Groeiend naar een groene economie?
Achtergrondrapportage bij de MateriaalmonitorOver deze publicatie
Hoe ziet de Nederlandse economie eruit vanuit het perspectief van de materiaalstromen? Wat kenmerkt de materiaalstromen in de Nederlandse economie? Hoe verhouden de cijfers zich tot groene groei? Is dit een realistische benadering om de Nederlandse economie te verduurzamen? Deze publicatie schetst een totaalplaatje van de Nederlandse economie aan de hand van de materialen die erin omgaan. Eerst wordt gekeken wat er binnen de Nederlandse economie gebeurt. Vervolgens wordt gekeken welke invloed het buitenland heeft op de Nederlandse materiaalstromen. Tot slot wordt gekeken naar de ontwikkeling over tijd, en wordt deze aan de hand van een decompositieanalyse vergeleken met de groei van het bbp.
1. Inleiding
In februari 2025 wordt de nieuwe Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) gepubliceerd. Ook deze keer heeft het CBS daarvoor indicatoren gemaakt die iets vertellen over het materiaalgebruik in de Nederlandse economie. Waar de ICER in vogelvlucht een totaalbeeld schetst van hoe Nederland ervoor staat in de transitie naar een circulaire economie, gaat deze rapportage dieper in op de CBS-indicatoren en de achtergrond daarvan.
Er gaan veel verschillende materialen rond in de Nederlandse economie, met allerlei herkomsten en bestemmingen. Het doel van deze rapportage is om aan de hand van de Sankey-diagram, gebaseerd op de Materiaalmonitor (Delahaye et al., 2022), een beeld te schetsen van deze materiaalstromen. Hoe zien die er uit? Hoeveel materialen gaan er om in de Nederlandse economie? Om wat voor materialen gaat het? Waar komen ze vandaan en waar komen ze uiteindelijk terecht? Dit wordt gedaan door de indicatoren in context te plaatsen. Daarnaast worden de meest opvallende cijfers en ontwikkelingen kort geduid, en wordt een brug geslagen met de maatschappelijke discussie over economische groei. Daarbij is de vraag wat de indicatoren kunnen zeggen over de (on)mogelijkheid van groene groei.
De Nederlandse economie in materialen
De Sankey is een visualisatie die laat zien waarvandaan welke materiaalsoorten de Nederlandse economie binnenkomen, wat er vervolgens mee gebeurt en waar ze uiteindelijk terecht komen. Verschillende stromen komen samen in zogenaamde knopen, die vaak overeen komen met een bepaalde indicator of statistiek. Deze knopen beschrijven zodoende een onderdeel of aspect van de economie. De cijfers en de dikte van de lijnen laten zien hoe groot de totale stroom is die een knoop inkomt en verlaat. Zo geeft het cijfer bij ‘Voorraden’ niet de totale materiaalvoorraad weer, maar de toevoeging aan de voorraad in het jaar van de Sankey, in dit geval 2022. Net als in de Materiaalmonitor wordt onderscheid gemaakt tussen vier materiaalcategorieën, namelijk fossiele materialen, biomassa, metalen en mineralen.
Van | Naar | Substantie | Hoeveelheid |
---|---|---|---|
Wederuitvoer | Export | Biomassa | 32 |
Metaal | 16 | ||
Niet-metaal mineralen | 8 | ||
Fossiele energiedragers | 93 | ||
Import afval voor recycling | Recycling | Biomassa | 10 |
Metaal | 2 | ||
Niet-metaal mineralen | 3 | ||
Fossiele energiedragers | 1 | ||
Import | Materiaalverwerking | Biomassa | 57 |
Metaal | 28 | ||
Niet-metaal mineralen | 27 | ||
Fossiele energiedragers | 154 | ||
Import | Wederuitvoer | Biomassa | 32 |
Metaal | 16 | ||
Niet-metaal mineralen | 8 | ||
Fossiele energiedragers | 93 | ||
Binnenlandse winning | Materiaalverwerking | Biomassa | 43 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 30 | ||
Fossiele energiedragers | 15 | ||
Recycling | Materiaalverwerking | Biomassa | 21 |
Metaal | 3 | ||
Niet-metaal mineralen | 27 | ||
Fossiele energiedragers | 2 | ||
Materiaalverwerking | Energetisch gebruik | Biomassa | 9 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 0 | ||
Fossiele energiedragers | 51 | ||
Energetisch gebruik | Verlies | Biomassa | 9 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 0 | ||
Fossiele energiedragers | 51 | ||
Materiaal gebruik | Kortcyclisch product | Biomassa | 47 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 0 | ||
Fossiele energiedragers | 1 | ||
Kortcyclisch product | Afval | Biomassa | 9 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 0 | ||
Fossiele energiedragers | 0 | ||
Kortcyclisch product | Verlies | Biomassa | 37 |
Metaal | 0 | ||
Niet-metaal mineralen | 0 | ||
Fossiele energiedragers | 1 | ||
Afval | Verlies | Biomassa | 7 |
Metaal | 1 | ||
Niet-metaal mineralen | 2 | ||
Fossiele energiedragers | 2 | ||
Afval | Recycling | Biomassa | 11 |
Metaal | 1 | ||
Niet-metaal mineralen | 24 | ||
Fossiele energiedragers | 1 | ||
Afval | Export | Biomassa | 7 |
Metaal | 2 | ||
Niet-metaal mineralen | 1 | ||
Fossiele energiedragers | 1 | ||
Materiaalverwerking | Export | Biomassa | 41 |
Metaal | 17 | ||
Niet-metaal mineralen | 26 | ||
Fossiele energiedragers | 93 | ||
Materiaalverwerking | Materiaal gebruik | Biomassa | 71 |
Metaal | 15 | ||
Niet-metaal mineralen | 58 | ||
Fossiele energiedragers | 27 | ||
Materiaal gebruik | Voorraad | Biomassa | 24 |
Metaal | 15 | ||
Niet-metaal mineralen | 58 | ||
Fossiele energiedragers | 26 | ||
Voorraad | Afval | Biomassa | 16 |
Metaal | 4 | ||
Niet-metaal mineralen | 27 | ||
Fossiele energiedragers | 4 |
In de volgende hoofdstukken worden verschillende kanten van de Sankey in detail beschreven. Allereerst wordt beschreven wat er binnen de Nederlandse economie gebeurt. Vervolgens wordt beschreven hoe de Nederlandse economie verbonden is met de rest van de wereld. Tot slot worden enkele ontwikkelingen over tijd beschreven en wordt de koppeling gemaakt met groene groei.
2. Hoe hangen materiaalstromen samen binnen de Nederlandse economie?
2.1 Materiaalgebruik in de Nederlandse economie
Materialen worden overal in de economie gebruikt, bijvoorbeeld om producten te maken, woningen te bouwen, voedsel en verpakkingen te produceren en om energie op te wekken. In deze rapportage worden materialen in brede zin bedoeld en omvatten ze grondstoffen, halffabricaten en eindproducten. Om beter zicht te krijgen op de onderliggende materiaalstromen zijn de materialen onderverdeeld in vier categorieën: biomassa (zoals gewassen en hout), fossiele materialen (zoals plastic, benzine en aardgas), metalen (zoals ijzererts en auto’s) en niet-metaal mineralen (zoals beton, zand en zout).
In 2022 werd er 369 miljard kilo aan materialen ingezet in de Nederlandse economie1). Voor een deel (88 miljard kilo) worden deze materialen gewonnen in Nederland. Deze gaan zo direct vanuit het milieu de Nederlandse economie in. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het oogsten van gewassen, de winning van mineralen als zand en grind en fossiele energiedragers als aardgas en aardolie. Het overige deel van de ingezette materialen wordt vanuit het buitenland ingevoerd in Nederland (282 miljard kilo of 76 procent). Met 170 miljard kilo omvatten fossiele materialen bijna de helft van de materiaalinzet in de Nederlandse economie (Figuur 2.1.1), gevolgd door biomassa (110 miljard kilo), mineralen (60 miljard kilo) en metalen (30 miljard kilo).
Materiaal inzet direct (DMI) (miljard kilo) | Materiaal consumptie direct (DMC) (miljard kilo) | |
---|---|---|
Totaal | 369 | 182 |
Fossiele energiedragers | 170 | 77 |
Biomassa | 110 | 61 |
Niet-metaal mineralen | 60 | 34 |
Metaal | 30 | 11 |
Materiaalinzet versus materiaalconsumptie
Een deel van de materialen die worden ingezet in de Nederlandse economie is uiteindelijk bestemd voor binnenlandse consumptie, dit is de directe materiaalconsumptie (DMC)2). De Nederlandse materiaalconsumptie is met 182 miljard kilo aanzienlijk lager dan de materiaalinzet. Het overige deel (ongeveer de helft) van de materialen wordt uitgevoerd voor gebruik in het buitenland. Alhoewel deze materialen uiteindelijk niet in Nederland worden geconsumeerd zijn deze materialen wel nodig om de Nederlandse economie draaiende te houden. Het grote verschil tussen de relatief hoge materiaalinzet en de relatief lage materiaalconsumptie is kenmerkend voor de Nederlandse economie.
De materialen worden op verschillende plekken in de Nederlandse economie ingezet (Figuur 2.1.2). De winning vindt vooral plaats in de sectoren landbouw, bosbouw en visserij en de delfstoffenwinning. Deze in Nederland gewonnen materialen uit het milieu plus de ingevoerde materialen uit het buitenland worden vervolgens in allerlei sectoren ingezet. De sectoren waar de meeste materialen worden ingezet zijn de aardolie-industrie, de voedings- en genotmiddelenindustrie, de bouwsector en de chemische en farmaceutische industrie. Van deze sectoren is de bouwsector vooral gericht op de binnenlandse markt, terwijl de overige sectoren juist ook veel produceren voor de export. Hierover meer in hoofdstuk 3.
Materiaalinzet (miljard kilo) | |
---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 84,9 |
Delfstoffenwinning | 44,6 |
Aardolie-industrie | 90,4 |
Voedings- en genotmiddelenindustrie | 81,1 |
Bouwnijverheid | 69,2 |
Chemische industrie en farmaceutische industrie | 67,6 |
Diensten | 31,8 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 27,2 |
Bouwmaterialenindustrie | 26,9 |
Basismetaalindustrie | 19,9 |
Electriciteitsbedrijven | 17,5 |
Houtindustrie, papierindustrie en drukkerijen | 11 |
Metaalproductenindustrie | 6,1 |
Overige machines en apparaten | 4,5 |
Rubber- en kunststofindustrie | 4 |
Transportmiddelenindustrie | 2,8 |
Vervaarding meubels en overige industrie en reparatie en installatie machines en apparaten | 2,2 |
Elektrische apparatuur | 1,1 |
Textiel- en lederindustrie | 0,8 |
Computers, elektronische apparatuur | 0,6 |
2.2 Energieopwekking, kortcyclische producten en voorraden
Van alle materialen die in Nederland geconsumeerd worden belandt het grootste deel in producten die meerdere jaren meegaan. Denk aan huizen, wegen, meubels, maar bijvoorbeeld ook elektronica. Dit noemen we de ‘voorraden’. In 2022 wordt er 122 miljard kilo aan materiaal toegevoegd aan de voorraad. Daarnaast wordt een deel van de materialen (60 miljard kilo) verbrand voor energieopwekking, en gaat een deel na eenmalig gebruik verloren (48 miljard) kilo. Dit laatste noemen we kortcyclisch gebruik. Voorbeelden hiervan zijn de consumptie van voedsel en diervoeding.
2.2.1 Energetisch materiaalgebruik
Het grootste deel van de fossiele materialen in de Nederlandse economie wordt, deels na bewerking, uitgevoerd naar het buitenland (93 miljard kilo). Het resterende deel van de fossiele materialen wordt gebruikt in de Nederlandse economie. Hiervan wordt een derde (27 miljard kilo) verwerkt tot producten, zoals kunststoffen. Tweederde (51 miljard kilo) van de fossiele materialen wordt energetisch verbruikt. Denk hierbij aan de verbranding van aardgas en kolen om warmte en elektriciteit te produceren en het gebruik van benzine voor vervoer.
Naast fossiele materialen wordt ook biomassa energetisch verbruikt (9 miljard kilo). Het gaat dan bijvoorbeeld om het bijstoken van biomassa in elektriciteitscentrales of het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer. Deze materialen worden bij het gebruik verbrand en kunnen dus niet worden (her)gebruikt voor andere toepassingen. Bij deze verbranding wordt CO2 uitgestoten naar het milieu. In totaal is in 2022 60 miljard kilo materiaal, exclusief afval, verloren gegaan door energetisch gebruik.
Het energetisch materiaalgebruik kan worden verminderd door de inzet van hernieuwbare energiebronnen zoals wind- en zonne-energie. In 2022 was het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik bijna 15 procent. Van het totale energiegebruik werd 6 procent opgewekt uit biomassa (CBS, 2024b), de overige 9 procent hernieuwbare energieverbruik komt voornamelijk uit wind- en zonne-energie.
2.2.2 Kortcyclische producten en voorraden
Ruim 70 procent van alle materialen die in Nederland gebruikt worden zijn verwerkt in producten. Deze kunnen worden onderverdeeld in kortcyclische producten en producten die langer meegaan (en waarin de materialen dus langer vastgehouden worden).
Kortcyclische producten zijn producten die na aankoop binnen afzienbare tijd (minder dan een jaar) geconsumeerd worden. Dit omvat zo’n 28 procent van het niet-energetische materiaalgebruik. Het overgrote deel bestaat uit voeding en diervoeding, maar ook kunstmest valt hieronder. Bijna een vijfde (9 miljard kilo) wordt niet geconsumeerd maar weggegooid, en komt zo meteen bij het afval terecht. De rest gaat uiteindelijk ook verloren, met name via het riool of de uitademing (CO2).
De meeste materialen worden duurzaam geconsumeerd, wat betekent dat ze langer dan een jaar meegaan. Deze duurzame producten komen in de economische voorraad, oftewel de urban mine, terecht. Deze stroom bestaat voor 48 procent uit niet-metaal mineralen (58 miljard kilo). Dit zijn met name betonproducten. De biomassa die de voorraad ingaat bestaat met name uit houtproducten. Fossiele materialen gaan de urban mine in als plastic producten. Als producten aan het eind van de levensduur zijn worden ze weggegooid en komen ze bij het afval terecht. De urban mine kan een rol spelen als het gaat om de vastlegging van bio-based koolstof, zoals hout in de bouw, of de terugwinning van kritieke materialen uit, bijvoorbeeld, mobieltjes.
2.3 Afval, recycling en secundaire materiaalinzet
De Nederlandse economie genereert jaarlijks een aanzienlijke hoeveelheid afval, bijproducten en secundaire materialen. In totaal zo’n 60 miljard kilo. Het Sankey-diagram visualiseert al deze stromen. Daarbij wordt niet alleen getoond hoeveel afval er vrijkomt, maar ook hoe een deel van deze stroom opnieuw ingezet wordt als secundair materiaal. De hoeveelheid afval is dus groter dan alleen wat in de afvalbak of de vuilstort terecht komt. Het omvat ook materialen die nog steeds waarde hebben in de economische cyclus, zoals gerecyclede metalen, papier of dierlijke bijproducten die bijvoorbeeld als veevoer worden gebruikt4).
Door zowel afval als bijproducten en secundaire grondstoffen samen te nemen in de cijfers, biedt de Materiaalmonitor een vollediger beeld van hoe materialen in de Nederlandse economie circuleren en hoe reststromen worden ingezet om verspilling te minimaliseren. Dit onderstreept het belang van recycling en hergebruik in de bredere keten van productie en consumptie.
Het grootste aandeel van het afval dat wordt gegenereerd door de Nederlandse economie bestaat uit mineraal afval, zoals puin en bouw- en sloopafval (38 procent). Daarna is dierlijk- en plantaardig afval de grootste categorie (Figuur 2.3.1). Dit is voornamelijk afkomstig uit sectoren als de landbouw, de industrie en de bouw.
Mineraal (%) | Plant- dierlijk (%) | Gemengd afval (%) | Hout (%) | Chemisch (%) | Papier (%) | Ijzer (%) | Gemengd metaal (%) | Glas (%) | Plastic (%) | Afgedankt materiaal (%) | Overig (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Soort afval | 38,5 | 24,1 | 17,2 | 4,4 | 3,4 | 3,2 | 3,0 | 1,6 | 1,1 | 1,0 | 1,0 | 1,4 |
Naast het afval dat de Nederlandse economie zelf genereert, importeert Nederland ook afval, zo’n 26 miljard kilo, waarvan een deel direct weer wordt uitgevoerd (wederuitvoer) en een ander deel zonder bewerking opnieuw wordt ingezet (zoals plantaardig afval dat ingezet wordt als veevoeder). Het geïmporteerde afval bestaat voor 40 procent uit plantaardig en dierlijk afval, 16 procent ijzer en 12 procent mineraal afval. Het totale afvalaanbod in de Nederlandse economie is zo’n 88 miljard kilo.
2.3.1 Herkomst en verwerking afval naar activiteit
Van het totale afvalaanbod wordt, na de import (een derde), de grootste hoeveelheid afval gegenereerd door de bouwnijverheidssector (22 procent, Figuur 2.3.2). Daarna volgen de huishoudens en de voedings- en genotmiddelenindustrie, die elk 9 procent bijdragen. Sectoren zoals waterbedrijven, afvalbeheer, diensten, en landbouw dragen elk tussen de 5 en 7 procent bij aan het totale afvalaanbod. De kleinere industriële sectoren zoals de chemische industrie en elektriciteitsbedrijven hebben slechts een klein aandeel van 1 procent.
Al het afval in Nederland, zowel de import als het zelf geproduceerde afval, komt uiteindelijk ergens terecht. Ongeveer 13 procent van het totale afvalaanbod wordt geëxporteerd (zo’n 12 miljard kilo), de rest wordt in Nederland verwerkt.
De afvalverwerking in Nederland wordt voor een groot deel, zo’n 27 miljard kilo, gedaan door afvalbedrijven. 53 procent daarvan gaat naar de sector recycling en sloop. En van dit percentage wordt ongeveer 92 procent omgezet naar een secundair materiaal en weer aangeboden aan andere sectoren. De rest wordt verbrand of gestort.
Aanbod (%) | Gebruik (%) | |
---|---|---|
Import | 29,87 | |
Export | 12,69 | |
Wederuitvoer | 8,0 | |
Bouwnijverheid | 21,89 | 16,93 |
Huishoudens | 8,81 | |
Voedings- en genotmiddelen-industrie | 8,72 | 5,78 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 6,75 | 30,20 |
Diensten | 6,56 | |
Landbouw, bosbouw en visserij | 5,41 | 10,41 |
Accumulatie | 5,29 | |
Basismetaal-industrie | 1,85 | 1,87 |
Overig | 1,42 | 1,60 |
Houtindustrie, papierindustrie en drukkerijen | 0,91 | 3,50 |
Chemische industrie en farmaceutische industrie | 0,73 | 0,82 |
Elektriciteits-bedrijven | 0,68 | 5,34 |
Aardolie-industrie | 0,56 | |
Bouwmaterialen-industrie | 0,55 | 2,85 |
De rest van het afval wordt gebruikt door andere sectoren. 17 procent van het afvalaanbod wordt verwerkt in de bouwnijverheidssector (bijvoorbeeld opvulling onder wegen en voor funderingen). Sectoren als landbouw, bosbouw en visserij (10 procent), en de voedings- en genotmiddelenindustrie (6 procent) dragen ook significant bij aan het hergebruik van afval. Andere industriële sectoren, zoals elektriciteitsbedrijven (5 procent) en de hout- en papierindustrie (4 procent), gebruiken een kleiner aandeel. De bouwmaterialenindustrie (3 procent) en basismetaalindustrie (2 procent) spelen een beperkte rol. In sectoren als de rubber- en kunststofindustrie worden op dit moment nauwelijks afvalmaterialen opnieuw ingezet.
2.3.2 Secundaire materiaalinzet
Door het inzetten van secundaire materialen, zoals reststromen en gerecyclede materialen (afval), kan de inzet van primaire materialen die worden gewonnen uit het milieu worden verminderd. Hiermee kunnen zowel de wereldwijde milieudruk van de Nederlandse economie als de afhankelijkheid van materialen uit het buitenland worden verminderd. In 2022 was het aandeel secundaire materiaalinzet in de totale materiaalinzet in de Nederlandse economie 13 procent (Figuur 2.3.3).
Het aandeel secundaire materiaalinzet verschilt sterk per materiaalcategorie. Zo worden fossiele materialen voornamelijk verbrand voor energieopwekking waardoor ze niet kunnen worden hergebruikt. De secundaire inzet van fossiele materialen, zoals recycling van plastics, is ten opzichte van het totale gebruik zeer beperkt (minder dan 1 procent). Bij biomassa is het potentieel voor secundaire inzet beperkt, omdat dit voor een groot deel bestaat uit voedsel en veevoer. Bij mineralen is het aandeel secundaire inzet met meer dan 32 procent juist hoog. De secundaire inzet van bouw- en sloopafval in de bouwsector, al dan niet hoog- of laagwaardig, speelt hier een belangrijke rol.
Secundair (%) | Primair (%) | |
---|---|---|
Totaal | 12,99 | 87,01 |
Biomassa | 17,15 | 82,85 |
Niet-metaal mineraal | 32,30 | 67,70 |
Metaal | 11,22 | 88,78 |
Fossiel | 0,88 | 99,12 |
2) De DMC, direct material consumption. De DMC omvat de DMI min de uitvoer van materialen naar het buitenland.
3) Let op, door dubbeltellingen (zowel binnen als tussen bedrijfstakken) telt de materiaalinzet van de bedrijfstakken niet op tot de totale materiaalinzet in Nederland. Ruwe aardolie wordt bijvoorbeeld eerst in de aardolie-industrie verwerkt tot nafta, wat vervolgens in de chemische industrie wordt ingezet voor het produceren van kunststoffen, die vervolgens weer worden ingezet voor het produceren van verpakkingsmateriaal of in de bouw, et cetera.
4) Het begrip afval zoals het hier gebruikt wordt is breder dan wat onder de officiële afvalstatus valt.
3. Welke rol speelt het buitenland in de Nederlandse materiaalstromen?
3.1 Nederland als handelsland
In 2022 werd 369 miljard kilo aan materialen in de Nederlandse economie ingezet, waarvan nog geen kwart (88 miljard kilo) in Nederland zelf is gewonnen. Het grootste deel van de benodigde materialen werd dus ingevoerd uit het buitenland. In 2022 voerde Nederland in totaal 415 miljard kilo aan materialen in plus 16 miljard kilo aan afval bestemd voor recycling in Nederland. Hiervan bestond 149 miljard kilo uit wederuitvoer5), ofwel ingevoerde goederen die niet in de Nederlandse economie worden ingezet maar het land (vrijwel) zonder verdere bewerking weer verlaten.
Van de 282 miljard kilo aan ingevoerde materialen (Figuur 3.1.1) en afval die in de Nederlandse economie worden ingezet bestond meer dan de helft uit fossiele materialen (155 miljard kilo). Het gaat dan met name om ruwe aardolie, aardgas en steenkool. Daarna volgen biomassa (67 miljard kilo), vooral voeding, zoals vlees en zuivel, granen, oliehoudende gewassen, fruit, en hout. Verder ging het om mineralen als zand, grind en klei (30 miljard kilo) en metalen, zoals ijzererts maar ook metaalproducten en andere ertsen als bauxiet en aluminium (30 miljard kilo).
Fossiel (miljard kilo) | Biomassa (miljard kilo) | Mineraal (miljard kilo) | Metaal (miljard kilo) | |
---|---|---|---|---|
Invoer (excl. wederuitvoer) | 155,344 | 66,747 | 29,928 | 29,901 |
Uitvoer (excl. wederuitvoer) | 93,538 | 48,498 | 26,349 | 18,864 |
Wederuitvoer | 93,388 | 31,918 | 7,726 | 16,324 |
Slechts een deel van de materialen die in de Nederlandse economie worden ingezet is bestemd voor binnenlandse consumptie. Een groot deel van de materialen is bestemd voor gebruik in het buitenland en wordt uitgevoerd. In totaal wordt 187 miljard kilo aan materialen uitgevoerd naar het buitenland, dit is exclusief wederuitvoer. Hiermee ligt de uitvoer van materialen aanzienlijk lager dan de invoer.
De helft van de uitvoer bestaat uit fossiele materialen, met name aardolieproducten zoals benzine, diesel en stookolie. Daarna volgen biomassa (48 miljard kilo), met name voedings- en genotmiddelen zoals dierlijke producten als vlees en zuivel, gewassen als wortels, knollen en overige groenten en fruit. Ook mineralen (26 miljard kilo) als zand, grind, zout, klei en chemische- en kunstmestmineralen en metalen (19 miljard kilo), waaronder metaalproducten zoals basismetalen, machines en elektronica en transportmiddelen (CBS, 2023), worden op grote schaal geëxporteerd.
Een opvallend verschil tussen de invoer en uitvoer is dat Nederland relatief veel grondstoffen invoert en relatief veel halffabricaten en eindproducten uitvoert. Nederland voert bijvoorbeeld veel grondstoffen in zoals ruwe aardolie, aardgas en ijzererts. Vervolgens exporteert Nederland aardolieproducten zoals benzine en diesel, basismetalen en metaalproducten zoals machines, elektronica en transportmiddelen. Voor de benodigde grondstoffen is de Nederlandse economie voor een groot deel afhankelijk van het buitenland.
3.2 Materiaalafhankelijkheid van de Nederlandse economie
Van de materialen die in 2022 in de Nederlandse economie werden ingezet kwam het grootste deel uit het buitenland. Nederland is daarmee voor ruim driekwart van de materiaalinzet, en alle economische activiteiten die met die materiaalinzet samenhangen, afhankelijk van het buitenland (Figuur 3.2.1).
Invoer (%) | Winning (%) | |
---|---|---|
Totaal | 76,31 | 23,69 |
Metaal | 100 | 0 |
Fossiel | 91,34 | 8,66 |
Biomassa | 60,92 | 39,08 |
Mineralen | 49,95 | 50,05 |
De mate van afhankelijkheid verschilt per materiaalcategorie. In Nederland worden geen metalen gewonnen, hiervoor is Nederland dus volledig afhankelijk van het buitenland. In 2022 was Nederland voor 91 procent van de fossiele materialen afhankelijk van het buitenland. De afhankelijkheid van fossiele materialen is het afgelopen decennium gestegen, in 2010 was dit nog 62 procent. Dit komt met name door het afbouwen van de gaswinning in Groningen, die in 2024 definitief is stopgezet. Bij biomassa en mineralen is de afhankelijkheid van het buitenland kleiner. Voor de inzet van mineralen is de afhankelijkheid tussen 2010 en 2022 gedaald van 63 procent naar 50 procent. Voor de inzet van biomassa is dit ongeveer gelijk gebleven.
3.3 Leven op grote voet
Nederland importeerde in 2022 282 miljard kilo aan goederen. De invoer bestaat niet alleen uit ruwe grondstoffen, maar ook uit materialen, halffabricaten en producten. Voordat deze goederen Nederland bereikten, hebben ze vaak één of meerdere bewerkingsstappen ondergaan. Tijdens deze stappen zijn allerlei materialen (bijvoorbeeld fossiele brandstoffen voor machines en transport) nodig geweest in de verschillende schakels van de waardeketen om de goederen te produceren. De totale hoeveelheid grondstoffen die in de gehele keten is ingezet vormt de grondstofvoetafdruk. Deze omvat zowel het directe als indirecte grondstoffengebruik. De grondstofvoetafdruk geeft een vollediger beeld van het werkelijke grondstoffengebruik van de Nederlandse economie, en daarmee de afhankelijkheid van grondstoffenwinning in andere landen.6)
In deze paragraaf worden de directe materiaalstromen (paragraaf 3.1) vergeleken met de grondstofvoetafdruk, dit kan momenteel alleen voor 20207). De berekeningsmethode voor de grondstofvoetafdruk is toegelicht in Schoenaker et al. (2024)8), deze wordt ook gebruikt in de ICER-2025.
Productievoetafdruk van de Nederlandse economie
De productievoetafdruk kan, vergelijkbaar met de materiaalinzet (DMI), worden opgedeeld in twee onderdelen: de binnenlandse winning en de invoer van materialen uit het buitenland. In het geval van de grondstofvoetafdruk gaat het daarbij om de grondstoffenwinning in het buitenland ten behoeve van de invoer. De binnenlandse winning is in beide gevallen hetzelfde, namelijk 93 miljard kilo in 2020. Het verschil zit dus in de invoer.
De directe invoer was volgens de Materiaalmonitor 266 miljard kilo in 2020. De invoervoetafdruk was 1 013 miljard kilo, oftewel bijna een verviervoudiging van de directe invoer (Figuur 3.3.1). Ruim 85 procent hiervan (867 miljard kilo) is het gevolg van intermediair gebruik (als hulpmateriaal in een productieproces), de rest (147 miljard kilo) van de invoer voor finale bestedingen (met name consumptie). Daarnaast was de grondstofvoetafdruk van de invoer voor wederuitvoer 673 miljard kilo, vergeleken met 131 miljard kilo directe invoer voor wederuitvoer. Aan de kant van de uitvoer zien we dat de voetafdruk van de uitvoer (545 miljard kilo) een verdrievoudiging is van de directe uitvoer (179 miljard kilo).
Biomassa (miljard kilo) | Fossiele energiedragers (miljard kilo) | Metaal (miljard kilo) | Niet-metaal mineralen (miljard kilo) | |
---|---|---|---|---|
Directe invoer | 63,23 | 141,03 | 28,94 | 32,64 |
Invoervoetafdruk | 221 | 359 | 79 | 354 |
Directe uitvoer | 46,02 | 88,30 | 19,94 | 25,01 |
Uitvoervoetafdruk | 135,22 | 240,63 | 44,56 | 125,05 |
Figuur 3.3.1 laat zien hoe de verhoudingen tussen de materiaalcategorieën verschillen in de grondstofvoetafdruk van de invoer ten opzichte van de directe invoer. Het aandeel mineralen in de invoervoetafdruk (35 procent) is aanzienlijk hoger dan het aandeel mineralen in de directe invoer (12 procent). Een nadere toelichting op de invoervoetafdruk is beschikbaar in de publicatie in Nederland Handelsland (Aerts & Weijers, 2024).
Waar Nederland voor het directe materiaalgebruik van mineralen voor de totale economie zo’n 90 procent zelfvoorzienend is, laat de voetafdruk zien dat dit voor de indirecte materiaalconsumptie een stuk lager is. In totaal omvat de binnenlandse winning daarmee slechts 8 procent van de totale (directe en indirecte) materiaalinzet in de Nederlandse economie. De resultaten tonen aan dat Nederland, ten opzichte van de directe materiaalstromen, nog sterker afhankelijk is van invoer.
6) Voor de Materiaalmonitor en de grondstofvoetafdruk worden invoer en uitvoer volgens twee verschillende methoden berekend. De in- en uitvoercijfers in de Materiaalmonitor zijn voornamelijk gebaseerd op waargenomen kilo’s. Bij de grondstofvoetafdruk wordt de toekenning van de wereldwijde grondstoffenwinning voor de Nederlandse in- en uitvoer bepaald op basis van economische waarden.
7) De grondstofvoetafdruk voor 2022 is nog niet beschikbaar en de Materiaalmonitor wordt slechts tweejaarlijks gemaakt. Vandaar dat de vergelijking is gebaseerd op 2020.
8) De grondstofvoetafdruk kan op meerdere manieren worden berekend. In de ICER-2025 wordt een nieuwe grondstofvoetafdrukberekening, ontwikkeld door het CBS en PBL, geïntroduceerd (Schoenaker et al. (2024).
4. Groeit Nederland toe naar een groene economie?
4.1 Materiaalgebruik en de Nederlandse economie – groene groei
Het doel van de circulaire economie is om door het verminderen van het materiaalgebruik de daaraan gerelateerde milieu-impact te verlagen. Tegelijkertijd is er in beleid veel aandacht voor economische groei. Een formele term voor deze benadering van de economie, is ‘groene groei’. Bij groene groei gaat het dus om economische groei waarbij het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de druk op het milieu worden geminimaliseerd. Essentieel in de theorie van groene groei is het begrip ‘ontkoppeling’. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen relatieve ontkoppeling (de economie groeit sneller dan de milieudruk) en absolute ontkoppeling (de economie groeit terwijl de milieudruk daalt). In het verleden is het moeilijk gebleken om absolute ontkoppeling te realiseren.
Wanneer je de ontwikkeling van materiaalconsumptie in de tijd voor verschillende materiaalcategorieën bekijkt, valt op dat er aanzienlijke verschillen zijn (Figuur 4.1.1). Metalen en biomassa blijven meestijgen met het bbp, waarbij metalen zelfs sterker stijgen dan het bbp. De consumptie van fossiele materialen bleef min of meer gelijk tot 2018, waarna het daalde in coronajaar 2020. In 2022 is de consumptie van fossiele materialen echter weer gestegen. Alleen de consumptie van mineralen is systematisch gedaald over de afgelopen tien jaar.
Biomassa | Metaal | Mineraal | Fossiel | Bbp (prijsniveau 2021) | |
---|---|---|---|---|---|
2014 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
2016 | 92,73 | 128,57 | 85,06 | 109,19 | 104,60 |
2018 | 97,58 | 147,62 | 94,25 | 108,06 | 109,93 |
2020 | 104,15 | 142,86 | 86,90 | 91,31 | 108,11 |
2022 | 105,71 | 174,60 | 77,24 | 96,35 | 120,65 |
De daling in de consumptie van mineralen lijkt deels samen te hangen met de crisis op de woningmarkt. De ontwikkelingen bij fossiele materialen weerspiegelen geopolitieke ontwikkelingen, maar ook de energietransitie en de hoge energieprijzen. In 2016 bedroeg het aandeel hernieuwbare energieverbruik nog geen 6 procent. Sindsdien is dit gegroeid tot 17 procent in 2023. Met name het aandeel wind- en zonne-energie in de elektriciteitsproductie is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hierdoor is het gebruik van fossiele materialen als kolen en aardgas afgenomen, wat resulteert in minder uitstoot van broeikasgassen.
Kanttekening is dat we hierbij enkel kijken naar de directe consumptie, voor de voetafdruk is helaas nog geen tijdreeks beschikbaar. Om vast te stellen of er sprake is van ontkoppeling is echter ook de indirecte consumptie van belang. De directe mineraalconsumptie is immers maar een fractie van de totale mineraalvoetafdruk (zie paragraaf 3.3).
In de discussie over groene groei gaat het vaak over broeikasgassen, in het bijzonder CO2. De klimaatdoelen zijn echter niet te halen zonder het materiaalgebruik aanzienlijk te verminderen. Zo werd in 2020 60 procent van de wereldwijde broeikasgasuitstoot veroorzaakt door grondstoffengebruik (UNEP, 2024a). De gepresenteerde tijdreeksen suggereren dat er wat het materiaalgebruik betreft alleen voor mineralen sprake is van absolute ontkoppeling met de economische groei. Wat het (totale) materiaalgebruik betreft, lijkt voor de Nederlandse economie relatieve ontkoppeling vooralsnog het hoogst haalbare.
4.2 Bijdrage circulaire economie aan groene groei
In hoeverre kunnen circulaire-economiestrategieën bijdragen aan ‘vergroening’ van de groei? Met behulp van een decompositieanalyse kan worden weergegeven wat het effect is geweest van deze strategieën op het materiaalgebruik (CBS, 2024). Ook is onderzocht hoe dit samenhangt met economische groei.
Om aan de hand van het materiaalgebruik de milieu-impact van de economie te verlagen is met name de vermindering van het gebruik van primaire abiotische materialen een belangrijk CE-beleidsdoel in Nederland. Met ‘abiotisch’ wordt bedoeld niet-hernieuwbare materialen zoals fossiele materialen, mineralen en metalen. Vier factoren die ten grondslag liggen aan de veranderingen in primair abiotisch materiaalgebruik worden onderzocht: vervanging van abiotische voor biotische materialen (substitutie), recycling van materialen, verbetering van de grondstofefficiëntie en economische groei.
De lichtblauwe lijn in figuur 4.2.1 toont een geringe daling van de binnenlandse primaire abiotische materiaalconsumptie. De donkerblauwe lijn laat de stijgende economische groei zien. De andere drie factoren hebben betrekking op CE beleid. Substitutie vindt plaats als het aandeel abiotische primaire materialen in de totale consumptie van primaire materialen afneemt. Het belang van recycling wordt zichtbaar in het aandeel van de totale hoeveelheid primaire materialen in de totale consumptie van materialen (primair en secundair). Grondstofefficiëntie wordt gemeten als de ratio van de materiaalconsumptie in kilo’s ten opzichte van het bbp.
De figuur laat zien dat tussen 1996 en 2022 substitutie, recycling en grondstof-efficiëntie hand in hand gaan met dematerialisatie in de loop van de tijd. Deze factoren verzachtten de grote opwaartse druk van economische activiteit. De bijdrage van substitutie aan de daling van de materiaalconsumptie was iets groter dan die van recycling. Het recyclingpercentage ligt in Nederland al vrij hoog en de inzet van secundaire materialen stijgt maar licht in de loop der tijd. De bijdrage van substitutie is echter misschien wat overschat, aangezien de onderliggende gegevens voedsel en veevoer omvatten. Op het geheel van de Nederlandse economie is de biobased economie nog klein.
Consumptie van abiotische materialen (%) | Bbp-groei (%) | Bijdrage substitutie (%) | Bijdrage recycling (%) | Bijdrage grondstofefficiëntie (%) | |
---|---|---|---|---|---|
1996 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1997 | 3,93 | 4,24 | 3,02 | -0,89 | -2,44 |
1998 | 5,08 | 8,99 | 5,67 | -2,26 | -7,31 |
1999 | 0,78 | 14,06 | -2,19 | -2,45 | -8,64 |
2000 | 6,06 | 18,33 | 1,6 | -3,03 | -10,85 |
2001 | 5,37 | 20,76 | 1,63 | -3,16 | -13,86 |
2002 | -6,48 | 21,01 | 0,19 | -5,39 | -22,29 |
2003 | -7,33 | 21,1 | 0,8 | -5,09 | -24,14 |
2004 | -0,37 | 23,02 | 2,19 | -3,25 | -22,33 |
2005 | -1,85 | 25,01 | 3,61 | -3,99 | -26,47 |
2006 | 1,83 | 28,48 | 4,53 | -3,54 | -27,63 |
2007 | 3,05 | 32,39 | 2,54 | -3,79 | -28,08 |
2008 | 8,59 | 34,61 | 2,21 | -3,47 | -24,75 |
2009 | -0,66 | 30,73 | 0,24 | -4,09 | -27,53 |
2010 | 0,98 | 32,04 | 1,16 | -3,03 | -29,19 |
2011 | -0,52 | 33,8 | 0,52 | -4 | -30,84 |
2012 | -7,59 | 32,86 | -2,11 | -5,74 | -32,6 |
2013 | -14,4 | 32,83 | -4,24 | -6,81 | -36,18 |
2014 | -13,22 | 34,21 | -4,77 | -6,41 | -36,25 |
2015 | -8,21 | 36,08 | -2,52 | -5,58 | -36,2 |
2016 | -16,39 | 38,18 | -3,02 | -7,15 | -44,4 |
2017 | -11,86 | 40,54 | -6,95 | -5,45 | -40 |
2018 | -2,11 | 42,62 | -2,09 | -4,63 | -38,01 |
2019 | -9,65 | 44,76 | -6,05 | -4,86 | -43,5 |
2020 | -17,53 | 41,35 | -7,04 | -5,86 | -45,98 |
2021 | -24,36 | 46,17 | -9,03 | -7,55 | -53,95 |
2022 | -14,99 | 50,09 | -7,74 | -6,18 | -51,17 |
De drijvende kracht achter de afname van de materiaalconsumptie, die de impact van economische groei het meest dempt, is de toegenomen grondstoffenefficiëntie. Deze grondstoffenefficiëntie omvat ook de impact van de energietransitie, waarbij fossiele materialen vervangen worden door zonne- en windenergie. Op dit moment heeft dit een positief effect op het materiaalgebruik. Ook economische structuurveranderingen, zoals de verdienstelijking van de economie en het verplaatsen van grondstofintensieve industrie naar het buitenland, kunnen bijdragen aan de grondstofefficiëntie.
Toekomstig beleid om de transitie naar een circulaire economie te versnellen moet tot minder materiaalgebruik leiden maar biedt tegelijkertijd economische kansen voor Nederland. Zo kan dit beleid mogelijk bijdragen aan groenere groei.
5. Referenties
Aerts N., Weijers S. (2024). Nederland Handelsland: H8 Voetafdruk van de invoer. CBS. https://longreads.cbs.nl/nederland-handelsland-2024/voetafdruk-van-de-invoer/
PBL, TNO, CBS en RIVM (2024), Klimaat- en Energieverkenning 2024. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving
CBS 2023. Statline. Internationale handel en doorvoer.
https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/84668NED/table?dl=AF6B2
CBS 2024a, Materiaalmonitor 2022.
Materiaalmonitor 2022
CBS 2024b, Energieverbruik uit hernieuwbare bronnen gestegen naar 17 procent.
Energieverbruik uit hernieuwbare bronnen gestegen naar 17 procent | CBS
Rensman, M. en R. Delahaye, 2024, Decomposition of Changes in Primary Abiotic Resources in the Netherlands, 1996-2022, CBS.
Decomposition-of-changes-in-primary-abiotic-resources-in-the-netherlands-1996-2022
Schoenaker N., Steenmeijer M.A., in ’t Veld D., Hanemaaijer A. (2024/in voorbereiding) Toelichting nieuwe methode grondstofvoetafdruk.
Slingerland, S., Westbeek, E., Rodriquez Acosta, M. & Paradies, G. (2024). Analysing the Beyond Growth Debate. TNO.
UNEP. 2024a. Global Resources Outlook 2024: Bend the Trend – Pathways to a liveable planet as resource use spikes. International Resource Panel, Nairobi.
Delahaye, R., Tunn V., Tukker, A. (2022) Developing a material flow monitor for the Netherlands from national statistical data. Journal of Industrial Ecology, vol. 27. is. 2, pag. 408-422. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1111/jiec.13365