7. Conclusies en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
7.1 Conclusies
In deze rapportage heeft het CBS slechts indicatieve ramingen uit het onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie over de jaren 2016 en 2018/2019 kunnen presenteren. Ook heeft het CBS bepaalde gegevens uit het onderzoek in zijn geheel niet kunnen opnemen in deze rapportage. Dit betreft vooral de kwantitatieve gegevens (volumecijfers) over het aantal leerlingen of cursisten en de financiële gegevens die ook in de vragenlijsten waren opgenomen. De beperkte respons die het CBS heeft gekregen op de beide enquêtes is daar debet aan. Niet alleen liet de omvang van de bruto respons te wensen over, ook de kwaliteit van de respons was niet in alle gevallen even goed (netto of bruikbare respons). Dit kan deels ook een verklaring vormen voor bijvoorbeeld het afwijkende beeld dat naar voren komt bij de reden om als zzp’er actief te zijn op het terrein van kunst- en cultuureducatie. Helaas moet het CBS concluderen dat de gegevens die middels de enquêtes zijn verzameld geen completer beeld of verdere detaillering van de gegevens die in dit rapport zijn opgenomen mogelijk maken.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat een deel van de respondenten wel degelijk de moeite heeft genomen om de CBS-enquête naar Kunst- en Cultuureducatie zo goed mogelijk in te vullen. Wij danken hen voor hun medewerking aan het onderzoek. Ook danken wij de volgende organisaties voor hun bijdrage en medewerking aan de opzet en inhoud van het onderzoek: Branchevereniging Cultuurconnectie, Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA), Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), Boekmanstichting en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
7.2 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Gezien de tegenvallende kwaliteit van de resultaten van het onderzoek is in overleg met het ministerie van OCW besloten om het onderzoek Kunst- en Cultuureducatie tot nader order stop te zetten. Bij een eventuele doorstart van het onderzoek moet een goede strategie worden ontwikkeld waarbij in de eerste plaats het belang voor de sector aan de respondenten moet worden benadrukt. Daarnaast is het van belang om een besluit te nemen over een eventuele verplichting (en handhaving) van respons. Het CBS verwacht daarnaast dat een selectie van de onderzoekspopulatie op alleen die bedrijven/instellingen en zelfstandigen die kunst- en cultuureducatie als hoofdactiviteit hebben (en in SBI 85.52 Cultureel onderwijs zijn opgenomen), zal zorgen voor een betere respons. In de pilot uit 2015 is die selectie ook gemaakt. Nadeel daarvan is wel dat bedrijven/instellingen en zelfstandigen die educatie als nevenactiviteit hebben in zijn geheel niet in beeld zijn van het onderzoek. Ten slotte is het aan te raden de omvang en diepgang van de vragenlijst opnieuw te bespreken met mensen uit het veld en moeten worden nagedacht of en hoe gegevens uit of ramingen gebaseerd op secundaire (administratieve) bronnen gebruikt kunnen in het onderzoek.