Groeiend naar een groene economie?

4. Groeit Nederland toe naar een groene economie?

4.1 Materiaalgebruik en de Nederlandse economie – groene groei

Het doel van de circulaire economie is om door het verminderen van het materiaalgebruik de daaraan gerelateerde milieu-impact te verlagen. Tegelijkertijd is er in beleid veel aandacht voor economische groei. Een formele term voor deze benadering van de economie, is ‘groene groei’. Bij groene groei gaat het dus om economische groei waarbij het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de druk op het milieu worden geminimaliseerd. Essentieel in de theorie van groene groei is het begrip ‘ontkoppeling’. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen relatieve ontkoppeling (de economie groeit sneller dan de milieudruk) en absolute ontkoppeling (de economie groeit terwijl de milieudruk daalt). In het verleden is het moeilijk gebleken om absolute ontkoppeling te realiseren.

Wanneer je de ontwikkeling van materiaalconsumptie in de tijd voor verschillende materiaalcategorieën bekijkt, valt op dat er aanzienlijke verschillen zijn (Figuur 4.1.1). Metalen en biomassa blijven meestijgen met het bbp, waarbij metalen zelfs sterker stijgen dan het bbp. De consumptie van fossiele materialen bleef min of meer gelijk tot 2018, waarna het daalde in coronajaar 2020. In 2022 is de consumptie van fossiele materialen echter weer gestegen. Alleen de consumptie van mineralen is systematisch gedaald over de afgelopen tien jaar.

Figuur 4.1.1 Ontwikkeling materiaalconsumptie (naar categorie) ten opzichte van bbp (index, 2014 = 100)
 BiomassaMetaalMineraalFossielBbp (prijsniveau 2021)
2014100100100100100
201692,73128,5785,06109,19104,60
201897,58147,6294,25108,06109,93
2020104,15142,8686,9091,31108,11
2022105,71174,6077,2496,35120,65

De daling in de consumptie van mineralen lijkt deels samen te hangen met de crisis op de woningmarkt. De ontwikkelingen bij fossiele materialen weerspiegelen geopolitieke ontwikkelingen, maar ook de energietransitie en de hoge energieprijzen. In 2016 bedroeg het aandeel hernieuwbare energieverbruik nog geen 6 procent. Sindsdien is dit gegroeid tot 17 procent in 2023. Met name het aandeel wind- en zonne-energie in de elektriciteitsproductie is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hierdoor is het gebruik van fossiele materialen als kolen en aardgas afgenomen, wat resulteert in minder uitstoot van broeikasgassen.

Kanttekening is dat we hierbij enkel kijken naar de directe consumptie, voor de voetafdruk is helaas nog geen tijdreeks beschikbaar. Om vast te stellen of er sprake is van ontkoppeling is echter ook de indirecte consumptie van belang. De directe mineraalconsumptie is immers maar een fractie van de totale mineraalvoetafdruk (zie paragraaf 3.3).

In de discussie over groene groei gaat het vaak over broeikasgassen, in het bijzonder CO2. De klimaatdoelen zijn echter niet te halen zonder het materiaalgebruik aanzienlijk te verminderen. Zo werd in 2020 60 procent van de wereldwijde broeikasgasuitstoot veroorzaakt door grondstoffengebruik (UNEP, 2024a). De gepresenteerde tijdreeksen suggereren dat er wat het materiaalgebruik betreft alleen voor mineralen sprake is van absolute ontkoppeling met de economische groei. Wat het (totale) materiaalgebruik betreft, lijkt voor de Nederlandse economie relatieve ontkoppeling vooralsnog het hoogst haalbare.

4.2 Bijdrage circulaire economie aan groene groei

In hoeverre kunnen circulaire-economiestrategieën bijdragen aan ‘vergroening’ van de groei? Met behulp van een decompositieanalyse kan worden weergegeven wat het effect is geweest van deze strategieën op het materiaalgebruik (CBS, 2024). Ook is onderzocht hoe dit samenhangt met economische groei.

Om aan de hand van het materiaalgebruik de milieu-impact van de economie te verlagen is met name de vermindering van het gebruik van primaire abiotische materialen een belangrijk CE-beleidsdoel in Nederland. Met ‘abiotisch’ wordt bedoeld niet-hernieuwbare materialen zoals fossiele materialen, mineralen en metalen. Vier factoren die ten grondslag liggen aan de veranderingen in primair abiotisch materiaalgebruik worden onderzocht: vervanging van abiotische voor biotische materialen (substitutie), recycling van materialen, verbetering van de grondstofefficiëntie en economische groei.

De lichtblauwe lijn in figuur 4.2.1 toont een geringe daling van de binnenlandse primaire abiotische materiaalconsumptie. De donkerblauwe lijn laat de stijgende economische groei zien. De andere drie factoren hebben betrekking op CE beleid. Substitutie vindt plaats als het aandeel abiotische primaire materialen in de totale consumptie van primaire materialen afneemt. Het belang van recycling wordt zichtbaar in het aandeel van de totale hoeveelheid primaire materialen in de totale consumptie van materialen (primair en secundair). Grondstofefficiëntie wordt gemeten als de ratio van de materiaalconsumptie in kilo’s ten opzichte van het bbp.

De figuur laat zien dat tussen 1996 en 2022 substitutie, recycling en grondstof-efficiëntie hand in hand gaan met dematerialisatie in de loop van de tijd. Deze factoren verzachtten de grote opwaartse druk van economische activiteit. De bijdrage van substitutie aan de daling van de materiaalconsumptie was iets groter dan die van recycling. Het recyclingpercentage ligt in Nederland al vrij hoog en de inzet van secundaire materialen stijgt maar licht in de loop der tijd. De bijdrage van substitutie is echter misschien wat overschat, aangezien de onderliggende gegevens voedsel en veevoer omvatten. Op het geheel van de Nederlandse economie is de biobased economie nog klein.

Figuur 4.2.1 Bijdrage aan verandering in consumptie van primaire, abiotische grondstoffen (1996 - 2022)
 Consumptie van abiotische materialen (%)Bbp-groei (%)Bijdrage substitutie (%)Bijdrage recycling (%)Bijdrage grondstofefficiëntie (%)
199600000
19973,934,243,02-0,89-2,44
19985,088,995,67-2,26-7,31
19990,7814,06-2,19-2,45-8,64
20006,0618,331,6-3,03-10,85
20015,3720,761,63-3,16-13,86
2002-6,4821,010,19-5,39-22,29
2003-7,3321,10,8-5,09-24,14
2004-0,3723,022,19-3,25-22,33
2005-1,8525,013,61-3,99-26,47
20061,8328,484,53-3,54-27,63
20073,0532,392,54-3,79-28,08
20088,5934,612,21-3,47-24,75
2009-0,6630,730,24-4,09-27,53
20100,9832,041,16-3,03-29,19
2011-0,5233,80,52-4-30,84
2012-7,5932,86-2,11-5,74-32,6
2013-14,432,83-4,24-6,81-36,18
2014-13,2234,21-4,77-6,41-36,25
2015-8,2136,08-2,52-5,58-36,2
2016-16,3938,18-3,02-7,15-44,4
2017-11,8640,54-6,95-5,45-40
2018-2,1142,62-2,09-4,63-38,01
2019-9,6544,76-6,05-4,86-43,5
2020-17,5341,35-7,04-5,86-45,98
2021-24,3646,17-9,03-7,55-53,95
2022-14,9950,09-7,74-6,18-51,17

De drijvende kracht achter de afname van de materiaalconsumptie, die de impact van economische groei het meest dempt, is de toegenomen grondstoffenefficiëntie. Deze grondstoffenefficiëntie omvat ook de impact van de energietransitie, waarbij fossiele materialen vervangen worden door zonne- en windenergie. Op dit moment heeft dit een positief effect op het materiaalgebruik. Ook economische structuurveranderingen, zoals de verdienstelijking van de economie en het verplaatsen van grondstofintensieve industrie naar het buitenland, kunnen bijdragen aan de grondstofefficiëntie.

Toekomstig beleid om de transitie naar een circulaire economie te versnellen moet tot minder materiaalgebruik leiden maar biedt tegelijkertijd economische kansen voor Nederland. Zo kan dit beleid mogelijk bijdragen aan groenere groei.