3. Wat maakt de groothandel in Nederland zo winstgevend?
3.1 Handelsmarges
Gedurende de periode van groei tussen 2023 en 1995 bleef de productie in de groothandel van handelsmarges de kernactiviteit (zie kader). In 1995 bedroeg de productie van handelsmarges, het verschil tussen inkoop- en verkoopwaarde, bijna 65 procent van de totale productie. In 2023 was dit percentage rond hetzelfde niveau, namelijk 64 procent (zie figuur 3.1).
Een in het oog lopende verandering in de handel in recente jaren is de opkomst van het internet als verkoopkanaal. Volgens de ICT-enquête van het CBS gaven in 2023 38 procent van de bedrijven in de groothandel aan het internet gebruiken voor verkoop van goederen en diensten.
IT-oplossingen stellen groothandelaren in staat handelstransacties efficiënter af te handelen, het voorraadbeheer te optimaliseren en de verschillende processen, van inkoop tot distributie, goed op elkaar te laten aansluiten. In de literatuur wordt melding gemaakt van het feit dat IT-toepassingen de handelsketens kunnen verkorten (“removal of the middlemen”) die daarmee efficiënter en goedkoper zouden worden (Dachs et al., 2016). Het is waarschijnlijk dat ook in de groothandel IT-gedreven innovaties tot de eerder genoemde productiviteitswinsten hebben geleid (zie figuur 1.1).
3.2 Transitohandel
Naast het produceren van handelsmarges verdient de groothandel veel geld met transitohandel. Er wordt aangenomen dat bij transitohandel de kosten minimaal zijn, de productiewaarde van de transitohandel komt volledig terug in de winst van de groothandel. Onder deze aanname is ruim 45 procent van de winsttoename in de groothandel tussen 1995 en 2023, een bedrag van bijna 14,5 miljard euro, afkomstig van transitohandel. Deze ontwikkeling, en de gevolgen van globalisering ofwel de gestegen verwevenheid van de handel met het buitenland zijn onderwerpen die in het vervolg van dit artikel worden uitgelicht. Deze ontwikkelingen zijn aanvullend op de door innovatie gedreven productiviteitsgroei van handelsactiviteiten.
Productgroep | Aantal |
---|---|
Handelsmarges | 92153 |
Transitohandel | 16250 |
Overig | 35663 |
Jaar | Aandeel transitohandel (%) |
---|---|
2010 | 5,5 |
2011 | 7,6 |
2012 | 9,0 |
2013 | 10,8 |
2014 | 11,9 |
2015 | 15,2 |
2016 | 15,6 |
2017 | 18,0 |
2018 | 17,0 |
2019 | 15,9 |
2020 | 10,3 |
2021 | 11,4 |
2022 | 11,2 |
2023 | 11,3 |
Transitohandel is de handel in goederen die in het buitenland worden aangekocht en vervolgens weer in het buitenland, mogelijk een ander land, worden verkocht. De verhandelde goederen worden dus niet binnen de landsgrenzen gebracht van het land van waaruit de transitohandelaar opereert en dus economisch ingezeten is. De transitohandelaar verkrijgt louter tijdelijk het economisch eigendom van een voorraad goederen die zich in het buitenland bevinden. Volgens de internationaal geldende nationale rekeningenconventies (ESR 2010, paragraaf 2.12) is het ingezetenschap bepalend voor het land waar de betreffende handelsmarge meetellen in het bbp.
Het aandeel van de transitohandel in de totale productiewaarde van de groothandel is in de afgelopen jaren fors toegenomen (zie figuur 3.2). Na 2017 daalde dit aandeel echter wel weer iets. De productiewaarde van de transitohandel bedroeg 19,2 miljard euro in 2017 en 16,2 miljard in 2023. De oorzaak van deze daling hangt mogelijk samen met strengere Europese regels, maar wellicht dat ook de coronacrisis heeft geleid tot dalende inkomsten uit transitohandel.
De grootste groothandelsbedrijven in Nederland, waarvan de meeste bekende internationale handelsmerken vertegenwoordigen, lijken zich te hebben gespecialiseerd in transitohandel. In 2021 was het aandeel van de transitohandel in de inkoopwaarde van de vijftien grootste handelsbedrijven in Nederland bijna 60 procent (zie figuur 3.3). In 2016 was dit zelfs 73 procent. De omvang van de binnenlandse handelsactiviteiten van de grootste vijftien bedrijven is een stuk geringer en varieerde in de afgelopen jaren tussen 14 en 27 procent. Voor de overige groothandelsbedrijven is het belang van transitohandel aanzienlijk kleiner.
Een ander kenmerk van deze grootste bedrijven is hun buitenlandse zeggenschap. Elk van deze vijftien groothandelaren heeft een buitenlandse moedermaatschappij. Hierdoor is het niet ondenkbaar dat de gerapporteerde transitohandel in de grootste vijftien bedrijven deels betrekking heeft op handelsstromen binnen concernverband. Via die weg kan transitohandel worden gebruikt voor een herallocatie van winsten met als doel deze te leiden langs gunstige belastingroutes. Transitohandel is niet gebonden aan fysieke grenzen, de aanwezigheid van een kantoor met computer is voldoende.
Voor de grootste vijftien bedrijven geldt dat de winsten behaald met transitohandel weinig betekenis hebben voor de Nederlandse economie. Deze vloeien uiteindelijk terug naar de buitenlandse moeder. Daarnaast levert de transitohandel weinig werkgelegenheid op, met als uitzondering de fiscaal-juridische dienstverlening vanuit Nederland.
Binnenland (%) | Transitohandel (%) | Buitenland (%) | |
---|---|---|---|
Top 15 groothandelsbedrijven | 27 | 59 | 14 |
Overige groothandelsbedrijven | 50 | 18 | 32 |
3.3 Globalisering
De groothandel is een zeer belangrijke schakel in de distributieketen tussen producenten en hun afnemers, zowel nationaal als internationaal (Voncken & van Loon, 2019). De groothandel zorgt ervoor dat bedrijven voorzien worden van grondstoffen en intermediaire producten die noodzakelijk zijn voor diverse productieprocessen. De groothandel fungeert ook als intermediair en helpt met name kleine en middelgrote bedrijven met het afzetten van hun producten op buitenlandse markten. Deze bedrijven zijn vaak niet op eigen kracht in staat om internationale klanten te vinden en/of de financiële risico’s te dragen die gepaard gaan met exporteren.
Gezien de toegenomen globalisering in de afgelopen 25 jaar is het dus niet verwonderlijk dat de productie van de Nederlandse groothandel is toegenomen. Immers, wanneer productieketens gefragmenteerd raken en zich uitspreiden over een reeks van landen, dan neemt het belang van handel en handelsbemiddeling toe. Nederland is van oudsher een transport- en handelsland en heeft vanwege zijn ligging een comparatief voordeel. Dit is ook terug te zien aan waar groothandelsmarges in Nederland worden verdiend. Waar in 1995 slechts 37 procent van de groothandelsmarges werd verdiend met buitenlandse handel, is dat in 2023 uitgegroeid naar 45 procent. De volumegroei van de groothandelsmarges die aan buitenlandse handel zijn verdiend sinds 1995 is ook groter dan de volumegroei van de binnenlandse handel (zie figuur 3.4).
Jaar | Nederland (1995=100) | Buitenland (1995=100) |
---|---|---|
1995 | 100,0 | 100,0 |
1996 | 106,6 | 106,1 |
1997 | 113,4 | 121,1 |
1998 | 121,3 | 130,4 |
1999 | 127,3 | 145,0 |
2000 | 131,3 | 170,4 |
2001 | 133,0 | 172,6 |
2002 | 131,4 | 174,1 |
2003 | 130,4 | 180,1 |
2004 | 132,2 | 196,8 |
2005 | 133,6 | 209,9 |
2006 | 139,5 | 230,7 |
2007 | 146,3 | 242,8 |
2008 | 148,5 | 244,8 |
2009 | 138,0 | 224,8 |
2010 | 137,4 | 249,4 |
2011 | 143,8 | 259,0 |
2012 | 139,1 | 261,2 |
2013 | 136,9 | 262,2 |
2014 | 139,1 | 270,8 |
2015 | 144,8 | 273,5 |
2016 | 148,6 | 286,4 |
2017 | 151,5 | 300,7 |
2018 | 158,3 | 310,9 |
2019 | 161,2 | 325,0 |
2020 | 159,6 | 329,6 |
2021 | 165,7 | 365,0 |
2022 | 171,1 | 370,8 |
2023 | 171,2 | 369,8 |
De mate waarin deze toenemende globalisering terugkomt in de winst is lastig vast te stellen. Wat echter wel vaststaat is dat de groothandel sterk is verbonden met het buitenland. Zoals eerder opgemerkt is een aanzienlijk deel van de bedrijven in de groothandel in handen van buitenlandse moeders. Hierdoor komt een aanzienlijk aandeel van de operationele winst die in de groothandel wordt behaald uiteindelijk terecht bij buitenlandse eigenaren. Tussen 2016 en 2021 ging gemiddeld 43 procent van de winst die werd verdiend in niet-financiële vennootschappen in de groothandel naar het buitenland toe. In vergelijking tot alle niet-financiële vennootschappen waar dit percentage maar 36 procent is (zie figuur 3.5).
Jaar | Groothandel (%) | Totaal (%) |
---|---|---|
2016 | 28,5 | 35,2 |
2017 | 45,0 | 39,7 |
2018 | 45,8 | 40,7 |
2019 | 46,9 | 37,9 |
2020 | 47,4 | 32,5 |
2021 | 42,1 | 28,3 |