3. De cultuur- en mediasector zelf
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de cultuur- en mediasector van 2018 op 2015, op hoofdlijnen beschreven. Daarna worden de aard en omvang van de cultuur- en mediasector voor 2018 in meer detail beschreven onder andere door per subdomein een kort ‘factsheet’ samen te stellen met de karakteristieken van het betreffende subdomein. Vervolgens wordt een schatting van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid per (sub)domein gepresenteerd. Deze indicatoren moeten gezien worden als bèta-indicatoren. Dit zijn namelijk geen indicatoren die in het kader van de nationale rekeningen standaard worden samengesteld. Toegevoegde waarde en werkgelegenheid worden in de nationale rekeningen per bedrijfstak samengesteld. De in deze satellietrekening gehanteerde (sub)domeinen zijn echter een verzameling van goederen en diensten. Deze benadering levert echter wel een informatieve nuancering op van de bijdrage van de verschillende (sub)domeinen aan de Nederlandse economie. Het hoofdstuk eindigt met een samenvattende beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen van de verschillende (sub)domeinen binnen cultuur en media.
3.1 Cultuur en media; totaal
Hoe hebben de verschillende macro-economische grootheden binnen cultuur en media zich ontwikkeld van 2018 ten opzichte van 2015? De binnenlandse productie van cultuur- en mediaproducten is van 2018 op 2015 toegenomen van 43,8 miljard euro naar 53,9 miljard euro. De invoer is toegenomen van 19,6 miljard euro tot 26,2 miljard euro. Dit totale aanbod van cultuur- en mediaproducten tegen basisprijzen wordt verhoogd met het saldo van productgebonden belastingen en subsidies én de handels- en vervoersmarges om te komen tot het aanbod van cultuur- en mediaproducten tegen aankoopprijzen. Dit aanbod tegen aankoopprijzen nam van 2018 op 2015 toe van 68,8 miljard euro tot 85,9 miljard euro.
Naast de cultuur- en mediaproducten worden in de satellietrekening ook de nevenopbrengsten van cultuurinstellingen tot cultuur en media gerekend en de cultuurgerelateerde investeringen. De redenering hierachter is dat deze posten dermate verweven zijn met de cultuur- en mediaproducten zelf, dat ze zonder deze niet zouden bestaan. De nevenopbrengsten van cultuurinstellingen bestaan uit de opbrengsten van de eventuele museumwinkel, de bijbehorende horeca, het geven van cursussen en het verhuren van (delen) van de gebouwen voor evenementen. De cultuurgerelateerde investeringen betreffen investeringen in bijvoorbeeld museumgebouwen. Tot slot wordt de consumptie van cultuur- en mediaproducten van ingezetenen van Nederland in het buitenland toegevoegd om aansluiting te houden met de nationale totalen. Deze post is binnen de nationale rekeningen niet per goederengroep opgebouwd. Zo ontstaat het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten aangevuld met een aantal posten die in zichzelf geen cultuur- of mediaproduct zijn, maar in het kader van deze satelliet toch worden meegenomen. Productgebonden belastingen en subsidies én handels- en vervoersmarges worden meegenomen om de ‘boekhoudkundige kloof’ tussen hetgeen de producent voor zijn producten ontvangt en wat de gebruiker er voor moet betalen, te overbruggen. Dit totale aanbod tegen aankoopprijzen nam van 2018 op 2015 toe van 70,2 miljard euro tot 87,6 miljard euro.
Merk op dat in 2018 het totale aanbod van cultuur en media (aankooprijzen) – en dus ook het totale gebruik (aankoopprijzen) – voor 8 procent bestond uit goederen en diensten die niet een cultuur- of mediaproduct zijn (9 procent in 2015)4). De handels- en vervoersmarges zijn hier het belangrijkste voorbeeld van, gevolgd door de productgebonden belastingen minus subsidies.
Binnen-landse productie (basis-prijzen) | Invoer | Totaal aanbod (basis-prijzen) | Product-gebonden belastingen minus subsidies | Handels- en vervoers-marges | Totaal aanbod (aankoop-prijzen) | |
---|---|---|---|---|---|---|
mln euro | ||||||
Cultuur- en media- producten | ||||||
2015 | 43 840 | 19 640 | 63 480 | 2 200 | 3 100 | 68 770 |
2018 | 53 910 | 26 220 | 80 130 | 2 430 | 3 350 | 85 900 |
Neven- opbrengsten cultuur- instellingen | ||||||
2015 | 690 | 690 | 70 | 770 | ||
2018 | 750 | 750 | 80 | 830 | ||
Cultuur- gerelateerde investeringen | ||||||
2015 | 170 | 10 | 180 | 10 | 10 | 200 |
2018 | 290 | 30 | 330 | 30 | 20 | 370 |
Handels- en vervoers- marges | ||||||
2015 | 3 110 | 3 110 | -3 110 | |||
2018 | 3 360 | 3 360 | -3 360 | |||
Consumptie ingezetenen in het buitenland | ||||||
2015 | 470 | 470 | 470 | |||
2018 | 470 | 470 | 470 | |||
Totaal cultuur en media | ||||||
2015 | 47 810 | 20 110 | 67 920 | 2 280 | 70 200 | |
2018 | 58 320 | 26 720 | 85 040 | 2 540 | 87 580 | |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. |
De toename van het aanbod van cultuur- en mediaproducten werd in grote mate bepaald door de twee belangrijkste goederengroepen, te weten licenties en royalty’s en reclamediensten. Binnen cultuur en media waren dit al de belangrijkste goederengroepen en ze namen ook nog het meeste in waarde toe (zie de tabellen 1a en 1b).
3.2 Cultuur en media; naar bedrijfstak
In 2018 bedroeg de totale toegevoegde waarde (basisprijzen) van de cultuur- en mediasector 23,9 miljard euro (21,6 miljard euro in 2015). Welke bedrijfstakken dragen het meeste bij aan deze toegevoegde waarde van de cultuur- en mediasector?
Reclamebureaus grootste bedrijfstak
In 2018 droegen de reclamebureaus het meeste bij aan de toegevoegde waarde van de cultuur- en mediasector, te weten 13 procent. Gevolgd door de uitgeverijen (11 procent) en kunst (10 procent). Het aandeel van de bedrijfstak Handel en vervoer bedroeg ook 10 procent. Dit is een substantieel aandeel voor een bedrijfstak die gezien zijn activiteiten niet tot het ‘hart’ van de cultuur- en mediasector wordt gerekend. Maar zoals eerder gememoreerd vormen handel en vervoer een onmisbare schakel tussen de aanbieders van cultuur- en mediaproducten en de gebruikers.
Bedrijfstak | 2018 (% van toegevoegde waarde cultuur- en mediasector) | 2015 (% van toegevoegde waarde cultuur- en mediasector) |
---|---|---|
Reclamewezen en marktonderzoek | 13,0 | 12,4 |
Uitgeverijen | 11,1 | 11,7 |
Kunst | 9,7 | 10,3 |
Handel en vervoer | 10,2 | 10,2 |
Onderwijs | 9,7 | 9,9 |
Drukkerijen en reproductie van opgenomen media | 4,8 | 5,6 |
Design, fotografie, vertaalbureau's | 6,2 | 5,5 |
Film- en tv-productie- geluidsopname | 5,8 | 5,3 |
Overige informatie en communicatie | 5,5 | 4,8 |
Bibliotheken, musea en natuurbehoud | 4,2 | 4,6 |
Radio- en televisieomroepen | 4,1 | 4,5 |
Ingenieurs- en architectenbureaus | 4,9 | 4,1 |
Overige specialistische zakelijke dienstverlening | 2,7 | 3,0 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 2,7 | 2,7 |
Kansspelen, sport en recratie | 1,2 | 1,2 |
Overige bedrijfstakken | 4,1 | 4,2 |
Bedrijfstak | 2018 (% van toegevoegde waarde van de betreffende bedrijfstak) | 2015 (% van toegevoegde waarde van de betreffende bedrijfstak) |
---|---|---|
Radio- en televisieomroepen | 98,0 | 98,8 |
Bibliotheken, musea en natuurbehoud | 98,4 | 98,5 |
Film- en tv-productie - geluidsopname | 99,3 | 98,4 |
Kunst | 98,0 | 98,1 |
Uitgeverijen | 93,3 | 91,1 |
Drukkerijen en reproductie van opgenomen media | 84,7 | 83,9 |
Reclamewezen en marktonderzoek | 83,4 | 83,3 |
Design, fotografie, vertaalbureau's | 53,4 | 53,0 |
Ingenieurs- en architectenbureaus | 11,8 | 10,3 |
Kansspelen, sport en recreatie | 6,9 | 6,9 |
Onderwijs | 6,9 | 6,9 |
Overige informatie en communicatie | 4,5 | 4,3 |
Handel en vervoer | 1,9 | 1,9 |
Overige specialistische zakelijke dienstverlening | 1,7 | 1,7 |
Openbaar bestuur en overheidsdiensten | 1,3 | 1,3 |
Overige bedrijfstakken | 0,3 | 0,3 |
Vier bedrijfstakken nagenoeg volledig cultuur en media
Naast het belang van een bedrijfstak voor de cultuur- en mediasector (figuur 3.2.1) kan ook de omgekeerde vraag worden gesteld. Wat is het belang van cultuur en media voor een bedrijfstak (figuur 3.2.2)? Er zijn vier bedrijfstakken waarvan de toegevoegde waarde praktisch volledig het resultaat is van cultuur- en media-activiteiten. Twee van deze bedrijfstakken behoren tot wat hiervoor de ‘traditionele’ cultuur is genoemd, te weten Kunst (podiumkunsten, schrijvers, schilders, beeldhouwers, componisten e.d.) en Bibliotheken, musea en natuurbehoud. De twee andere bedrijfstakken die praktisch volledig leunen op het produceren van cultuur- en mediaproducten, zijn de radio-en televisieomroepen en de film- en tv-producenten. Ondanks de ‘toewijding’ aan cultuur en media van deze vier bedrijfstakken, was het aandeel van deze bedrijfstakken binnen de cultuur- en mediasector, met uitzondering van de bedrijfstak Kunst, slechts modaal. Veel aan cultuur en media doen gaat dus niet per se samen met groot zijn binnen de cultuur- en mediasector. Omgekeerd was het belang van handel en vervoer voor de cultuur- en mediasector groot (10 procent), maar is cultuur en media voor de bedrijfstak Handel en vervoer als geheel maar van marginaal belang (2 procent).
Merk op dat het beeld van het belang van de verschillende bedrijfstakken beïnvloed wordt door de gekozen bedrijfstakindeling. Daarnaast zij opgemerkt dat het beeld voor 2015 en 2018 stabiel is.
3.3 Cultuur en media; naar domein
Hoe hebben de verschillende domeinen binnen cultuur en media zich ontwikkeld van 2018 op 2015? De tabellen 2a en 2b vormen de grondslag van hetgeen er in deze paragraaf wordt gepresenteerd.
In figuur 3.3.1 is het aanbod van cultuur- en mediaproducten per domein weergegeven voor de jaren 2015 en 2018. Domeinen waarvan het aandeel in het aanbod van cultuur- en mediaproducten is toegenomen zijn dus bovengemiddeld toegenomen. Domeinen waarvan het aandeel is afgenomen zijn minder hard toegenomen dan het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten. En nogmaals: in nominale waarden is het aanbod van praktisch alle domeinen toegenomen.
Reclame grootste domein
Reclame was en bleef met een aandeel van 32 procent, het grootste domein binnen cultuur en media. De twee domeinen waarvoor het aanbod het meeste is toegenomen zijn Media en Audiovisueel. Het aandeel van deze twee domeinen nam van 2018 op 2015 met 3 procentpunten toe. De toename van het aanbod van wat de ‘traditionele’ kunst en cultuur genoemd zou kunnen worden, bleef achter bij de hiervoor genoemde domeinen. Het aandeel van Letteren (-2 procentpunten), Podiumkunsten (-1 procentpunt), Beeldende kunst (-1 procentpunt) en Erfgoed (-1 procentpunt) nam met 1 of meerdere procentpunten af.
Huishoudens geven het meeste uit aan media
Een tweede interessante macro-economische grootheid om te verbijzonderen naar domein is de consumptie van huishoudens (incl. izw’s). Ten eerste omdat hier hele andere domeinen domineren. Huishoudens geven bijvoorbeeld niet of nauwelijks geld uit aan reclame en architectuur en ontwerp. Ten tweede omdat het een veel stabieler beeld geeft dan bijvoorbeeld het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten. Huishoudens geven het meeste geld uit aan goederen en diensten behorende tot het domein Media (kranten, tijdschriften, radio en televisie). Daarnaast komt de ‘traditionele’ kunst en cultuur veel meer dan in het totale aanbod, tot uiting bij de consumptie van huishoudens. Podiumkunsten (‘uitgaan’) waren goed voor 15 procent van de uitgaven van huishoudens. Ook uitgaven aan goederen en diensten behorende tot de domeinen Letteren (boeken), Beeldende kunst (fotografie, sieraden) en Erfgoed (musea), zijn binnen de consumptie van huishoudens van veel groter belang dan in het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten.
In de tabellen 2a en 2b is zichtbaar welke domeinen meer of minder vertegenwoordigd zijn in de andere macro-economisch grootheden. Zo bestaat het intermediair verbruik van cultuur- en mediaproducten voor ongeveer de helft uit reclame. Bij de uitvoer komen naast reclame ook de domeinen Media en Audiovisueel naar voren als belangrijk. Voor deze laatste twee geldt dat dit mede door de eerder genoemde in- en uitvoer van licenties en royalty’s van buitenlandse bedrijven met een vestiging in Nederland, wordt veroorzaakt.
Domein | 2018 (% van totaal) | 2015 (% van totaal) |
---|---|---|
Reclame | 31,8 | 32,1 |
Media | 21,0 | 18,3 |
Audiovisueel | 17,0 | 14,5 |
Letteren | 6,9 | 8,6 |
Podiumkunsten | 6,2 | 7,1 |
Architectuur en ontwerp | 6,1 | 6,5 |
Beeldende kunst | 4,3 | 5,1 |
Onderwijs | 3,0 | 3,4 |
Erfgoed | 2,2 | 2,7 |
Interdisciplinair en overig | 1,5 | 1,7 |
1)Aanbod cultuur- en mediaproducten (basisprijzen). Exclusief nevenopbrengsten cultuurinstellingen, cultuurgerelateerde investeringen, handels- en vervoersmarges en consumptie ingezetenen in het buitenland. |
Domein | 2018 (% van totaal) | 2015 (% van totaal) |
---|---|---|
Media | 40,9 | 40,9 |
Podiumkunsten | 15,2 | 15,0 |
Audiovisueel | 13,0 | 12,9 |
Letteren | 9,2 | 9,4 |
Beeldende kunst | 9,6 | 8,7 |
Erfgoed | 5,9 | 6,6 |
Onderwijs | 3,4 | 3,4 |
Interdisciplinair en overig | 2,7 | 2,7 |
Reclame | 0,2 | 0,2 |
Architectuur en ontwerp | 0,1 | 0,1 |
1)Consumptie huishoudens (incl. izw's) cultuur- en mediaproducten (aankoopprijzen). Exclusief nevenopbrengsten cultuurinstellingen, cultuurgerelateerde investeringen en consumptie ingezetenen in het buitenland. |
3.4 Cultuur en media; per subdomein
In deze paragraaf worden voor alle onderscheiden subdomeinen voor het jaar 2018, kort de belangrijkste karakteristieken beschreven. Dit gebeurt volgens een vast sjabloon (‘factsheet’). De elementen die aan de orde komen zijn: een opsomming van de belangrijkste goederen en diensten in het betreffende subdomein, het aandeel in het totaal van cultuur en media, een karakterisering van de markt en de nominale ontwikkeling ten opzichte van 2015.
3.4.1 Beeldende kunst
Beeldende kunst bestaat uit de subdomeinen Fotografie en Overig beeldende kunst.
Subdomein Fotografie
Belangrijkste goederen en diensten
Fotochemische producten, het fotograferen en ontwikkelen zelf, de apparatuur, licenties en royalty’s.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
3,0 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
3 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
1,5 miljard euro of wel 59 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik en uitvoer.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+190 miljoen euro of wel +7 procent.
Karakterisering markt
Het grootste deel van het aanbod komt uit binnenlandse productie en draagt zo bij aan de werkgelegenheid in de cultuur- en mediasector. Het totale aanbod wordt voornamelijk afgenomen door andere bedrijven (intermediair verbruik) of uitgevoerd. Bij de uitvoer is de wederuitvoer substantieel. Het betreft hier met name de wederuitvoer van fotochemische producten. Wederuitvoer betreft goederen die weliswaar zijn ingevoerd, maar zonder noemenswaardige bewerking direct weer worden uitgevoerd. Het is vooral de handels- en vervoersector die hier geld aan verdient. Consumptie door huishoudens vormt maar een beperkt deel van de afzetmarkt.
2015 | 2018 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Beel-dende kunst | Foto-grafie | Overig beel-dende kunst | Beel-dende kunst | Foto-grafie | Overig beel-dende kunst | |
mln euro | ||||||
Binnenlandse productie | 1 810 | 1 430 | 380 | 1 910 | 1 510 | 400 |
Invoer | 1 430 | 990 | 440 | 1 510 | 1 040 | 460 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 3 240 | 2 430 | 810 | 3 420 | 2 560 | 860 |
Productgebonden belastingen | ||||||
minus subsidies | 230 | 80 | 150 | 270 | 100 | 180 |
Handels- en vervoersmarges | 730 | 290 | 440 | 870 | 340 | 530 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 4 200 | 2 800 | 1 400 | 4 560 | 3 000 | 1 570 |
Intermediair verbruik | 1 560 | 1 470 | 90 | 1 660 | 1 590 | 70 |
Consumptie huishoudens | ||||||
(incl. izw's) | 930 | 160 | 780 | 1 070 | 170 | 910 |
Consumptie overheid | ||||||
Bruto investeringen in | ||||||
vaste activa | 50 | 50 | 40 | 40 | ||
Voorraadverandering2) | 40 | - 10 | 50 | 40 | 10 | 30 |
Uitvoer uit binnenlandse | ||||||
productie | 950 | 610 | 340 | 1 040 | 650 | 390 |
Wederuitvoer | 670 | 570 | 90 | 700 | 580 | 120 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 4 200 | 2 800 | 1 400 | 4 560 | 3 000 | 1 570 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
Subdomein Overig beeldende kunst
Belangrijkste goederen en diensten
Sieraden, licenties en royalty’s, origineel werk van beeldend kunstenaars (schilders, grafisch ontwerpers, beeldhouwers).
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
1,6 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
2 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
0,4 miljard euro of wel 47 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Consumptie door huishoudens en uitvoer.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+170 miljoen euro of wel +12 procent.
Karakterisering markt
Dit subdomein wordt gedomineerd door de goederengroep sieraden. Het aanbod komt min of meer in gelijke mate uit binnenlandse productie en uit invoer. De handels- en vervoersmarges binnen dit domein zijn substantieel. Het totale aanbod wordt voornamelijk afgenomen door huishoudens. Een deel van de binnenlandse productie van dit subdomein valt onder de investeringen. Dit betreft origineel werk van beeldend kunstenaars die daar in de vorm van licenties en royalty’s inkomsten uit genereren. Ook komt een deel van het aanbod in de post voorraadverandering inclusief het saldo van aan- en verkoop van kostbaarheden, terecht. Dit betreft met name sieraden.
3.4.2 Letteren
Het domein Letteren bestaat uit de subdomeinen Boeken en Overig letteren.
Subdomein Boeken
Belangrijkste goederen en diensten
Boeken, studieboeken, bibliotheekdiensten, origineel werk van schrijvers en licenties en royalty’s.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
3,3 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
4 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,2 miljard euro of wel 78 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik, consumptie door huishoudens en uitvoer.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
-80 miljoen euro of wel -2 procent.
Karakterisering markt
Het aanbod komt voor driekwart uit binnenlandse productie en draagt daarmee bij aan de werkgelegenheid in de cultuur- en mediasector. Boeken zijn zowel bij de binnenlandse productie als de invoer de grootste goederengroep. De handels- en vervoersmarges binnen dit domein zijn substantieel. Het grootste deel van het totale aanbod wordt afgenomen door andere bedrijven (intermediair verbruik). Een deel van de studieboeken valt hier bijvoorbeeld onder. De tweede groep gebruikers zijn de huishoudens. De consumptie van huishoudens bestaat praktisch volledig uit boeken. Ook de uitvoer bestaat grotendeels uit boeken én licenties en royalty’s om het werk van Nederlandse auteurs in het buitenland uit te mogen geven. De consumptie van de overheid bestaat uit bibliotheekdiensten. De investeringen ten slotte hebben betrekking op origineel werk van schrijvers, wetenschappelijk onderzoek (research) binnen het domein van letteren en ook een deel van de studieboeken wordt tot de investeringen gerekend. De afzet van de goederen en diensten binnen het domein Letteren is dus nogal divers en wordt niet gedomineerd door maar één of twee categorieën. Het aanbod en gebruik van binnen het subdomein boeken is van 2018 op 2015 niet toegenomen.
2015 | 2018 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Letteren | Boeken | Overig letteren | Letteren | Boeken | Overig letteren | |
mln euro | ||||||
Totaal binnenlandse productie | ||||||
(basisprijzen) | 4 170 | 2 290 | 1 870 | 4 100 | 2 190 | 1 910 |
Invoer | 1 300 | 600 | 700 | 1 400 | 600 | 800 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 5 470 | 2 890 | 2 570 | 5 500 | 2 790 | 2 710 |
Productgebonden belastingen | ||||||
minus subsidies | 200 | 70 | 130 | 210 | 70 | 130 |
Handels- en vervoersmarges | 940 | 390 | 540 | 1 000 | 420 | 580 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 6 600 | 3 360 | 3 240 | 6 700 | 3 290 | 3 420 |
Intermediair verbruik | 2 900 | 1 110 | 1 790 | 2 830 | 1 080 | 1 760 |
Consumptie huishoudens | ||||||
(incl. izw's) | 1 010 | 660 | 350 | 1 030 | 680 | 340 |
Consumptie overheid | 400 | 400 | 410 | 410 | ||
Bruto investeringen in | ||||||
vaste activa | 600 | 490 | 110 | 570 | 460 | 110 |
Voorraadverandering2) | 10 | - 10 | 20 | 20 | ||
Uitvoer uit binnenlandse | ||||||
productie | 1 160 | 510 | 640 | 1 270 | 490 | 780 |
Wederuitvoer | 530 | 180 | 350 | 580 | 160 | 420 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 6 600 | 3 360 | 3 240 | 6 700 | 3 290 | 3 420 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
Subdomein Overig letteren
Belangrijkste goederen en diensten
Drukmachines, druk-, zet-, bind- en reproductiewerk, overig drukwerk (naslagwerken, kalenders, prenten e.d.).
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
3,4 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
4 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
1,9 miljard euro of wel 70 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik en uitvoer.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+180 miljoen euro of wel +5 procent.
Karakterisering markt
Het grootste deel van het aanbod bestaat uit binnenlandse productie en draagt zo bij aan de werkgelegenheid in de cultuur- en mediasector. Van het totale aanbod wordt meer dan de helft afgenomen door andere bedrijven (intermediair verbruik). Daarna volgt het buitenland (uitvoer) als belangrijkste afzetmarkt, met een substantieel deel aan wederuitvoer. Huishoudens zijn de derde afzetmarkt binnen dit domein.
3.4.3 Erfgoed
Het domein Erfgoed kent geen subdomeinen.
Belangrijkste goederen en diensten
Museumdiensten, kunstvoorwerpen en museumstukken.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
1,8 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
2 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
1,5 miljard euro of wel 83 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Consumptie.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+60 miljoen euro of wel +3 procent.
Karakterisering markt
Het gaat hier vooral over de binnenlandse productie van museumdiensten die door de huishoudens en de overheid worden geconsumeerd. De overheidsconsumptie van museumdiensten vloeit voort uit het feit dat huishoudens niet altijd de kostprijs hoeven te betalen voor museumbezoek, maar slechts een deel daarvan. De rest wordt ‘bijgelegd’ uit collectieve middelen en wordt namens de huishoudens, door de overheid geconsumeerd. Dit is vergelijkbaar met gesubsidieerd onderwijs. De voorraadverandering heeft betrekking op de aan- en verkoop van museumstukken en kunstobjecten. De uitvoer heeft onder andere betrekking op de consumptie van museumdiensten door niet-ingezetenen.
Erfgoed | Erfgoed | |
---|---|---|
2015 | 2018 | |
mln euro | ||
Totaal binnenlandse productie (basisprijzen) | 1 440 | 1 480 |
Invoer | 300 | 300 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 1 730 | 1 780 |
Productgebonden belastingen minus subsidies | 40 | 40 |
Handels- en vervoersmarges | 80 | 90 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 1 850 | 1 910 |
Intermediair verbruik | 200 | 210 |
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 710 | 660 |
Consumptie overheid | 410 | 460 |
Bruto investeringen in vaste activa | ||
Voorraadverandering2) | 260 | 210 |
Uitvoer uit binnenlandse productie | 230 | 320 |
Wederuitvoer | 40 | 60 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 1 850 | 1 910 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
3.4.4 Podiumkunsten
Het domein Podiumkunsten kent geen subdomeinen.
Belangrijkste goederen en diensten
Podiumkunsten (uitvoerende kunsten, exploitatie van zalen e.d), apparatuur, muziekinstrumenten.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
5,4 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
6 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
3,9 miljard euro of wel 77 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik en consumptie door huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+540 miljoen euro of wel +11 procent.
Karakterisering markt
Dit domein wordt gedomineerd door de podiumkunsten zelf. Hier vallen de uitvoerend kunstenaars zelf onder, maar ook de producenten van de producties alsmede de exploitanten van theaters waar deze producties uiteindelijk worden opgevoerd. Het grootste deel van het aanbod wordt afgenomen door andere bedrijven (intermediair verbruik) gevolgd door de consumptie van huishoudens. De uitvoer uit binnenlandse productie bestaat onder andere uit optredens van in Nederland gevestigde uitvoerend kunstenaars, in het buitenland. De wederuitvoer bestaat voornamelijk uit apparatuur en muziekinstrumenten die weliswaar zijn ingevoerd, maar niet echt in Nederland worden gebruikt en bestemd zijn voor het ‘achterland’.
Podiumkunsten | Podiumkunsten | |
---|---|---|
2015 | 2018 | |
mln euro | ||
Totaal binnenlandse productie (basisprijzen) | 3 560 | 3 870 |
Invoer | 920 | 1 130 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 4 480 | 5 000 |
Productgebonden belastingen minus subsidies | 200 | 220 |
Handels- en vervoersmarges | 180 | 190 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 4 860 | 5 410 |
Intermediair verbruik | 1 900 | 2 130 |
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 1 610 | 1 700 |
Consumptie overheid | 100 | 70 |
Bruto investeringen in vaste activa | 10 | 10 |
Voorraadverandering2) | 10 | |
Uitvoer uit binnenlandse productie | 820 | 930 |
Wederuitvoer | 420 | 560 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 4 860 | 5 410 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
3.4.5 Audiovisueel
Het domein audiovisueel bestaat uit de subdomeinen Film en video en Overig audiovisueel.
Film en video
Belangrijkste goederen en diensten
Licenties en royalty’s, productie van films, tv-programma’s e.d., bioscoopdiensten.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
7,7 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
9 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
4,5 miljard euro of wel 59 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik, uitvoer en consumptie door huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+4,6 miljard euro of wel +150 procent.
Karakterisering markt
Dit subdomein wordt gedomineerd door licenties en royalty’s. In principe zijn licenties en royalty’s een vergoeding voor het recht bepaalde culturele uitingen te mogen exploiteren. Echter, dit betreft bij lange na niet altijd alleen in Nederland geproduceerde culturele uitingen. Vaker betreft dit licenties en royalty’s van in Nederland gevestigde onderdelen van grote buitenlandse mediabedrijven die de eigendomsrechten van tal van film- en tv-producties om fiscale redenen in Nederland hebben ondergebracht en van daaruit anderen weer rechten verlenen op het exploiteren van deze producties. Dit zijn dus geldstromen die niet altijd aansluiten bij reële productie en ook niet gepaard gaan met een evenredige bijdrage aan bijvoorbeeld de werkgelegenheid. Deze geldstromen ‘blazen’ de in- en uitvoer en het intermediair verbruik nogal op. Deze geldstromen zijn groot, wispelturig en van 2018 op 2015 meer dan verdubbeld. Doordat diezelfde bedrijven echter zowel licenties en royalty’s aan- als verkopen, geven de toegevoegde waarde en werkgelegenheid een reëler beeld van de bijdrage van deze bedrijven aan de Nederlandse economie (zie paragraaf 3.5). De consumptie van huishoudens bestaat overwegend uit bioscoopdiensten.
2015 | 2018 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Audio-visueel | Film en video | Overig audio-visueel | Audio-visueel | Film en video | Overig audio-visueel | |
mln euro | ||||||
Totaal binnenlandse productie | ||||||
(basisprijzen) | 3 970 | 1 590 | 2 380 | 7 240 | 4 460 | 2 780 |
Invoer | 5 210 | 1 370 | 3 840 | 6 420 | 3 140 | 3 280 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 9 190 | 2 970 | 6 220 | 13 660 | 7 600 | 6 060 |
Productgebonden belastingen | ||||||
minus subsidies | 330 | 70 | 250 | 350 | 80 | 270 |
Handels- en vervoersmarges | 730 | 50 | 680 | 650 | 40 | 620 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 10 240 | 3 090 | 7 150 | 14 670 | 7 710 | 6 960 |
Intermediair verbruik | 2 330 | 1 430 | 890 | 5 150 | 3 920 | 1 240 |
Consumptie huishoudens | ||||||
(incl. izw's) | 1 380 | 370 | 1 010 | 1 460 | 360 | 1 100 |
Consumptie overheid | 10 | 10 | ||||
Bruto investeringen in vaste activa | 540 | 20 | 510 | 590 | 10 | 580 |
Voorraadverandering2) | 30 | 20 | 40 | 10 | 30 | |
Uitvoer uit binnenlandse | ||||||
productie | 2 770 | 1 160 | 1 610 | 4 970 | 3 350 | 1 610 |
Wederuitvoer | 3 190 | 100 | 3 090 | 2 460 | 70 | 2 400 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 10 240 | 3 090 | 7 150 | 14 670 | 7 710 | 6 960 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
Overig audiovisueel
Belangrijkste goederen en diensten
Apparatuur (o.a. filmcamera’s), licenties en royalty’s, computerspellen.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,8 miljard euro of wel 46 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
7,0 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
8 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,8 miljard euro of wel 46 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Uitvoer, intermediair verbruik en consumptie door huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
-200 miljoen euro of wel -3 procent.
Karakterisering markt
Meer dan de helft van het aanbod bestaat uit invoer. Dit subdomein levert dus maar een beperkte bijdrage aan de werkgelegenheid van de binnenlandse cultuur- en mediasector. Het grootste deel van het totale aanbod wordt uitgevoerd, en dit betreft overwegend wederuitvoer. Deze wederuitvoer bestaat grotendeels uit apparatuur. Deze wederuitvoer is dus afhankelijk van cultuur- en media-uitingen in het buitenland en niet zozeer in Nederland. De uitvoer uit binnenlandse productie bestaat uit online inhoud, en licenties en royalty’s voor computerspellen en muziek. Het intermediair verbruik bestaat vooral uit apparatuur en licenties en royalty’s voor het gebruik van (originele) muziek. De consumptie van huishoudens bestaat grotendeels uit apparatuur en (online-)computerspellen.
3.4.6 Media
Het domein Media bestaat uit de subdomeinen Kranten en tijdschriften en Radio en tv.
Kranten en tijdschriften
Belangrijkste goederen en diensten
Kranten en dagbladen, (vak)tijdschriften, het drukken van deze kranten en tijdschriften, persbureaudiensten.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
3,3 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
4 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
3,0 miljard euro of wel 95 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik en consumptie door huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
-20 miljoen euro of wel -1 procent.
Karakterisering markt
Dit is een domein met weinig in- en uitvoer. Met andere woorden: zowel het aanbod als het gebruik speelt zich af op de binnenlandse markt. De meeste goederen en diensten worden verkocht aan andere bedrijven (intermediair verbruik), bijvoorbeeld het drukken van de kranten en tijdschriften. Maar ook een deel van de vaktijdschriften wordt door bedrijven gekocht en dus tot het intermediair verbruik gerekend. Het overige aanbod wordt grotendeels geconsumeerd door huishoudens. Hier gaat het met name om kranten en dagbladen en algemene tijdschriften, zowel in gedrukte vorm als ook online. Het aanbod en gebruik binnen dit domein is van 2018 op 2015 niet toegenomen.
2015 | 2018 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Media | Kranten en tijd-schriften | Radio, tv | Media | Kranten en tijd-schriften | Radio, tv | |
mln euro | ||||||
Totaal binnenlandse productie | ||||||
(basisprijzen) | 8 030 | 2 980 | 5 050 | 11 420 | 2 990 | 8 430 |
Invoer | 3 560 | 200 | 3 370 | 5 440 | 170 | 5 270 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 11 590 | 3 180 | 8 410 | 16 860 | 3 160 | 13 700 |
Productgebonden belastingen | ||||||
minus subsidies | 620 | 110 | 500 | 650 | 120 | 530 |
Handels- en vervoersmarges | 380 | 60 | 320 | 470 | 50 | 420 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 12 590 | 3 350 | 9 230 | 17 980 | 3 330 | 14 640 |
Intermediair verbruik | 3 960 | 1 740 | 2 220 | 6 480 | 1 770 | 4 710 |
Consumptie huishoudens | ||||||
(incl. izw's) | 4 390 | 1 390 | 2 990 | 4 590 | 1 380 | 3 210 |
Consumptie overheid | 370 | 370 | 340 | 340 | ||
Bruto investeringen in vaste activa | 210 | 210 | 180 | 180 | ||
Voorraadverandering2) | 10 | 10 | 10 | - 10 | 10 | |
Uitvoer uit binnenlandse productie | 2 120 | 210 | 1 920 | 4 720 | 190 | 4 530 |
Wederuitvoer | 1 530 | 10 | 1 520 | 1 670 | 1 670 | |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 12 590 | 3 350 | 9 230 | 17 980 | 3 330 | 14 640 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
Radio en tv
Belangrijkste goederen en diensten
Licenties en royalty’s, apparatuur (o.a. tv’s), telecommunicatiediensten, publieke en commerciële radio- en televisiediensten.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
14,6 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
17 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
8,4 miljard euro of wel 62 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik, uitvoer en consumptie door huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+5,4 miljard euro of wel +59 procent.
Karakterisering markt
Net als bij het subdomein Film en video wordt dit subdomein gedomineerd door licenties en royalty’s. En dan met name door de in- en uitvoer van licenties en royalty’s van in Nederland gevestigde delen van grote internationale mediabedrijven. De invoer van licenties en royalty’s heeft hier lang niet altijd betrekking op het betalen voor het recht om in Nederland een in het buitenland geproduceerde culturele uiting, te exploiteren. En zo heeft de uitvoer lang niet altijd betrekking op het ontvangen van een vergoeding voor het in het buitenland exploiteren van een in Nederland geproduceerde culturele uiting. Het gaat hier deels om fiscaal geïnitieerde geldstromen binnen grote internationale mediabedrijven. Zoals gememoreerd zijn dit grote bedragen die van jaar-op-jaar enorm kunnen fluctueren. De toename van het aanbod en gebruik binnen het subdomein Radio en tv wordt praktisch volledig veroorzaakt (dan wel overschaduwd) door de toename van de licenties en royalty’s. De consumptie van huishoudens bestaat uit telecommunicatiediensten (het doorgeven van de radio- en tv-programma’s), apparatuur en de radio- en televisiediensten. De uitvoer uit binnenlandse productie bestaat grotendeels uit de genoemd licenties en royalty’s die dus maar ten dele betrekking hebben op daadwerkelijk in Nederland geproduceerd culturele uitingen. De wederuitvoer bestaat praktisch volledig uit apparatuur.
3.4.7 Reclame
Het domein reclame kent geen subdomeinen.
Belangrijkste goederen en diensten
Reclamediensten voor de gedrukte media, radio, tv en online.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
25,9 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
30 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
15,9 miljard euro of wel 63 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik en uitvoer.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+0,5 miljard euro of wel +25 procent.
Karakterisering markt
Bijna twee derde van het aanbod van reclamediensten bestaat uit binnenlandse productie. Reclamediensten worden vooral geleverd aan bedrijven (intermediair verbruik) en uitgevoerd. Van 2018 op 2015 namen het aanbod en gebruik van reclamediensten met 25 procent toe. Aan de aanbodzijde nam de invoer meer toe dan de binnenlandse productie. Aan de gebruikszijde nam het intermediair verbruik meer toe dan de uitvoer.
2015 | 2018 | |
---|---|---|
Reclame | Reclame | |
mln euro | ||
Totaal binnenlandse productie (basisprijzen) | 14 090 | 15 930 |
Invoer | 6 280 | 9 510 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 20 370 | 25 440 |
Productgebonden belastingen minus subsidies | 320 | 350 |
Handels- en vervoersmarges | 80 | 80 |
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 20 770 | 25 870 |
Intermediair verbruik | 17 650 | 22 320 |
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 20 | 20 |
Consumptie overheid | ||
Bruto investeringen in vaste activa | ||
Voorraadverandering2) | ||
Uitvoer uit binnenlandse productie | 3 060 | 3 480 |
Wederuitvoer | 30 | 50 |
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 20 770 | 25 870 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
3.4.8 Architectuur en ontwerp
Het domein Architectuur en ontwerp bestaat uit de subdomeinen Architectuur en Ontwerp.
Architectuur
Belangrijkste goederen en diensten
Architectendiensten(bouwplannen en -tekeningen voor woningen, niet voor bewoning bestemde gebouwen, restauratie van historische gebouwen e.d.).
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
2,5 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
3 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,2 miljard euro of wel 99 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Investeringen en intermediair verbruik.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+0,7 miljard euro of wel +36 procent.
Karakterisering markt
Het aanbod bestaat bijna volledig uit binnenlandse productie. Architectendiensten worden vooral geleverd aan andere bedrijven die de ontworpen gebouwen daadwerkelijk gaan bouwen, waarbij een groot deel van deze diensten wordt gezien als een investering. Een beperkt deel van de architectendiensten wordt uitgevoerd. Een nog beperkter deel betreft architectendiensten voor particulieren. Het aanbod en gebruik van architectendiensten is van 2018 op 2015 met 36 procent toegenomen.
2015 | 2018 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Archi-tectuur en ont-werp | Archi-tectuur | Ontwerp | Archi-tectuur en ont-werp | Archi-tectuur | Ontwerp | |
mln euro | ||||||
Totaal binnenlandse productie | ||||||
(basisprijzen) | 3 520 | 1 580 | 1 930 | 4 400 | 2 220 | 2 180 |
Invoer | 610 | 70 | 540 | 500 | 30 | 470 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 4 130 | 1 650 | 2 480 | 4 900 | 2 260 | 2 650 |
Productgebonden belastingen | ||||||
minus subsidies | 200 | 160 | 40 | 280 | 210 | 70 |
Handels- en vervoersmarges | ||||||
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 4 330 | 1 810 | 2 520 | 5 180 | 2 470 | 2 720 |
Intermediair verbruik | 2 980 | 710 | 2 270 | 3 430 | 910 | 2 520 |
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 10 | 10 | 10 | 10 | ||
Consumptie overheid | ||||||
Bruto investeringen in vaste activa | 1 030 | 1 000 | 30 | 1 430 | 1 410 | 10 |
Voorraadverandering2) | ||||||
Uitvoer uit binnenlandse productie | 300 | 80 | 220 | 310 | 140 | 180 |
Wederuitvoer | ||||||
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 4 330 | 1 810 | 2 520 | 5 180 | 2 470 | 2 720 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
Ontwerp
Belangrijkste goederen en diensten
Ontwerpdiensten (industrieel, grafisch, interieur, mode etc.), licenties en royalty’s.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
2,7 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
3 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,2 miljard euro of wel 82 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Intermediair verbruik.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+200 miljoen euro of wel +8 procent.
Karakterisering markt
Het aanbod bestaat grotendeels uit binnenlandse productie. Ook de afzet vindt grotendeels plaats op de binnenlandse markt. De ontwerpdiensten worden nagenoeg volledig afgenomen door andere bedrijven die deze ontwerpen in productie nemen en uiteindelijk ‘aan de man’ brengen. Een belangrijk deel van zowel de in- als de uitvoer bestaat uit licenties en royalty’s om deze ontwerpen te mogen gebruiken.
3.4.9 Onderwijs
Belangrijkste goederen en diensten
Gesubsidieerd en particulier cultuuronderwijs.
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
2,4 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
3 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
2,4 miljard euro of wel 100 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Consumptie door de overheid en huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+190 miljoen euro of wel +8 procent.
Karakterisering markt
Het cultureel onderwijs bestaat volledig uit binnenlandse productie. Het gesubsidieerd onderwijs wordt uit collectieve middelen gefinancierd en door de overheid ‘namens’ de huishoudens, geconsumeerd. Particulier cultureel onderwijs wordt direct door de huishoudens geconsumeerd.
2015 | 2018 | |
---|---|---|
Onderwijs | Onderwijs | |
mln euro | ||
Totaal binnenlandse productie (basisprijzen) | 2 180 | 2 360 |
Invoer | ||
Totaal aanbod (basisprijzen) | 2 180 | 2 360 |
Productgebonden belastingen minus subsidies | 20 | 20 |
Handels- en vervoersmarges | ||
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 2 200 | 2 390 |
Intermediair verbruik | ||
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 360 | 380 |
Consumptie overheid | 1 830 | 1 990 |
Bruto investeringen in vaste activa | ||
Voorraadverandering2) | ||
Uitvoer uit binnenlandse productie | 10 | 10 |
Wederuitvoer | ||
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 2 200 | 2 390 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
3.4.10 Interdisciplinair en overig
Belangrijkste goederen en diensten
Het gaat hier om goederen en diensten die niet zo makkelijk aan één domein zijn toe te wijzen. Voorbeelden hiervan zijn overheidsdiensten op het gebied van cultuur en dan met name het openbaar bestuur, informatieverstrekking over en het verzorgen van boekingen voor culturele evenementen en het begeleiden van artiesten (management e.d.).
Totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen)
2,2 miljard euro.
Aandeel in het totale aanbod en gebruik (aankoopprijzen) van cultuur- en mediaproducten
1 procent.
Aanbod uit binnenlandse productie
1,2 miljard euro of wel 99 procent van het totale aanbod (basisprijzen).
Belangrijkste gebruik
Consumptie door de overheid en huishoudens.
Nominale ontwikkeling aanbod en gebruik ten opzichte van 2015
+110 miljoen euro of wel +10 procent.
Karakterisering markt
Het aanbod komt praktisch volledig uit binnenlandse productie. Het gebruik bestaat grotendeels uit consumptie door de overheid (overheidsdiensten op het gebied van cultuur die de overheid namens de huishoudens consumeert), consumptie door huishoudens (informatieverstrekking en boekingen) en een beetje intermediair verbruik (w.o. management van artiesten).
2015 | 2018 | |
---|---|---|
Interdisciplinair en | Interdisciplinair en | |
mln euro | ||
Totaal binnenlandse productie (basisprijzen) | 1 080 | 1 180 |
Invoer | 20 | 20 |
Totaal aanbod (basisprijzen) | 1 100 | 1 200 |
Productgebonden belastingen minus subsidies | 30 | 40 |
Handels- en vervoersmarges | ||
Totaal aanbod (aankoopprijzen) | 1 130 | 1 240 |
Intermediair verbruik | 80 | 90 |
Consumptie huishoudens (incl. izw's) | 290 | 310 |
Consumptie overheid | 730 | 820 |
Bruto investeringen in vaste activa | 10 | 10 |
Voorraadverandering2) | ||
Uitvoer uit binnenlandse productie | 10 | 10 |
Wederuitvoer | ||
Totaal gebruik (aankoopprijzen) | 1 130 | 1 240 |
1) Voor cultuur en media zijn de bedragen in deze tabel afgerond op tientallen miljoenen euros dan wel tien duizendtallen. Hierdoor tellen onderliggende cijfers niet altijd op tot het totaal. 2) Inclusief saldo aan- en verkopen van kostbaarheden. |
3.5 Toegevoegde waarde en werkgelegenheid per subdomein: een bèta-product
De bijdrage van de verschillende economische activiteiten aan de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid van de gehele economie, worden in de nationale rekeningen in principe berekend op het niveau van bedrijven en instellingen en gedetailleerd naar de bedrijfstakken waarin deze bedrijven en instellingen actief zijn. Bedrijven en instellingen hebben een bepaalde output (productie). Hiervoor is een bepaalde input (intermediair verbruik) nodig. Het verschil hiertussen is de zogenoemde toegevoegde waarde en vormt de beloning voor de primaire productiemiddelen van de bedrijven en instellingen, te weten arbeid en kapitaal. De nationale rekeningen berekenen normaliter dus geen toegevoegde waarde en werkgelegenheid gepaard gaande met het produceren van bepaalde goederen en diensten, bijvoorbeeld cultuur- en mediaproducten.
In deze satellietrekening cultuur en media zijn de cultuur- en mediaproducten onder andere ingedeeld in subdomeinen. Deze subdomeinen zijn opgebouwd uit de verschillende cultuur- en mediaproducten die tot dat subdomein worden gerekend. De productie van de producten behorende tot dit subdomein vindt echter bijna nooit in één bedrijfstak plaats, maar is verspreid over meerdere bedrijfstakken. En omgekeerd, er is geen enkele bedrijfstak die uitsluitend producten voortbrengt behorende tot één subdomein. In beginsel zijn er dan ook geen cijfers beschikbaar over de toegevoegde waarde en werkgelegenheid voor de productie van bijvoorbeeld de producten behorende tot het subdomein Boeken.
In het kader van deze satellietrekening cultuur en media zijn voor de verschillende subdomeinen echter toch de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid berekend; dit – zoals gezegd – in tegenstelling tot de reguliere nationale rekeningen waar de toegevoegde waarde en werkgelegenheid alleen per bedrijfstak worden berekend. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met de onderstaande aanname en moeten als zogenoemde bèta-indicator worden beschouwd. Een indicator die weliswaar een ruwe indicatie geeft van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid per subdomein, maar niet behoort tot de economische variabelen die standaard uit de reguliere nationale rekeningen voortvloeien.
De gehanteerde aanname bij het berekenen van de toegevoegde waarde per subdomein is dat de verhouding tussen de output en de input van de betreffende cultuur- en mediaproducten gelijk is aan de verhouding tussen output en input van de bedrijfstak waar deze cultuur- en mediaproducten worden geproduceerd.
Nu is het in het algemeen zo dat het merendeel van de goederen en diensten geproduceerd worden in de bedrijfstak waar de productie van die goederen en diensten op basis van de SBI ook geacht wordt plaats te vinden. En omgekeerd, bestaat een groot deel van de productie van een bepaalde bedrijfstak uit goederen en diensten die daar op basis van de SBI ook geacht worden geproduceerd te worden.
Voorbeeld: het overgrote deel van de producten die gerekend worden tot het domein Reclame, worden geproduceerd door de bedrijfstak Reclamewezen en marktonderzoek. Deze producten zijn ook onderhevig aan de input-outputverhouding van de bedrijfstak Reclamewezen en marktonderzoek. Het overgrote deel van de totale productie van de bedrijfstak Reclamewezen en marktonderzoek bestaat uit producten behorende tot het domein Reclame. De input-outputverhoudingen van de bedrijfstak Reclamewezen en marktonderzoek worden dus in grote mate bepaald door de productie van goederen en diensten behorende tot het domein Reclame.
Het blijft desalniettemin raadzaam de uitkomsten voor de variabelen toegevoegde waarde en werkgelegenheid per (sub)domein op te vatten als ruwe indicaties die eerder maatgevend zijn voor de richting waarin het economisch belang van een domein verandert, dan voor de absolute omvang ervan.
Belang domeinen Audiovisueel en Media nemen af
Dit alles gezegd hebbende laat figuur 3.5.1 zien dat het belang van de verschillende domeinen in de toegevoegde waarde verschilt van een eerder gehanteerde maatstaf: het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten (zie figuur 3.3.1). Dit komt ten eerste omdat in het totale aanbod ook de invoer is opgenomen. Domeinen met veel invoer nemen dus in belang af als die invoer buiten beschouwing wordt gelaten. Daarnaast is de verhouding tussen input en output en daarmee voor de uiteindelijke toegevoegde waarde, niet gelijk voor de verschillende domeinen.
Zo is het belang van het domein Audiovisueel in de toegevoegde waarde en daarmee de Nederlandse economie, in 2018 beduidend kleiner dan het aandeel in het totale aanbod en gebruik van cultuur- en mediaproducten. Dit komt deels doordat in dit domein sprake is van veel in- en wederuitvoer. En omdat in dit domein sprake is van grote geldstromen op het terrein van licenties en royalty’s die niet altijd betrekking hebben op in Nederland geproduceerde culturele uitingen. Deze geldstromen zitten in eerste instantie zowel in het intermediair verbruik als de binnenlandse productie. Maar bij het berekenen van de toegevoegde waarde resteert slechts het saldo van deze geldstromen.
Door de forse afname van het belang van de domeinen Audiovisueel en Media, neemt het belang van de andere domeinen automatisch toe. Zo namen de aandelen van Architectuur en Ontwerp én Onderwijs toe. Deels doordat hier sprake is van weinig invoer, deels doordat dit activiteiten zijn met een relatief hoge toegevoegde waarde. Al met al is Reclame ook hier het grootste domein.
De benadering van de verschillende domeinen vanuit het perspectief van de toegevoegde waarde, levert dus een wat ander beeld op dan bijvoorbeeld vanuit het aandeel in het totale aanbod of gebruik. Nogmaals benadrukkend dat het een ruwe indicatie is, waarbij de richting van de verandering robuuster is dan de absolute omvang van de berekende toegevoegde waarde.
Domein | Aanbod cultuur- en mediaproducten (basisprijzen) (% van totaal) | Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) (% van totaal) |
---|---|---|
Reclame | 31,8 | 28,5 |
Media | 21,0 | 16,5 |
Architectuur en ontwerp | 6,1 | 10,6 |
Podiumkunsten | 6,2 | 9,0 |
Letteren | 6,9 | 8,8 |
Onderwijs | 3,0 | 8,4 |
Audiovisueel | 17,0 | 7,9 |
Beeldende kunst | 4,3 | 3,8 |
Erfgoed | 2,2 | 3,4 |
Interdisciplinair en overig | 1,5 | 3,1 |
1)Exclusief nevenopbrengsten cultuurinstellingen, cultuurgerelateerde investeringen, handels- en vervoersmarges en consumptie ingezetenen in het buitenland. |
Domein | Werkzame personen (arbeidsjaren) (% van totaal) | Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) (% van totaal) |
---|---|---|
Reclame | 28,7 | 28,5 |
Media | 10,5 | 16,5 |
Architectuur en ontwerp | 12,3 | 10,6 |
Podiumkunsten | 11,7 | 9,0 |
Letteren | 8,6 | 8,8 |
Onderwijs | 7,9 | 8,4 |
Audiovisueel | 6,6 | 7,9 |
Beeldende kunst | 5,0 | 3,8 |
Erfgoed | 6,3 | 3,4 |
Interdisciplinair en overig | 2,4 | 3,1 |
1)Exclusief nevenopbrengsten cultuurinstellingen, cultuurgerelateerde investeringen en handels- en vervoersmarges. |
In figuur 3.5.2 is voor de verschillende domeinen het aandeel in de toegevoegde waarde afgezet tegen het aandeel in de werkgelegenheid. Verschillen tussen het aandeel in de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid zijn ruwweg terug te voeren op verschillen in arbeidsproductiviteit en verschillen in beloning van de productiefactor arbeid. De arbeidsproductiviteit in het domein Media is bovengemiddeld deels omdat dit een wat kapitaalsintensievere sector is (denk onder andere aan de telecombedrijven). Hier kan dus met wat minder werkzame personen een hoge toegevoegde waarde worden gerealiseerd. Bij de domeinen Podiumkunsten, Beeldende kunst en Erfgoed is het aandeel in de werkgelegenheid groter dan in de toegevoegde waarde. Dat vloeit voort uit een wat lagere arbeidsproductiviteit mogelijk gekoppeld aan een lagere beloning van de productiefactor arbeid. Ook hier is en blijft Reclame overigens het grootste domein.
De gedetailleerde uitkomsten voor de bèta-indicatoren toegevoegde waarde en de werkgelegenheid naar (sub)domein zijn opgenomen in tabel 3.
3.6 Ontwikkelingen per (sub)domein
In schema 3.6.1 zijn de ontwikkelingen van de belangrijkste macro-economische grootheden van 2018 op 2015 per (sub)domein samengevat. Als referentieontwikkeling is de ontwikkeling van de betreffende variabele voor het totaal aan cultuur- en mediaproducten gehanteerd. Als een variabele hier voor een bepaald (sub)domein meer dan 10 procent bij achterblijft is het betreffende vakje rood gearceerd. Als een variabele hier met meer dan 10 procent op voorblijft dan is het betreffende vakje groen gearceerd. Als de ontwikkeling van de betreffende variabele voor een bepaald (sub)domein minder dan 10 procent afwijkt van de ontwikkeling van de betreffende variabele voor het totaal aan cultuur- en mediaproducten dan is het betreffende vakje grijs gearceerd.
Voorbeeld: De totale binnenlandse productie van cultuur- en mediaproducten nam van 2018 op 2015 met 23 procent toe. De binnenlandse productie van de goederen en diensten behorend tot het domein Podiumkunsten nam in diezelfde periode met 9 procent toe. Deze ontwikkeling blijft meer dan 10 procent achter bij de ontwikkeling van het totaal aan cultuur- en mediaproducten (grenswaarde: 23 - 0,1x 23 = 20,7). Het betreffende vakje is dus rood gearceerd.
De ontwikkeling is hier dus relatief ten opzichte van de referentieontwikkeling. In het voorbeeld is de binnenlandse productie van Podiumkunsten wel degelijke toegenomen, maar minder dan de binnenlandse productie van het totaal aan cultuur- en mediaproducten.
Domein Letteren blijft achter
De ontwikkeling van de goederen en diensten behorende tot het domein Letteren bleef op bijna alle terreinen achter bij de ontwikkeling van het totaal van cultuur- en mediaproducten. Alleen de wederuitvoer van het domein Letteren nam bovengemiddeld tot. Dit betreft echter met name niet in Nederland geproduceerde drukmachines en boeken, waar alleen de handel- en vervoerssector geld aan verdient. De bijdrage van Letteren aan de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid van cultuur en media nam dan ook (relatief) af.
Domeinen Audiovisueel en Architectuur en ontwerp nemen bovengemiddeld toe
Domeinen die zich bovengemiddeld goed ontwikkelden ten opzichte van het totaal aan cultuur- en mediaproducten waren het domein Architectuur en ontwerp en het domein Audiovisueel. De (relatieve) bijdrage van het domein Architectuur en ontwerp aan de toegevoegde waarde van cultuur en media nam dan ook toe. Dit kan grotendeels op het conto van het subdomein Architectuur worden geschreven hoewel ook de toegevoegde waarde en werkgelegenheid van het subdomein Ontwerp bovengemiddeld toenam.
De groei van het domein Audiovisueel moet grotendeels worden toegeschreven aan de toename van fiscaal geïnitieerde geldstromen gepaard gaande met de in- en uitvoer van licenties en royalty’s. Dit betreffen lang niet altijd geldstromen die betrekking hebben op in Nederland geproduceerde culturele uitingen, maar hebben vaak betrekking op in- en uitvoer van licenties en royalty’s van in Nederland gevestigde onderdelen van buitenlandse mediabedrijven. De relatieve toename van het domein Audiovisueel moet grotendeels op het conto van het subdomein Film en video worden geschreven.
Ook binnen het domein Media is er sprake van een tweedeling. Binnen het subdomein Radio en tv nam een groot aantal variabelen meer dan gemiddeld toe. Dit resulteerde ook in een bovengemiddelde toename van de werkgelegenheid. Het andere subdomein binnen het domein Media, te weten Kranten en tijdschriften kende over de gehele line een achterblijvende toename. Dit resulteerde dan ook in een achterblijvende toename van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid.