De koolstofboekhouding van Nederland

4. Resultaten

4.1 Koolstofrekeningen 2020

4.1.1 Database

De koolstofrekeningen bestaan uit een tabellenset met daarin de koolstofvoorraden in de verschillende sferen en de koolstofstromen tussen de verschillende sferen. Deze tabellen zijn weergegeven in Annex II en III.

De stromen koolstof binnen de economie zijn berekend op basis van de Materiaalmonitor. Dit resulteert in een aanbod- en een gebruikstabel voor koolstof gespecificeerd naar ongeveer 150 economische sectoren en 350 producten. Dus de inkoop en verkoop per sector van producten omgezet naar koolstofinhoud kan uit de database worden afgeleid. Huishoudens, import en export zijn hier ook meegenomen. Voor biobased en fossiele koolstof is er elk een aparte aanbod- en gebruiktabel gemaakt. Cijfers over biobased en fossiele koolstof in de economie op het detailniveau van de Materiaalmonitor (de Materiaalmonitor in koolstof) zijn alleen op aanvraag beschikbaar.

4.1.2 Voorraden

Voor alle sferen is een schatting gemaakt van de koolstofvoorraad. Figuur 4.1 toont hoe deze voorraden zich tot elkaar verhouden. Het valt op dat de atmosfeer veruit de grootste hoeveelheid koolstof bevat, en dat de biosfeer ook een aanzienlijke voorraad heeft in vergelijking met de langdurige opslag van koolstof in de economie.

4.1 Voorraad per sfeer in Nederland
 %
Atmosfeer85,64
Economie2,44
Biosfeer9,64
Geosfeer2,28
 

Wanneer we de voorraden in de economie analyseren, kunnen we deze opdelen naar de verschillende producten die koolstof bevatten. Een groot deel van deze voorraden is opgeslagen in gebouwen, zowel in de residentiële als de utiliteitssector. Daarnaast is er vastlegging in de grond-, wegen- en waterbouwwerken, met name asfalt in de wegen. In vergelijking met gebouwen en infrastructuur is de opslag van koolstof in consumptiegoederen, machines en textiel relatief gering in de Nederlandse economie. Auto's en boten bevatten ook nog een deel koolstof, voornamelijk koolstof door het gebruik van kunststoffen en in mindere mate door biobased materialen, zoals textiel voor de bekleding.

Met name isolatiematerialen en hout spelen een belangrijke rol in het vastleggen van koolstof. In de brondata voor het bepalen van de economische voorraden wordt isolatiemateriaal niet verder uitgesplitst Daarom we hebben onderzocht uit welke materialen isolatiemateriaal precies bestaat, waaronder steenwol, glaswol, EPS, XPS, polyurethaan, PIR en kleinere stromen zoals cellulose en kurk. Deze materialen hebben we samengevoegd tot één carboncoëfficiënt voor de hele groep isolatiematerialen. Dit brengt een mate van onzekerheid met zich mee.
De meest prominente materiaalgroep, gemeten in gewone kilogrammen, is zonder twijfel beton. In hoofdstuk 3.4 hebben we toegelicht dat het bepalen van de koolstofinhoud in beton een uitdagende taak is. In de huidige berekeningen is dit percentage laag ingeschat. Een kleine aanpassing in deze schatting kan echter een aanzienlijke impact hebben op de bepaling van de voorraden, gezien de enorme hoeveelheid beton die in onze economie aanwezig is. Bovendien hebben we in deze voorraadbepaling geen rekening gehouden met carbonisatie gedurende de levenscyclus van beton, omdat dit proces te complex is om adequaat te kwantificeren.

4.2 Voorraad koolstof in de economie
 %
Hout39,6
Isolatiematerialen23
Asfalt16,6
Kunststoffen9,1
Beton2,6
Overige materialen9,1
 

4.1.3 Visualisatie koolstofstromen

De uitgebreide dataset van de koolstofrekeningen is omgezet in een visualisatie (figuur 4.3). In de Sankey wordt de interactie weergegeven tussen de verschillende sferen uit figuur 2.1. De sferen zijn daarin afgebakend door grijs gearceerde blokken. De kleur van de tekst in zo’n blok geeft aan wat bij een bepaalde sfeer hoort: biosfeer is groen, atmosfeer is blauw, geosfeer is rood en de economie is paars. Tussen en binnen de sferen zijn de koolstofstromen met elkaar verbonden door, zogenaamde, knopen. Om de visualisatie overzichtelijk te houden is gekozen om alleen de meest beleidsrelevante stromen weer te geven. Wederuitvoer, invoer die zonder veel bewerking direct weer wordt uitgevoerd, is daarom niet meegenomen. Fossiele koolstof wordt weergegeven door de roze stromen, biobased koolstof door de groene stromen. Koolstof in mineralen en metalen is zo klein dat deze stromen in de Sankey wegvallen.

Koolstofstromen die het economieblok ingaan komen vooral uit de import uit andere landen. Daarnaast komt een kleiner deel uit de geosfeer in de vorm van olie- en gaswinning, en uit de biosfeer in de vorm van in Nederland geoogste gewassen en hout. Koolstofstromen gaan met name de economie uit in de vorm van exportproducten en emissies naar de atmosfeer. Daarnaast is er nog een balanspost waarin met name statistische verschillen maar ook het gestorte afval zijn opgenomen zoals beschreven in hoofdstuk 3.4. De interactie tussen de atmosfeer en de biosfeer gaat twee kanten op: aan de ene kant wordt koolstof uit de atmosfeer vastgelegd in de biosfeer (bijvoorbeeld landbouwgewassen en hout), aan de andere kant stroomt er koolstof vanuit de biosfeer naar de atmosfeer (bijvoorbeeld emissies uit veengebieden).

Binnen de biosfeer en de economie worden verschillende koolstofstromen met elkaar verbonden met knopen. De knopen geven de verschillende stadia in de koolstofcyclus weer. In de biosfeer wordt onderscheid gemaakt tussen een knoop voor kort-cyclische koolstof in landbouwgewassen die binnen een jaar weer geoogst worden en koolstof dat de voorraad ingaat (maar op een gegeven moment ook weer de voorraad uitgaat) omdat het langere tijd wordt vastgelegd. Het economieblok is ook uitgewerkt met stromen en vastlegging van koolstof binnen de economie. Een deel van de koolstof dat in de economie wordt ingezet wordt als materiaal in Nederland geconsumeerd. Net als in de biosfeer is er een onderscheid gemaakt tussen kort-cyclische koolstof en koolstof dat de voorraad ingaat. Kort-cyclische koolstof binnen de economie is met name voedsel voor menselijke en dierlijke consumptie. Koolstof in de economisch voorraad (urban mine) zit vooral in gebouwen (bijvoorbeeld houten balken) en duurzame consumptiegoederen (bijvoorbeeld meubels). Aan het levenseinde van een product ontstaat er afval dat deels weer gerecycled wordt en waarvan de koolstof binnen de economie blijft.

4.3 Koolstofboekhouding van Nederland, Mton koolstof 2020 4.3 K o o l s t o fbo e k h ou d i n g v an N e d e r l a n d , mi l ja r d ki l o, 2020 V oor r aad 2 Expo r t 87 Impo r t 130 Ene r getisch v erbruik 45 A tmos f eer 55 Geos f eer 12 Inzet e c onomie 157 K o r t -c y clische p r oducten 20 V astlegging 10 Balanspost 7 Rec y cling 7 25 5 Materiaal gebruik V oor r aad A f v al 12 Biomassa L egenda F ossiel Bios f eer E c onomie Ge w assen 7 4.3 Koolstofboekhouding van Nederland, miljard kilo, 2020 Voorraad 2 Export 87 Import 130 Energetisch verbruik 45 Atmosfeer 55 Geosfeer 12 Inzet economie 157 Kort-cyclische producten 20 Vastlegging 10 Balanspost 7 Recycling 7 25 5 Materiaal gebruik Voorraad Afval 12 Biomassa Legenda Fossiel Biosfeer Economie Gewassen 7
 

Meer uitleg over de betekenis van de knopen en de stromen tussen de knopen in de Sankey is te vinden in de Annex. In de Annex is ook aangegeven welk van de stromen in de Sankey van goede of redelijke kwaliteit zijn, en welke stromen indirect zijn afgeleid.

4.2 Indicatoren

Op basis van de visualisatie in figuur 4.3 en de onderliggende data uit de tabellen kunnen beleidsrelevante indicatoren worden afgeleid. Dit wordt gedaan aan de hand van de beleidsthema’s klimaat, koolstofafhankelijkheid en circulaire economie. In de laatste paragraaf wordt specifiek ingegaan op de inzet van koolstof in de economie naar soort toepassing, product en economische sector.

4.2.1 Klimaat

Om klimaatverandering tegen te gaan, moet de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer omlaag. In de koolstofrekeningen worden alle koolstofstromen en voorraden waargenomen, inclusief die van en naar de atmosfeer. Figuur 4.3 geeft inzicht in waar de mogelijkheden liggen om koolstof uit de atmosfeer te halen of te houden.

Figuur 4.3 laat zien dat er in 2020 bruto ongeveer 55 Mton koolstof in de atmosfeer terechtkomt. Bijna alle (94 procent) toevoegingen aan de atmosfeer komen van antropogene broeikasgasemissies vanuit economische activiteiten, waarvan 82 procent afkomstig is van fossiele energiedragers. De jaarlijkse opname van koolstof uit de atmosfeer door de biosfeer is ongeveer 9,7 Mton. De netto koolstofemissies zijn daarmee zo’n 45 Mton koolstof.

Van de 9,7 Mton opname wordt ongeveer 7,4 Mton kort-cyclisch vastgelegd in landbouwgewassen. Het natuurlijke deel (2,3 Mton) dat langere tijd, bijvoorbeeld in bossen, wordt vastgelegd is maar een fractie van de totale uitstoot van koolstof naar de atmosfeer, als we ook de emissies uit economische activiteiten meenemen. De opname in de biosfeer is kleiner dan de jaarlijkse emissies uit de biosfeer, deze bedraagt namelijk 3,3 Mton. Dit zijn met name de emissies uit veengebieden. De netto emissies uit de biosfeer zijn hierdoor ongeveer 1 Mton koolstof. Dit zijn de netto emissies uit de LULUCF-rapportages van 2024, omgerekend naar koolstof8). Maatregelen zoals het verhogen van de grondwaterstand in veengebieden kunnen daarom slechts tot een beperkte reductie van de emissies leiden. Extra opslag van koolstof in de biosfeer kan door meer bossen aan te planten. De extra ruimte die hier voor nodig is concurreert wel met ander ruimtegebruik zoals voor woningen, landbouw of hernieuwbare energie-installaties. Hout uit bos kan echter als duurzaam product in de economie worden opgeslagen, bijvoorbeeld voor de bouw van huizen, waardoor nieuw bos opnieuw koolstof kan opnemen. Uit figuur 4.3 kunnen indicatoren worden afgeleid over de vastlegging van koolstof in de economie. Jaarlijks wordt ongeveer 5 Mton koolstof vastgelegd in de economie uit binnenlandse productie en uit de import, waarvan 57 procent uit biomassa komt. Het gaat hier om vastlegging in gebouwen of aankopen van producten die langere tijd meegaan. De hoeveelheid koolstof die al in de voorraad in de Nederlandse economie in 2020 zit is ongeveer 70 Mton. De duur van koolstofvastlegging kan sterk variëren. In de economie wordt koolstof in meubels en gebouwen voor een middellange termijn vastgelegd voordat het weer in de afvalstromen terechtkomt. Dit is anders dan bij kort-cyclische opslag, zoals bij gewassen, waarvan de koolstof vaak binnen een jaar weer vrijkomt.

Het huidige CCS-onderzoek in Nederland, zoals de Porthos- en Aramis-projecten, richt zich op het opslaan van CO2 uit industriële processen en fossiele brandstoffen. Deze projecten voorkomen dat CO2 in de atmosfeer terechtkomt, maar dragen niet bij aan de daadwerkelijke verwijdering van CO2 uit de lucht. In tegenstelling tot CCS, dat fossiele CO2 opslaat, verwijdert koolstofverwijdering CO2 die al in de atmosfeer aanwezig is, bijvoorbeeld door directe luchtvangst of natuurlijke processen. Hoewel CCS nu nog niet in koolstofrekeningen is opgenomen, kunnen toekomstige uitbreidingen en ontwikkelingen, zoals de SDE+-regeling en IPCC-ondersteuning van CCS, bijdragen aan bredere emissiereducties en de koolstofrekeningen beïnvloeden.

Gezien de grote bijdrage aan de totale uitstoot is het logisch dat het meeste klimaatbeleid zich richt op het verminderen van emissies vanuit de economie naar de atmosfeer, waarbij het Nederlandse energiebeleid een cruciale rol speelt. Daarnaast kan de circulaire economie ook bijdragen aan het terugdringen van deze emissies (zie paragraaf 4.2.3).

4.2.2 Economische afhankelijkheid

De Nederlandse economie is op een bepaalde manier afhankelijk van koolstof, omdat deze onmisbaar is in het productieproces, evenals in de energie- en voedselvoorziening. Voor fossiele koolstof geldt dit bijvoorbeeld voor de productie van plastics en brandstof. Voor biobased koolstof geldt dit bijvoorbeeld voor houten bouwmaterialen en veevoer. De afhankelijkheid van biobased koolstof speelt vooral voor duurzaam geproduceerde, dus zonder aantasting van ecosystemen, biomassa waarvan het aanbod beperkt is. Op dit moment kunnen we echter duurzaam en niet-duurzaam geproduceerde biobased koolstof niet onderscheiden. Bij het bepalen van de afhankelijkheid kijken we naar welk deel uit het buitenland komt en voor welk deel we door aanbod uit het binnenland zelfvoorzienend kunnen zijn. Daarbij worden twee vormen van economische afhankelijkheid onderscheiden: de afhankelijkheid van koolstof van het Nederlandse productieproces en de afhankelijkheid van koolstof van de binnenlandse consumptie.

Van de totale inzet van koolstof in het Nederlandse productieproces komt 82 procent uit het buitenland. De koolstof uit deze import bestaat voor 85 procent uit fossiele koolstof zoals in aardolie en aardgas. Deze koolstof wordt gebruikt voor energieopwekking, industriële productieprocessen en transport. Biobased koolstof komt voor 57 procent uit het buitenland. Deze koolstof zit met name in voedsel en veevoerproducten zoals granen en oliehoudende zaden. Een groot deel van de geïmporteerde koolstof wordt direct of indirect (voor energieopwekking) gebruikt om producten voor de export te maken. Dit toont de grote rol die koolstof speelt in de Nederlandse exportindustrie.

Nederland is voor 18 procent zelfvoorzienend. De Nederlandse geosfeer levert ongeveer 8 procent van de fossiele koolstof in de vorm van aardgas en aardolie. Deze bijdrage is de laatste jaren sterk afgenomen door het stoppen van de aardgaswinning in Groningen. Ook komt 6 procent van de koolstof uit de biosfeer, met name hout en landbouwgewassen. Tenslotte komt zo’n 4 procent van de koolstof door recycling opnieuw beschikbaar binnen de economie.

Naast de afhankelijkheid van de inzet van koolstof in de Nederlandse economie kunnen we ook naar de afhankelijkheid van de Nederlandse consumptiebehoefte kijken. Consumptie leiden we hier af als de totale input in de economie minus de export. Het totale energieverbruik nemen we dus mee als consumptie. Dit doen we omdat we het energiegebruik voor binnenlandse consumptie niet eenvoudig kunnen afsplitsen van energieverbruik ten behoeve van het produceren van exportproducten.

Ongeveer 65 procent van de koolstof voor Nederlandse consumptie wordt gebruikt voor energieopwekking, waarvan 8 procent bestaat uit biomassa en 92 procent uit fossiele energiedragers. Deze koolstof komt vrij als emissies naar de atmosfeer. De overige 35 procent van de koolstof zit in producten bestemd voor binnenlandse consumptie. Dit kunnen kapitaalgoederen zijn zoals gebouwen of consumentenproducten zoals voedsel of meubels.

Om de afhankelijkheid van koolstof te verminderen zijn er verschillende strategieën mogelijk. Het verbeteren van de efficiëntie van koolstofgebruik en het beperken van de vraag naar koolstof zijn belangrijke mogelijkheden. EU-klimaat- en energiebeleidsmaatregelen richten zich op het verhogen van de energie-efficiëntie van gebouwen, transportmiddelen en industriële processen, en op het vervangen van fossiele brandstoffen door koolstofarme alternatieven zoals hernieuwbare energie en waterstof. Fossiele koolstof kan ook vervangen worden door (duurzaam geproduceerde) biobased alternatieven. Om meer ruimte te maken voor duurzaam geproduceerde biobased producten kan worden ingezet op een efficiëntere voedselketen. Tenslotte kan het gebruik van gerecyclede koolstofbronnen en levensduurverlenging van producten helpen om de vraag naar nieuwe koolstof uit externe bronnen te verminderen.

4.2.3 Circulaire economie

In deze paragraaf wordt de toepassing van de koolstofrekeningen voor het circulaire-economiebeleid uitgewerkt. Koolstofrekeningen kunnen materiaalstromen binnen de economie volgen, waardoor we kunnen zien waar koolstof terechtkomt: of het wordt opgeslagen in vaste activa, als afval vrijkomt, of opnieuw wordt ingezet als secundaire grondstof. De transitie naar een circulaire economie richt zich op het verminderen van materiaalgebruik en de bijbehorende milieueffecten, zoals broeikasgasuitstoot.

Koolstofrekeningen bieden inzicht in de bijdrage van de circulaire economie aan klimaatdoelen, bijvoorbeeld door cijfers te verstrekken over gerecyclede koolstof en koolstof die in de economie wordt vastgelegd. Dit inzicht sluit aan bij het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE), dat vier strategieën voor circulariteit onderscheidt: vermindering van grondstoffengebruik, substitutie van grondstoffen, verlenging van de levensduur van producten en hoogwaardige verwerking. Door deze strategieën toe te passen, kunnen de koolstofstromen en -voorraden in de economie worden beïnvloed. Minder gebruik van grondstoffen kan de koolstofinvoer in de economie verminderen, terwijl substitutie kan zorgen voor een verschuiving van fossiele naar biobased koolstof. Het verlengen van de levensduur van producten houdt koolstof langer in de economische kringloop, en hoogwaardige verwerking verhoogt de efficiëntie van het gebruik van secundaire materialen.

Zoals in paragraaf 4.2.2 aangegeven, gebruikt de industrie koolstof om producten te maken. Circulaire-economiestrategieën zoals "reduce" en "refuse" boven aan de R-ladder kunnen productieprocessen efficiënter maken, zodat dezelfde toegevoegde waarde wordt gecreëerd met minder grondstoffen (Kishna en Prins, 2024). Substitutie van fossiele koolstof voor secundaire of biobased koolstof is een andere strategie. Meer gebruik van biobased materialen kan de koolstofopslag in de economie verhogen en tegelijkertijd het gebruik van fossiele koolstof verminderen, bijvoorbeeld door meer houtbouw in plaats van beton te gebruiken. R-strategieën zoals "repair" en "refurbishment" verlengen de levensduur van goederen, waardoor koolstof langer in de economische kringloop blijft en minder snel als afval wordt afgevoerd. Dit betekent dat er minder snel nieuwe producten gemaakt hoeven te worden.

Een klein deel van de koolstof stroomt als afval weer uit de economische voorraad. Het meeste afval komt uit producten die kort-cyclisch worden gebruikt. Van de totale koolstof in afval dat in Nederland vrijkomt wordt ruim de helft gerecycled en opnieuw ingezet in het productieproces als secundaire grondstof. De rest komt in de atmosfeer terecht door afvalverbranding en een klein deel wordt gestort9) .De secundaire grondstoffen die uit het binnenland worden teruggewonnen, vormen slechts 4 procent van de totale koolstof die in de economie wordt gebruikt. Het grootste deel van de secundaire koolstof is biobased (78 procent) en bestaat uit plantaardig afval dat in de veevoerindustrie wordt ingezet en papierafval voor de papierindustrie. Het fossiele koolstofdeel bestaat voornamelijk uit plasticafval dat wordt ingezet in de kunststofindustrie. De mogelijkheid om meer te recyclen, en dus het aandeel secundaire inzet uit binnenlands aanbod te verhogen, is beperkt door het al hoge recyclingpercentage. Een hoogwaardige inzet van secundaire grondstoffen kan echter nog steeds bijdragen aan minder primair grondstoffengebruik, energiebesparing en emissiereductie. Bij hoogwaardige inzet wordt de functie van het materiaal meer behouden waardoor er minder energie nodig is om van een end-of-life product weer een gelijkwaardig product te maken. Zo lijkt afvalhout nog nauwelijks te worden ingezet in de bouwsector.

4.2.4 Koolstofstromen per sector en product

In de voorgaande paragrafen hebben we de koolstofstromen en -voorraden in Nederland vanuit een macro-economisch perspectief besproken. Dit hoofdstuk gaat dieper in op specifieke sectoren en goederengroepen die relevant kunnen zijn voor de transitie naar een duurzame koolstofketen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van gedetailleerde gegevens uit de koolstofmateriaalmonitor.

De eerste stap in deze analyse betreft het verkennen van de verschillende toepassingen van koolstof. Het uitgangspunt hierbij is een methodiek die het CBS, in opdracht van IenW, heeft ontwikkeld voor een onderzoek naar biogrondstoffen (Delahaye et al., 2023). In dit onderzoek zijn de goederengroepen uit de materiaalmonitor gecategoriseerd op basis van hun toepassingen. Deze toepassingen zijn onderverdeeld in drie hoofdgroepen: energie, materiaal en voedsel.

De inzet van koolstof als materiaal bestaat voor 23 procent uit biobased bronnen en voor 76 procent uit fossiele bronnen. Minder dan 1 procent komt uit minerale bronnen. Biomassa wordt voornamelijk toegepast in de papier- en houtindustrie, waar vooral (afval)papier en (afval)hout worden gebruikt, en in de (petro-)chemische industrie, waarbij oliën en vetten een belangrijke rol spelen.

De chemische industrie speelt een grote rol in het gebruik van fossiele koolstof voor niet-energetische toepassingen, zoals materialen. Om de transitie van fossiele naar biobased koolstof binnen de chemische sector te versnellen, heeft de Europese Commissie zich ten doel gesteld dat tegen 2030 minimaal 20 procent van het koolstofgebruik voor chemische en kunststofproducten afkomstig moet zijn van duurzame, niet-fossiele bronnen10). Momenteel bestaat ongeveer 96 procent van het koolstofgebruik in de Nederlandse chemie uit fossiele bronnen, en 4 procent uit biobased koolstof.

Een andere belangrijke stroom betreft koolstofopslag in producten en kapitaal, zoals in meubels en gebouwen. In 2020 een groot deel van de koolstofopslag in de economie plaats in de bouwsector, met ongeveer 1,4 Mton koolstof. Hiervan is ongeveer de helft biobased (met name hout) en de rest afkomstig van overige materialen, met name fossiele kunststof. Het gebruik van hout in de bouwsector draagt bij aan langdurige koolstofopslag, bijvoorbeeld in houten raamwerken, deuren en vloeren. De belangstelling voor houtbouw groeit, bijvoorbeeld Metropoolregio Amsterdam streeft naar 20 procent houtbouw in 2025 en 50 procent in 2050, ondersteund door de Green Deal Convenant Houtbouw11)12).

Een recente scenariostudie van Witteveen en Bos toont echter aan dat de groei van houtbouw beperkt kan zijn in de grond-, water- en wegenbouwsector. Dit is te wijten aan de blijvende behoefte aan beton voor specifieke toepassingen zoals wegen, klinkers en funderingen. Er zijn echter meer mogelijkheden voor substitutie in de burger- en utiliteitsbouw, hoewel beton nog steeds essentieel blijft voor funderingen, en de substituties complexer zijn voor appartementsgebouwen13). Uit eerdere gegevens blijkt dat houtbouw momenteel ongeveer 1,5-2 procent van de bestaande gebouwenvoorraad uitmaakt. Hoewel minerale bouwmaterialen zoals beton een aanzienlijk deel van de voorraad in kilogrammen vertegenwoordigen, hebben ze een laag koolstofpercentage. Dit maakt hout een belangrijker component van de koolstofvoorraad in de economie, zoals weergegeven in Figuur 4.2.

4.3 Conclusies

  • Met behulp van een internationaal vastgesteld raamwerk (UN et al., 2021) voor koolstofrekeningen kunnen verschillende CBS-statistieken geïntegreerd worden tot een volledige koolstofboekhouding, met koolstofstromen en -voorraden voor Nederland.
  • De koolstofrekeningen en de afgeleide indicatoren bieden inzicht in aanknopingspunten op verschillende beleidsterreinen, met als doel de koolstofconcentratie in de atmosfeer te verminderen.

Klimaat

  • Het overgrote deel van de emissies naar de atmosfeer komt door verbranding van energiedragers voor economische activiteiten en door huishoudens. Een kleiner deel komt uit de verbranding van afval. Daarnaast komt een klein deel uit de biosfeer in de vorm van emissies uit veengebieden.
  • De jaarlijkse langdurige opslag van koolstof uit de atmosfeer in de biosfeer is gering in vergelijking met de totale emissies naar de atmosfeer, inclusief uit economische activiteiten. Een aanzienlijk deel van deze koolstofopslag in de biosfeer bestaat ook nog eens uit kort-cyclische biomassa, zoals gewassen.
  • Opslag van koolstof in de economie vindt plaats in de vorm koolstof verwerkt in gebouwen en duurzame producten. Opgeslagen biobased koolstof kan een bijdrage leveren aan het verminderen van koolstof in de atmosfeer. De opslag van koolstof in de economie is gering ten opzichte van de totale uitstoot naar de atmosfeer.

Afhankelijkheid

  • Nederland is voor het merendeel afhankelijk van de import van koolstof voor productieprocessen. Slechts 18 procent van de koolstof komt uit binnenlandse bronnen, zoals de geosfeer, biosfeer en recycling.
  • Het overgrote deel van de inzet van koolstof in de Nederlandse economie komt uit fossiele bronnen.
  • Van alle koolstof voor het binnenlandse gebruik wordt tweederde als energiedrager ingezet.
  • Van alle inzet van koolstof in de Nederlandse economie gaat ruim de helft als exportproduct weer het land uit.

Circulaire economie

  • Circulaire-economiestrategieën uit de R-ladder kunnen bijdragen aan vermindering van het gebruik van (fossiele) koolstof en dus de afhankelijkheid daarvan. Het gaat om efficiënter grondstoffengebruik, substitutie door biobased materialen, verlenging van de levensduur en hoogwaardige verwerking van secundaire grondstoffen.
  • Op dit moment is de inzet van biobased koolstof, ter vervanging van fossiele koolstof, voor materiaaltoepassingen nog klein.
  • De groeipotentie van de hoeveelheid koolstof die via recycling in de economie beschikbaar blijft is beperkt omdat een groot deel van het afval al gerecycled wordt. Hoogwaardiger recyclen heeft potentie om, indirect, het fossiele koolstofgebruik te verminderen.

Sector en productniveau

  • De inzet van fossiele koolstof is zeer dominant bij energieverbruik, waarbij ongeveer 95 procent van de koolstof die wordt gebruikt voor energieopwekking afkomstig is uit fossiele energiedragers. Biobased koolstof wordt het meest ingezet voor voedsel en veevoer (65 procent) en voor 23 procent voor materialen.
  • Wat betreft materiaalgebruik is het aandeel fossiele koolstof ongeveer driekwart van het totaal. De rest van het materiaalgebruik bestaat bijna allemaal uit biobased koolstof.
  • Zowel de chemie als de bouwsector zetten relatief veel koolstof in voor de productie van materialen. De inzet in de chemie is grotendeels fossiele koolstof, terwijl in de bouw bijna de helft van de koolstofinzet biobased is. Met name in de bouwsector en de chemie bestaan er substitutiemogelijkheden.

4.4 Discussie en aanbevelingen

4.4.1 Macro-economisch perspectief, onzekerheden in de cijfers

De koolstofrekeningen bieden, vanuit macro-economisch perspectief, zicht op de grote koolstofstromen en voorraden. Deze cijfers zijn vooral nuttig voor een totaaloverzicht en de samenhang tussen de verschillende stromen en voorraden. Naarmate er echter verder wordt ingezoomd op specifieke sectoren en producten worden de onzekerheden in de cijfers steeds groter.

Onzekerheden in de cijfers kunnen verschillende oorzaken hebben. Enerzijds komt dit doordat gegevens over koolstofstromen uit verschillende bronnen komen of alleen indirect kunnen worden afgeleid. Dit zorgt ervoor dat data niet altijd goed op elkaar aansluiten. Op dit punt kan een verbeterslag worden gemaakt door de koolstofmateriaalmonitor in balans te brengen. De koolstofrekeningen zijn gebaseerd op de Materiaalmonitor, die het aanbod en gebruik van materialen in kilogram voor de Nederlandse economie beschrijft. In de Materiaalmonitor brengen we, na de integratie van alle databronnen, dit aanbod en gebruik in balans met een zogenaamde inpassingsslag. Bij de omzetting van de Materiaalmonitor naar koolstof met behulp van conversiefactoren ontstaan er nieuwe aanbod- en gebruikstabellen in koolstof. Deze tabellen zijn niet automatisch in balans, omdat elke goederengroep afzonderlijk met specifieke conversiefactoren is omgezet. In dit project is de inpassingsslag voor koolstof niet uitgevoerd omdat het proces tijdsintensief is en de focus hier op het macro-verhaal ligt. De impact van een dergelijke inpassing op de kwaliteit van de cijfers is lastig in te schatten maar we raden aan de balans wel te maken om zo de cijfers beter te kunnen inzetten voor beleidsdoeleinden.

Anderzijds kunnen onzekerheden in de data worden verkleind door micro-data in te zetten. Een voorbeeld hiervan is de nieuwe CBS-enquête waarin chemische bedrijven wordt gevraagd naar het inzetten van biomassa voor materialen (ter vervanging van fossiele grondstoffen). Gedetailleerdere micro-cijfers kunnen de nuances van individuele koolstofstromen beter weergeven. We raden aan om, in samenwerking met andere kennisinstellingen, micro-data die elders al verzameld worden in te zetten in het macro-raamwerk van de koolstofrekeningen.

Bij het maken van de koolstofrekeningen, met name het deel binnen de economie, zijn verschillende keuzes en aannames gemaakt (zie hoofdstuk 3.4) die misschien anders of beter kunnen. Dit gaat dan, bijvoorbeeld, over de coëfficiënten die zijn ingezet om alles om te rekenen naar koolstof. Maar ook heel specifiek over het onderscheid tussen afval afkomstig van kort-cyclische producten of van producten met een langere levensduur. Dit onderscheid kan bijvoorbeeld voor plastic niet goed gemaakt worden. Op basis van gedetailleerde informatie en de kennis van experts kan de kwaliteit beter worden gemaakt. Experts zouden een oordeel kunnen geven over de keuzes en aannames die zijn gemaakt in de verschillende onderdelen van de koolstofrekeningen.

4.4.2 Tijdreeks

Het opstellen van een tijdreeks voor de koolstofrekeningen kan nieuwe waardevolle inzichten opleveren. Door veranderingen in de koolstofbalans over meerdere jaren te volgen, kunnen we beter begrijpen hoe beleidsinterventies en andere factoren op lange termijn invloed hebben. Omdat wij een macrobenadering hanteren, moeten de veranderingen wel substantieel zijn om zichtbaar te worden. Voor specifieke producten of opkomende technologieën zijn micro-data nodig om een transitie te volgen. Wij raden aan om te onderzoeken waar de verandering van koolstofstromen in de tijd waardevolle inzichten kan geven.

Het zou ook waardevol zijn als de koolstofrekeningen gebruikt zouden kunnen worden als basis voor scenario’s om veranderingen in koolstofstromen, en de consequenties daarvan voor de voorraden, in de toekomst te voorspellen. De scenario’s kunnen dan gebaseerd worden op verschillende beleidsopties. Omdat het CBS niet doet aan toekomstvoorspellingen zou samenwerking gezocht kunnen worden met een andere kennisinstelling.

8) https://www.emissieregistratie.nl/documentatie/nir
9) Om de Sankey overzichtelijk te houden is de koolstof in het gestorte afval niet als aparte stroom maar als onderdeel van de overige mutatie (balanspost) meegenomen.
10) https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2022/733679/EPRS_BRI(2022)733679_EN.pdf
11) Houtbouw - metropoolregioamsterdam
12) Convenant-Green-Deal-Houtbouw-MRA.pdf (metropoolregioamsterdam.nl)
13) Scenariostudie grondstoffenwinning | Rapport | Rijksoverheid.nl