Satellietrekening cultuur en media 2018

Bijlage 3 Gehanteerde begrippen en definities in de satellietrekening cultuur en media 2018

In deze bijlage worden de gehanteerde begrippen beschreven voor zover van belang voor de onderhavige satellietrekening cultuur en media. Achtereenvolgens worden de relevante transacties in de nationale rekeningen toegelicht, de aanbod- en gebruiktabel, begrippen op het terrein van arbeid en de onderscheiden sectoren (CBS, 2019).

A. Transacties in de nationale rekeningen

Productie (basisprijzen)
Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, wordt ook wel output genoemd. Hiervan bestaan drie soorten:

  • marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is;
  • output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde bedrijfseenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd;
  • niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd.

De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeveranderingen van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen.

Inbegrepen is de productie van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

Intermediair verbruik (aankoopprijzen)
Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.

Toegevoegde waarde (basisprijzen)
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik).

Het bruto binnenlands product (bbp)
Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden.
In de satellietrekening cultuur en media is het bbp vanuit de productie berekend als de som van de bruto toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies.

Productgebonden belastingen
Belastingen die moeten worden betaald per eenheid van een bepaald goed dat of bepaalde dienst die is geproduceerd of ingevoerd. De belasting kan een bepaald bedrag per kwantitatieve eenheid van een goed of een dienst zijn, of worden berekend als een bepaald percentage van de prijs per eenheid of van de waarde van de geproduceerde of verhandelde goederen en diensten.

Productgebonden subsidies
Subsidies die zijn uitgekeerd per geproduceerde of ingevoerde eenheid van een goed of een dienst. De subsidies zijn gerelateerd aan de waarde of aan de hoeveelheid van het product.

Invoer van goederen en diensten
De goederen- en dienstenstromen (verkoop, ruil en giften) van niet-ingezetenen naar ingezetenen (in Nederland). Invoer van goederen vindt plaats wanneer het economische eigendom van goederen door een niet-ingezetene wordt overgedragen aan een ingezetene, ongeacht of er sprake is van een fysieke grensoverschrijdende goederenbeweging. Een bedrijf of instantie wordt hier als ingezetene beschouwd wanneer het minimaal een jaar in Nederland actief is. Of dit bedrijf of deze instantie in buitenlandse handen is, doet niet ter zake.

Uitvoer van goederen en diensten
De goederen- en dienstenstromen (verkoop, ruil en giften) van ingezetenen (in Nederland) naar niet-ingezetenen. Uitvoer van goederen vindt plaats wanneer het economisch eigendom van goederen door een ingezetene wordt overgedragen aan een niet-ingezetene, ongeacht of er sprake is van een fysieke grensoverschrijdende goederenbeweging. Een bedrijf of instantie wordt hier als ingezetene beschouwd wanneer het minimaal een jaar in Nederland actief is. Of dit bedrijf of deze instantie in buitenlandse handen is, doet niet ter zake.

Wederuitvoer
Ingevoerde goederen die, na hoogstens een kleine bewerking te hebben ondergaan, weer zijn uitgevoerd.

Consumptieve bestedingen door huishoudens
Tot de consumptieve bestedingen door huishoudens behoren de volgende grensgevallen:

  • inkomen in natura zoals huisvesting, voeding en kleding en de auto van de zaak;
  • diensten van woningen die door de eigenaar zelf worden bewoond (het ‘woongenot’) en waarbij dus geen sprake is van werkelijk betaalde huur. Deze diensten zijn gewaardeerd met behulp van de huurprijzen voor vergelijkbare woningen;
  • producten die voor eigen gebruik zijn geproduceerd, bijvoorbeeld in de landbouw. De waarde ervan is gelijk aan de marktprijs voor deze of vergelijkbare producten;
  • duurzame consumptiegoederen, zoals personenauto's, huishoudelijke apparaten, meubilair en kleding. De aankoop door particulieren van woningen wordt echter gerekend tot de investeringen in vaste activa van huishoudens.

Consumptieve bestedingen door izw’s t.b.v. huishoudens
De consumptieve bestedingen door instellingen zonder winstoogmerk (izw’s) ten behoeve van huishoudens omvatten per conventie de niet-marktproductie van deze sector met uitzondering van de investeringen in eigen beheer.

Consumptieve bestedingen door de overheid
Bij de consumptieve bestedingen door de overheid doet zich een probleem voor dat verband houdt met het karakter van de overheidsproductie. Slechts een deel van de diensten van de overheid wordt daadwerkelijk verkocht (marktproductie). Het grootste deel van de overheidsproductie wordt betaald uit de algemene middelen en gratis algemeen beschikbaar gesteld (niet-marktproductie). Daarom stuit het toerekenen ervan aan gebruikers op grote problemen. Een dergelijke toerekening wordt dan ook niet gemaakt. De overheid wordt per conventie beschouwd als consument van de door haarzelf geproduceerde diensten. Door het ontbreken van marktprijzen wordt de waarde van de consumptieve bestedingen door de overheid berekend vanuit de kosten:

intermediair verbruik
plus: beloning van werknemers
plus: afschrijvingen
plus: niet-productgebonden belastingen op productie (betaald door de overheid zelf)
minus: niet-productgebonden subsidies (ontvangen door de overheid)
= productie (basisprijzen)

productie (basisprijzen)
minus: verkopen (=marktproductie)
minus: investeringen in eigen beheer
plus: sociale uitkeringen in natura
= consumptieve bestedingen door de overheid

Investeringen in vaste activa
Uitgaven aan productiemiddelen die langer dan één jaar worden ingezet tijdens een productieproces. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een bedrijfsgebouw, woning, bedrijfswagen of een machine. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het intermediair verbruik. De aanschaf van auto’s, meubelen e.d. door huishoudens behoort niet tot de investeringen. Vaste activa kunnen in de loop der jaren in waarde verminderen door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert (economische veroudering). Dit wordt verbruik van vaste activa genoemd (ook wel afschrijvingen). Bij bruto-investeringen zijn deze niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij netto-investeringen is dit wel het geval.

Veranderingen in voorraden
Veranderingen in de grondstoffen, halffabricaten, onderhanden werk (onvoltooide producten zoals schepen of machines) en eindproducten die bij de producenten aanwezig zijn en veranderingen in handelsvoorraden. Onderhanden werk in de bouw wordt niet tot de voorraadvorming gerekend. Positieve veranderingen in de voorraden ontstaan wanneer in het verslagjaar goederen zijn geproduceerd die nog niet zijn verkocht. Ook ontstaan toevoegingen aan voorraden wanneer goederen in het verslagjaar zijn gekocht, maar nog niet in het productieproces verbruikt of, in het geval van de handel, verkocht. Negatieve veranderingen in voorraden ontstaan wanneer goederen aan bestaande voorraden worden onttrokken om verkocht of in het productieproces verbruikt te worden.

De waardering van de veranderingen in voorraden gebeurt zodanig, dat er geen winsten of verliezen op voorraden door prijsveranderingen ontstaan. Beginvoorraad en eindvoorraad van elk goed worden voor dit doel tegen dezelfde prijs gewaardeerd, namelijk grondstoffen tegen de in de periode geldende gemiddelde inkoopprijs, eindproducten tegen de gemiddelde verkoopprijs en het onderhanden werk tegen de gemiddelde kostprijs.

Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden
Dit betreft het saldo van aan- en verkopen van kostbaarheden, zoals edelstenen, goud, antiquiteiten, kunstobjecten en sieraden, die primair als beleggingsobject worden aangeschaft. In de nationale rekeningen wordt deze transactie in het algemeen gecombineerd met de veranderingen in voorraden.

Netto investeringen
Investeringen in vaste activa (bruto) plus de veranderingen in voorraden inclusief het saldo van aan- en verkopen van kostbaarheden minus de verkopen van gebruikte vaste activa verminderd met de afschrijvingen.

Saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
Voornamelijk transacties in grond. Het belangrijkste deel wordt gevormd door de verkopen van bouwrijp gemaakte grond door gemeentelijke grondbedrijven aan investeerders in gebouwen en woningen. De waardering van de aan- en verkopen van grond is exclusief btw en overdrachtskosten; deze vormen een onderdeel van de investeringen in vaste activa.

Inkomen uit vermogen
Het inkomen dat de eigenaar van een vordering of van materiële niet-geproduceerde activa ontvangt in ruil voor het verstrekken van financiële middelen of het ter beschikking stellen van de materiële niet-geproduceerde activa aan een andere institutionele eenheid. Inkomen uit vermogen bestaat uit: rente, winstuitkeringen (dividenden en inkomen onttrokken aan quasi-vennootschappen), ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen, inkomen uit vermogen toegerekend aan polishouders en inkomen uit grond en minerale reserves.

Uitkeringen
Uitkeringen in geld of in natura, toegekend aan huishoudens om de financiële lasten te verlichten die voor die huishoudens voortvloeien uit een aantal risico's en behoeften (zoals ziekte, invaliditeit, arbeidsongeschiktheid, ouderdom, nabestaanden en werkloosheid). Uitkeringen worden verdeeld in sociale uitkeringen in geld en sociale uitkeringen in natura.

Subsidies
Betalingen van de overheid en de Europese Unie (EU) aan producenten met het doel de prijzen van producten te verlagen, de werkgelegenheid in stand te houden of de productiefactoren redelijk te belonen.

Inkomensoverdrachten
Alle betalingen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat en die niet drukken op het vermogen van de betaler en niet dienen om langetermijnuitgaven van de ontvanger te financieren.

Kapitaaloverdrachten
Betaling waarvoor geen tegenprestatie verwacht wordt en die drukt op het vermogen van de betaler of dient om investeringen in vaste activa of andere langetermijnuitgaven van de ontvanger te financieren. Er worden twee deeltransacties onderscheiden: investeringsbijdragen en overige kapitaaloverdrachten.

Overige uitgaven
Tot de overige uitgaven worden gerekend:

  • Betaalde belastingen op productie en invoer;
  • Belastingen op inkomen en vermogen;
  • Uitkeringen sociale verzekering rechtstreeks door werkgevers.

B. Aanbod- en gebruiktabel

De aanbodtabel
De aanbodtabel beschrijft het aanbod van goederen en diensten verbijzonderd naar productgroepen. Het aanbod is wat er in Nederland is geproduceerd plus wat er is ingevoerd. De tabel geeft de binnenlandse productie door bedrijfsklassen en de invoer van de diverse productgroepen.

Een regel van de aanbodtabel geeft een beschrijving van het aanbod van een bepaalde productgroep. Een kolom van de aanbodtabel beschrijft de totale productie van een bedrijfsklasse.

De gebruiktabel
De gebruiktabel beschrijft het gebruik van goederen en diensten verbijzonderd naar productgroepen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen intermediair verbruik door bedrijfsklassen en finale bestedingen. De finale bestedingen worden uitgesplitst naar uitvoer van goederen en van diensten, consumptieve bestedingen door huishoudens respectievelijk de overheid, bruto investeringen in vaste activa en veranderingen in voorraden.

Een regel van de gebruiktabel geeft een beschrijving van de bestemmingen van een bepaalde productgroep. Het totaal van iedere regel van de gebruiktabel is per definitie gelijk aan het totaal van de corresponderende regel van de aanbodtabel. Hiertoe dienen nog wel enkele aanvullende kolommen te worden opgenomen in verband met de verschillende waarderingen van de aanbod- en gebruiktabellen.

Een kolom van het intermediaire gedeelte van de gebruiktabel beschrijft welke producten door een bedrijfsklasse zijn gebruikt in het productieproces en tevens de in het productieproces gegenereerde toegevoegde waarde. De totale bruto toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) van deze bedrijfsklasse en het intermediaire verbruik is per definitie gelijk de productiewaarde tegen basisprijzen van deze bedrijfsklasse.

B.I Aansluiting gebruiktabel en macrototalen
In de gebruiktabel is een aantal extra regels en kolommen opgenomen om aansluiting met de macrototalen te verkrijgen. Deze worden hieronder toegelicht.

Consumptie door ingezetenen in het buitenland
De consumptieve bestedingen zijn hiervoor gecorrigeerd. In een aparte kolom ‘consumptie door ingezetenen in het buitenland’ wordt dit bedrag tegengeboekt bij de invoer.

C. Arbeid

Werkzame personen
Werkzame personen zijn alle personen die één of meerdere banen hebben als werknemer en/of zelfstandige bij een in Nederland gevestigde economische eenheid (bedrijf, instelling of particulier huishouden).

Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week, ook als zij:

  • arbeid verrichten die op zichzelf genomen legaal is, maar waarvan de beloning aan de registratie door fiscus of sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken ('zwarte arbeid');
  • tijdelijk geen arbeid verrichten, maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet);
  • tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen.

Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. Zij kunnen woonachtig zijn in Nederland, maar ook in het buitenland.

Werknemers / zelfstandigen
Werknemers zijn personen die op grond van een arbeidsovereenkomst betaald werk verrichten voor een economische eenheid en waarvan de betaling (in geld en/of in natura) als beloning van werknemers wordt geregistreerd. Zelfstandigen zijn personen die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep. Hiertoe behoren onder meer huishoudelijke hulpen, gastouders, babysitters, krantenbezorgers en folderaars. Meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.

Arbeidsjaar
Het arbeidsvolume in arbeidsjaren is een maatstaf voor het arbeidsvolume, die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) om te rekenen naar voltijdbanen, ook wel voltijdequivalenten (vte) genoemd. Het voltijdequivalent van een baan wordt bepaald door de overeengekomen jaarlijkse arbeidsduur, die bij die baan behoort, te delen door de overeengekomen jaarlijkse arbeidsduur die bij een voltijdbaan (in het betreffende bedrijf) behoort. Zo leveren twee halve banen samen een arbeidsvolume van één arbeidsjaar op. Het voltijdequivalent van een baan van een zelfstandige wordt bepaald door de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur behorende bij die baan te delen door de gemiddelde arbeidsduur van de banen van zelfstandigen met een wekelijkse arbeidsduur van 37 uur of meer (in dezelfde bedrijfstak).

D. Sectoren

Het rekeningenstelsel geeft in de vorm van opeenvolgende rekeningen een overzicht van alle economische deelprocessen, zoals productie, inkomensverdeling en financiering. Deze rekeningen worden niet alleen opgesteld voor de totale economie, maar ook voor vijf verschillende binnenlandse sectoren. Op deze wijze beschrijft het rekeningenstelsel:

  • per economisch deelproces de rol die elke sector speelt, zoals de overheid bij inkomensherverdeling en financiële instellingen bij financiering;
  • per sector de omvang en samenhang van de verschillende economische activiteiten en hun relatie met de rest van de economie en het buitenland.

De sectoren zijn volgens internationaal vastgestelde criteria onderscheiden in niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
In de aanbod- en gebruiktabellen zijn de producenten niet ingedeeld naar sectoren, maar naar bedrijfsklassen.

Overheid
De sector overheid omvat ten eerste alle (publiekrechtelijke) eenheden die zich bezighouden met de herverdeling van inkomen en vermogen. Het gaat in Nederland om ministeries, gemeenten, provincies, waterschappen e.d. Ten tweede worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerdergenoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren.

Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Op deze wijze worden onder meer Prorail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend.

De overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de sector overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend. Overheidsbedrijven (zoals de Nederlandse Spoorwegen, Schiphol, Bank Nederlandse Gemeenten) en quasi-vennootschappen maken in principe geen deel uit van de sector overheid. Ook De Nederlandsche Bank maakt geen deel uit van de sector overheid.

De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en wettelijke sociale verzekeringsinstellingen.

Tot de centrale overheid (CO) behoren:

  • het Rijk (ministeries en begrotingsfondsen zoals Gemeentefonds, Provinciefonds en Infrastructuurfonds);
  • universiteiten;
  • product- en bedrijfschappen;
  • een groep van landelijke stichtingen en organisaties.

Voorbeelden van de landelijke stichtingen en organisaties zijn:

  • onderzoeksinstellingen (onder andere NWO, KNAW en aan de universiteiten gelieerde instituten);
  • ideële organisaties (onder andere Oxfam Novib);
  • verzelfstandigde overheidsdiensten als ProRail en het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Tot de lokale overheid (LO) behoren:

  • provincies en waterschappen;
  • gemeenten, exclusief hun quasi-vennootschappen die bij de niet-financiële of de financiële vennootschappen zijn ingedeeld (onder andere gemeentelijke vervoersbedrijven);
  • gemeenschappelijke regelingen (samenwerkingsverbanden van gemeenten op het gebied van afvalverwerking, waterzuivering, brandweer, sociale werkvoorziening en dergelijke);
  • verzelfstandigde lokale overheidsdiensten, zoals bureaus voor arbeidsbemiddeling en regionale politiekorpsen;
  • privaatrechtelijke lokale instellingen op het gebied van arbeid, maatschappelijke werk, cultuur en onderwijs zoals Banenpools, het Jeugd Werk Garantieplan, centra voor asielzoekers, musea, bibliotheken, verzelfstandigde onderwijsinstellingen en studiebegeleidingsdiensten.

Zie voor een uitgebreidere toelichting alsmede de volledige lijst van instellingen die het CBS tot de sector overheid rekent (CBS, 2018).

Huishoudens
Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen (eenmanszaken). Grote, zelfstandig opererende ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid (quasi-vennootschappen) behoren echter tot de (niet-financiële of financiële) vennootschappen.

Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens
Tot de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (izw’s t.b.v. huishoudens) behoren stichtingen en verenigingen waarvan de middelen voor het merendeel afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van huishoudens en uit inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.

D.I De relatie tussen sectoren en bedrijfsklassen
Bij de aanbod- en gebruiktabellen worden de bedrijfseenheden ingedeeld naar bedrijfsklassen, oftewel economische activiteit. Omdat de hoofdsystemen op elkaar aansluiten is er een precieze relatie tussen de sectoren en de bedrijfsklassen. Hieronder wordt aangeven met welke bedrijfsklassen de verschillende sectoren corresponderen.

Overheid
De sector overheid bestaat voor het grootste deel uit de bedrijfsklassen openbaar bestuur en overheidsdiensten en gesubsidieerd onderwijs. Daarnaast zijn er eenheden in een aantal andere bedrijfsklassen die eveneens tot de sector overheid behoren. Voorbeelden hiervan zijn:

  • specifieke activiteiten van gemeenten, zoals reinigingsdiensten (bedrijfsklasse afvalbeheer), sociale werkplaatsen (bedrijfsklasse overige industrie), Gemeentelijke Geneeskundige Diensten (bedrijfsklasse gezondheidszorg) en afzonderlijke gemeenschappelijke regelingen voor deze activiteiten;
  • bureaus voor arbeidsbemiddeling, banenpools en het Jeugd Werk Garantieplan (bedrijfsklasse uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling);
  • aan universiteiten gelieerde instituten (bedrijfsklasse research);
  • ProRail (bedrijfsklasse opslag, dienstverlening voor vervoer);
  • opvangtehuizen en asielzoekerscentra (bedrijfsklasse verzorging en welzijn);
  • ideële organisaties, zoals Oxfam Novib en SNV Netherlands Development Organisation.

Huishoudens
De sector huishoudens bevat alle natuurlijke personen met inbegrip van hun bedrijf. Hieronder vallen de zelfstandigen en de eigenwoningbezitters. Het eigenwoningbezit maakt deel uit van de bedrijfsklasse verhuur en handel van onroerend goed. Zelfstandigen kunnen in principe in elke bedrijfsklasse voorkomen, met uitzondering van de bedrijfsklassen waarin de specifieke activiteiten van de overheid zijn opgenomen.

Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens
De stichtingen en verenigingen die tot de sector izw’s t.b.v. huishoudens behoren, komen met name voor in de bedrijfsklassen gezondheidszorg, verzorging en welzijn, cultuur, sport en recreatie en overige dienstverlening.

Referenties
CBS (2019). Nationale rekeningen 2018, Den Haag/Heerlen/Bonaire. Nationale rekeningen 2018 (cbs.nl).
CBS (2018). Wat rekent het CBS tot de sector overheid?, Den Haag/Heerlen/Bonaire. Wat rekent het CBS tot de sector overheid?