2. Hoe hangen materiaalstromen samen binnen de Nederlandse economie?
2.1 Materiaalgebruik in de Nederlandse economie
Materialen worden overal in de economie gebruikt, bijvoorbeeld om producten te maken, woningen te bouwen, voedsel en verpakkingen te produceren en om energie op te wekken. In deze rapportage worden materialen in brede zin bedoeld en omvatten ze grondstoffen, halffabricaten en eindproducten. Om beter zicht te krijgen op de onderliggende materiaalstromen zijn de materialen onderverdeeld in vier categorieën: biomassa (zoals gewassen en hout), fossiele materialen (zoals plastic, benzine en aardgas), metalen (zoals ijzererts en auto’s) en niet-metaal mineralen (zoals beton, zand en zout).
In 2022 werd er 369 miljard kilo aan materialen ingezet in de Nederlandse economie1). Voor een deel (88 miljard kilo) worden deze materialen gewonnen in Nederland. Deze gaan zo direct vanuit het milieu de Nederlandse economie in. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het oogsten van gewassen, de winning van mineralen als zand en grind en fossiele energiedragers als aardgas en aardolie. Het overige deel van de ingezette materialen wordt vanuit het buitenland ingevoerd in Nederland (282 miljard kilo of 76 procent). Met 170 miljard kilo omvatten fossiele materialen bijna de helft van de materiaalinzet in de Nederlandse economie (Figuur 2.1.1), gevolgd door biomassa (110 miljard kilo), mineralen (60 miljard kilo) en metalen (30 miljard kilo).
Materiaal inzet direct (DMI) (miljard kilo) | Materiaal consumptie direct (DMC) (miljard kilo) | |
---|---|---|
Totaal | 369 | 182 |
Fossiele energiedragers | 170 | 77 |
Biomassa | 110 | 61 |
Niet-metaal mineralen | 60 | 34 |
Metaal | 30 | 11 |
Materiaalinzet versus materiaalconsumptie
Een deel van de materialen die worden ingezet in de Nederlandse economie is uiteindelijk bestemd voor binnenlandse consumptie, dit is de directe materiaalconsumptie (DMC)2). De Nederlandse materiaalconsumptie is met 182 miljard kilo aanzienlijk lager dan de materiaalinzet. Het overige deel (ongeveer de helft) van de materialen wordt uitgevoerd voor gebruik in het buitenland. Alhoewel deze materialen uiteindelijk niet in Nederland worden geconsumeerd zijn deze materialen wel nodig om de Nederlandse economie draaiende te houden. Het grote verschil tussen de relatief hoge materiaalinzet en de relatief lage materiaalconsumptie is kenmerkend voor de Nederlandse economie.
De materialen worden op verschillende plekken in de Nederlandse economie ingezet (Figuur 2.1.2). De winning vindt vooral plaats in de sectoren landbouw, bosbouw en visserij en de delfstoffenwinning. Deze in Nederland gewonnen materialen uit het milieu plus de ingevoerde materialen uit het buitenland worden vervolgens in allerlei sectoren ingezet. De sectoren waar de meeste materialen worden ingezet zijn de aardolie-industrie, de voedings- en genotmiddelenindustrie, de bouwsector en de chemische en farmaceutische industrie. Van deze sectoren is de bouwsector vooral gericht op de binnenlandse markt, terwijl de overige sectoren juist ook veel produceren voor de export. Hierover meer in hoofdstuk 3.
Materiaalinzet (miljard kilo) | |
---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij | 84,9 |
Delfstoffenwinning | 44,6 |
Aardolie-industrie | 90,4 |
Voedings- en genotmiddelenindustrie | 81,1 |
Bouwnijverheid | 69,2 |
Chemische industrie en farmaceutische industrie | 67,6 |
Diensten | 31,8 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 27,2 |
Bouwmaterialenindustrie | 26,9 |
Basismetaalindustrie | 19,9 |
Electriciteitsbedrijven | 17,5 |
Houtindustrie, papierindustrie en drukkerijen | 11 |
Metaalproductenindustrie | 6,1 |
Overige machines en apparaten | 4,5 |
Rubber- en kunststofindustrie | 4 |
Transportmiddelenindustrie | 2,8 |
Vervaarding meubels en overige industrie en reparatie en installatie machines en apparaten | 2,2 |
Elektrische apparatuur | 1,1 |
Textiel- en lederindustrie | 0,8 |
Computers, elektronische apparatuur | 0,6 |
2.2 Energieopwekking, kortcyclische producten en voorraden
Van alle materialen die in Nederland geconsumeerd worden belandt het grootste deel in producten die meerdere jaren meegaan. Denk aan huizen, wegen, meubels, maar bijvoorbeeld ook elektronica. Dit noemen we de ‘voorraden’. In 2022 wordt er 122 miljard kilo aan materiaal toegevoegd aan de voorraad. Daarnaast wordt een deel van de materialen (60 miljard kilo) verbrand voor energieopwekking, en gaat een deel na eenmalig gebruik verloren (48 miljard) kilo. Dit laatste noemen we kortcyclisch gebruik. Voorbeelden hiervan zijn de consumptie van voedsel en diervoeding.
2.2.1 Energetisch materiaalgebruik
Het grootste deel van de fossiele materialen in de Nederlandse economie wordt, deels na bewerking, uitgevoerd naar het buitenland (93 miljard kilo). Het resterende deel van de fossiele materialen wordt gebruikt in de Nederlandse economie. Hiervan wordt een derde (27 miljard kilo) verwerkt tot producten, zoals kunststoffen. Tweederde (51 miljard kilo) van de fossiele materialen wordt energetisch verbruikt. Denk hierbij aan de verbranding van aardgas en kolen om warmte en elektriciteit te produceren en het gebruik van benzine voor vervoer.
Naast fossiele materialen wordt ook biomassa energetisch verbruikt (9 miljard kilo). Het gaat dan bijvoorbeeld om het bijstoken van biomassa in elektriciteitscentrales of het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer. Deze materialen worden bij het gebruik verbrand en kunnen dus niet worden (her)gebruikt voor andere toepassingen. Bij deze verbranding wordt CO2 uitgestoten naar het milieu. In totaal is in 2022 60 miljard kilo materiaal, exclusief afval, verloren gegaan door energetisch gebruik.
Het energetisch materiaalgebruik kan worden verminderd door de inzet van hernieuwbare energiebronnen zoals wind- en zonne-energie. In 2022 was het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik bijna 15 procent. Van het totale energiegebruik werd 6 procent opgewekt uit biomassa (CBS, 2024b), de overige 9 procent hernieuwbare energieverbruik komt voornamelijk uit wind- en zonne-energie.
2.2.2 Kortcyclische producten en voorraden
Ruim 70 procent van alle materialen die in Nederland gebruikt worden zijn verwerkt in producten. Deze kunnen worden onderverdeeld in kortcyclische producten en producten die langer meegaan (en waarin de materialen dus langer vastgehouden worden).
Kortcyclische producten zijn producten die na aankoop binnen afzienbare tijd (minder dan een jaar) geconsumeerd worden. Dit omvat zo’n 28 procent van het niet-energetische materiaalgebruik. Het overgrote deel bestaat uit voeding en diervoeding, maar ook kunstmest valt hieronder. Bijna een vijfde (9 miljard kilo) wordt niet geconsumeerd maar weggegooid, en komt zo meteen bij het afval terecht. De rest gaat uiteindelijk ook verloren, met name via het riool of de uitademing (CO2).
De meeste materialen worden duurzaam geconsumeerd, wat betekent dat ze langer dan een jaar meegaan. Deze duurzame producten komen in de economische voorraad, oftewel de urban mine, terecht. Deze stroom bestaat voor 48 procent uit niet-metaal mineralen (58 miljard kilo). Dit zijn met name betonproducten. De biomassa die de voorraad ingaat bestaat met name uit houtproducten. Fossiele materialen gaan de urban mine in als plastic producten. Als producten aan het eind van de levensduur zijn worden ze weggegooid en komen ze bij het afval terecht. De urban mine kan een rol spelen als het gaat om de vastlegging van bio-based koolstof, zoals hout in de bouw, of de terugwinning van kritieke materialen uit, bijvoorbeeld, mobieltjes.
2.3 Afval, recycling en secundaire materiaalinzet
De Nederlandse economie genereert jaarlijks een aanzienlijke hoeveelheid afval, bijproducten en secundaire materialen. In totaal zo’n 60 miljard kilo. Het Sankey-diagram visualiseert al deze stromen. Daarbij wordt niet alleen getoond hoeveel afval er vrijkomt, maar ook hoe een deel van deze stroom opnieuw ingezet wordt als secundair materiaal. De hoeveelheid afval is dus groter dan alleen wat in de afvalbak of de vuilstort terecht komt. Het omvat ook materialen die nog steeds waarde hebben in de economische cyclus, zoals gerecyclede metalen, papier of dierlijke bijproducten die bijvoorbeeld als veevoer worden gebruikt4).
Door zowel afval als bijproducten en secundaire grondstoffen samen te nemen in de cijfers, biedt de Materiaalmonitor een vollediger beeld van hoe materialen in de Nederlandse economie circuleren en hoe reststromen worden ingezet om verspilling te minimaliseren. Dit onderstreept het belang van recycling en hergebruik in de bredere keten van productie en consumptie.
Het grootste aandeel van het afval dat wordt gegenereerd door de Nederlandse economie bestaat uit mineraal afval, zoals puin en bouw- en sloopafval (38 procent). Daarna is dierlijk- en plantaardig afval de grootste categorie (Figuur 2.3.1). Dit is voornamelijk afkomstig uit sectoren als de landbouw, de industrie en de bouw.
Mineraal (%) | Plant- dierlijk (%) | Gemengd afval (%) | Hout (%) | Chemisch (%) | Papier (%) | Ijzer (%) | Gemengd metaal (%) | Glas (%) | Plastic (%) | Afgedankt materiaal (%) | Overig (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Soort afval | 38,5 | 24,1 | 17,2 | 4,4 | 3,4 | 3,2 | 3,0 | 1,6 | 1,1 | 1,0 | 1,0 | 1,4 |
Naast het afval dat de Nederlandse economie zelf genereert, importeert Nederland ook afval, zo’n 26 miljard kilo, waarvan een deel direct weer wordt uitgevoerd (wederuitvoer) en een ander deel zonder bewerking opnieuw wordt ingezet (zoals plantaardig afval dat ingezet wordt als veevoeder). Het geïmporteerde afval bestaat voor 40 procent uit plantaardig en dierlijk afval, 16 procent ijzer en 12 procent mineraal afval. Het totale afvalaanbod in de Nederlandse economie is zo’n 88 miljard kilo.
2.3.1 Herkomst en verwerking afval naar activiteit
Van het totale afvalaanbod wordt, na de import (een derde), de grootste hoeveelheid afval gegenereerd door de bouwnijverheidssector (22 procent, Figuur 2.3.2). Daarna volgen de huishoudens en de voedings- en genotmiddelenindustrie, die elk 9 procent bijdragen. Sectoren zoals waterbedrijven, afvalbeheer, diensten, en landbouw dragen elk tussen de 5 en 7 procent bij aan het totale afvalaanbod. De kleinere industriële sectoren zoals de chemische industrie en elektriciteitsbedrijven hebben slechts een klein aandeel van 1 procent.
Al het afval in Nederland, zowel de import als het zelf geproduceerde afval, komt uiteindelijk ergens terecht. Ongeveer 13 procent van het totale afvalaanbod wordt geëxporteerd (zo’n 12 miljard kilo), de rest wordt in Nederland verwerkt.
De afvalverwerking in Nederland wordt voor een groot deel, zo’n 27 miljard kilo, gedaan door afvalbedrijven. 53 procent daarvan gaat naar de sector recycling en sloop. En van dit percentage wordt ongeveer 92 procent omgezet naar een secundair materiaal en weer aangeboden aan andere sectoren. De rest wordt verbrand of gestort.
Aanbod (%) | Gebruik (%) | |
---|---|---|
Import | 29,87 | |
Export | 12,69 | |
Wederuitvoer | 8,0 | |
Bouwnijverheid | 21,89 | 16,93 |
Huishoudens | 8,81 | |
Voedings- en genotmiddelen-industrie | 8,72 | 5,78 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 6,75 | 30,20 |
Diensten | 6,56 | |
Landbouw, bosbouw en visserij | 5,41 | 10,41 |
Accumulatie | 5,29 | |
Basismetaal-industrie | 1,85 | 1,87 |
Overig | 1,42 | 1,60 |
Houtindustrie, papierindustrie en drukkerijen | 0,91 | 3,50 |
Chemische industrie en farmaceutische industrie | 0,73 | 0,82 |
Elektriciteits-bedrijven | 0,68 | 5,34 |
Aardolie-industrie | 0,56 | |
Bouwmaterialen-industrie | 0,55 | 2,85 |
De rest van het afval wordt gebruikt door andere sectoren. 17 procent van het afvalaanbod wordt verwerkt in de bouwnijverheidssector (bijvoorbeeld opvulling onder wegen en voor funderingen). Sectoren als landbouw, bosbouw en visserij (10 procent), en de voedings- en genotmiddelenindustrie (6 procent) dragen ook significant bij aan het hergebruik van afval. Andere industriële sectoren, zoals elektriciteitsbedrijven (5 procent) en de hout- en papierindustrie (4 procent), gebruiken een kleiner aandeel. De bouwmaterialenindustrie (3 procent) en basismetaalindustrie (2 procent) spelen een beperkte rol. In sectoren als de rubber- en kunststofindustrie worden op dit moment nauwelijks afvalmaterialen opnieuw ingezet.
2.3.2 Secundaire materiaalinzet
Door het inzetten van secundaire materialen, zoals reststromen en gerecyclede materialen (afval), kan de inzet van primaire materialen die worden gewonnen uit het milieu worden verminderd. Hiermee kunnen zowel de wereldwijde milieudruk van de Nederlandse economie als de afhankelijkheid van materialen uit het buitenland worden verminderd. In 2022 was het aandeel secundaire materiaalinzet in de totale materiaalinzet in de Nederlandse economie 13 procent (Figuur 2.3.3).
Het aandeel secundaire materiaalinzet verschilt sterk per materiaalcategorie. Zo worden fossiele materialen voornamelijk verbrand voor energieopwekking waardoor ze niet kunnen worden hergebruikt. De secundaire inzet van fossiele materialen, zoals recycling van plastics, is ten opzichte van het totale gebruik zeer beperkt (minder dan 1 procent). Bij biomassa is het potentieel voor secundaire inzet beperkt, omdat dit voor een groot deel bestaat uit voedsel en veevoer. Bij mineralen is het aandeel secundaire inzet met meer dan 32 procent juist hoog. De secundaire inzet van bouw- en sloopafval in de bouwsector, al dan niet hoog- of laagwaardig, speelt hier een belangrijke rol.
Secundair (%) | Primair (%) | |
---|---|---|
Totaal | 12,99 | 87,01 |
Biomassa | 17,15 | 82,85 |
Niet-metaal mineraal | 32,30 | 67,70 |
Metaal | 11,22 | 88,78 |
Fossiel | 0,88 | 99,12 |
2) De DMC, direct material consumption. De DMC omvat de DMI min de uitvoer van materialen naar het buitenland.
3) Let op, door dubbeltellingen (zowel binnen als tussen bedrijfstakken) telt de materiaalinzet van de bedrijfstakken niet op tot de totale materiaalinzet in Nederland. Ruwe aardolie wordt bijvoorbeeld eerst in de aardolie-industrie verwerkt tot nafta, wat vervolgens in de chemische industrie wordt ingezet voor het produceren van kunststoffen, die vervolgens weer worden ingezet voor het produceren van verpakkingsmateriaal of in de bouw, et cetera.
4) Het begrip afval zoals het hier gebruikt wordt is breder dan wat onder de officiële afvalstatus valt.