is, waardoor je in het plaatje met alle woningen vooral veel woningen met een laag aandeel elektrische activiteit ziet. Het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik ligt daarbij typisch onder de 3 Wh per graaddag per vierkante meter woonoppervlak. Woningen met een geregistreerde warmtepomp of stadsverwarming zijn minder afhankelijk van aardgas, met een aandeel elektrische activiteit tegen de honderd procent. Woningen met stadsverwarming hebben echter vaker een laag aanvullend elektriciteitsverbruik, terwijl dat verbruik hoog is voor woningen met geregistreerde warmtepomp.

Figuur 3.3:

Tweedimensionale verdeling van het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik en het aandeel van de elektrische activiteit, voor alle woningen en voor woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie of stadsverwarming.

Deze figuur toont de verdeling van het aanvullend finaal elektriciteitsverbruik en het aandeel van de elektrische activiteit, voor alle woningen en voor woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie of stadsverwarming. Woningen met een geregistreerde warmtepompinstallatie hebben vaak een hoog aanvullend finaal verbruik en een groot aandeel elektrische activiteit. Woningen met stadsverwarming hebben vanwege hun lage gasverbruik vaak ook een groot aandeel elektrische activiteit, maar hebben een lager aanvullend finaal verbruik.