Bijlage 2 Hoe komt een satellietrekening tot stand?
Toelichting op de totstandkoming van de satellietrekening cultuur en media 2018
Als eenmaal is vastgesteld welke goederen en diensten tot cultuur en media worden gerekend is de volgende stap om voor deze goederen en diensten de belangrijkste economische transacties uit de nationale rekeningen te destilleren. Wat is dan de productiewaarde van cultuur- en mediaproducten? En hoeveel geven huishoudens uit aan cultuur- en mediaproducten (consumptie)? Aangrijpingspunt voor het maken van deze schattingen zijn de zogenaamde aanbod- en gebruiktabellen zoals die in het kader van de nationale rekeningen worden samengesteld. In schema 2.1 is geïllustreerd hoe een aanbod- en gebruiktabel er uit ziet. Dit schema leent zich ook goed om uit te leggen hoe het samenstellen van een satellietrekening cultuur- en media daadwerkelijk in zijn werk gaat en hoe de uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden.
Aanbod cultuur- en mediaproducten
Voor alle cultuur- en mediaproducten (regels 1-n) wordt vastgesteld wat de binnenlandse productie is en door welke bedrijfstakken (kolommen 1-n) deze productie wordt gerealiseerd. In cel (1,1) staat dus de productie van cultuur- en mediaproduct 1 door bedrijfstak 1. Als de productie van de verschillende cultuur- en mediaproducten wordt opgeteld over de bedrijfstakken ontstaat de totale binnenlandse productie van cultuur- en mediaproducten (kolom n+1). Naast de binnenlandse productie kunnen er cultuur- en mediaproducten worden ingevoerd (kolom n+2). De binnenlandse productie en de invoer van cultuur- en mediaproducten vormen het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten tegen basisprijzen (kolom n+3). De basisprijs is de prijs die de producent daadwerkelijk ontvangt voor het geleverde product. Deze prijs is niet gelijk aan de prijs die de koper van dit product er voor moet betalen (aankoopprijs). Het verschil wordt bepaald door de handels- en vervoersmarges die moeten worden betaald om het product van de producent tot bij de koper te krijgen. Daarnaast kan er sprake zijn van productgebonden belastingen en subsidies die de aankoopprijs respectievelijk verhogen dan wel verlagen. Door het aanbod tegen basisprijzen te verhogen met het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies (kolom n+4) en de handels- en vervoersmarges (kolom n+5) ontstaat per cultuur- en mediaproduct het aanbod tegen aankoopprijzen (kolom n+6). Op dit punt is dus bekend wat het totale aanbod van cultuur- en mediaproducten is, welke bedrijfstakken deze producten hebben voortgebracht en in welke mate deze cultuur- en mediaproducten (ook) zijn ingevoerd.
Toegevoegde waarde
Bij de binnenlandse productie van cultuur- en mediaproducten ontstaat toegevoegde waarde. Deze toegevoegde waarde (regel n+8) wordt berekend door de productiewaarde (regel n+6) van de verschillende bedrijfstakken te verminderen met de daarvoor benodigde goederen en diensten (intermediair verbruik (regel n+7)). De som van de toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken telt op tot de toegevoegde waarde van de cultuur- en mediasector tegen basisprijzen. Als deze toegevoegde waarde vervolgens wordt vermeerderd met het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies, ontstaat de bijdrage van de cultuur- en mediasector aan het bruto binnenlands product (bbp).
Bijlage 2.1 Schema aanbod en gebruiktabel (link)
Gebruik cultuur- en mediaproducten
Tegenover het aanbod van cultuur- en mediaproducten staat het gebruik. Cultuur- en mediaproducten kunnen gebruikt worden als input voor het produceren van andere producten (intermediair verbruik (kolom n+7)), ze kunnen direct geconsumeerd worden door huishoudens (kolom n+8) of door de overheid (kolom n+9), het kunnen investeringsgoederen zijn (kolom n+10) of leiden tot een verandering in de voorraad cultuur- en mediaproducten (kolom n+11) óf ze worden uitgevoerd (kolom n+12 en n+13). Uiteindelijk is het totale gebruik van cultuur- en mediaproducten tegen aankoopprijzen (kolom n+14) gelijk aan het totale aanbod tegen aankoopprijzen (kolom n+6).
De hiervoor geschetste werkwijze is op het niveau van de werktabellen volbracht voor 103 goederengroepen uit de nationale rekeningen die (deels) tot cultuur- en mediaproducten zijn gerekend. Ten behoeve van de robuustheid van de uitkomsten is het aantal cultuur- en mediaproducten in de publicatie teruggebracht tot 24 goederengroepen, 10 domeinen en 15 subdomeinen. Het aantal bedrijfstakken bedroeg op werktabelniveau 142, waarbij overigens lang niet alle bedrijfstakken cultuur- en mediaproducten voortbrachten. Eveneens ten behoeve van de robuustheid van de publicatie is dit aantal bedrijfstakken ingedikt tot 26.
Niet-cultuur- en mediaproducten
Naast de cultuur- en mediaproducten is nog een aantal andere activiteiten opgenomen in de satellietrekening cultuur en media omdat deze activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met de bijbehorende cultuur- en mediaproducten. Zo worden de investeringen in onder andere gebouwen van de bedrijfstak kunst en cultuur (SBI 90 en 91) en de overheid (SBI 84) – voor zover vallend onder cultuur en media – opgenomen (regel n+2). Deze investeringen worden geacht dermate in dienst te staan van cultuur- en media dat ze hier onlosmakelijk mee verbonden zijn (denk bijvoorbeeld aan de (ver)bouw van musea). Ditzelfde geldt voor de opbrengsten van de nevenactiviteiten (regel n+3) van de bedrijven en instellingen in de bedrijfstak kunst en cultuur. Dit zijn in beginsel geen cultuur- en mediaproducten anders waren ze opgenomen in de regels 1 tot en met n. Het gaat hier om nevenopbrengsten die zonder de bijbehorende cultuur- en mediaproducten niet zouden bestaan (museumwinkel, horeca, cursussen e.d.). Regel n+4 bevat de handels- en vervoersmarges die in zichzelf ook geen cultuur- en mediaproducten zijn, maar wel een onmisbare schakel in het productie- en distributieproces van cultuur- en mediaproducten. Cultuur- en mediaproducten krijgen in de systematiek van de nationale rekeningen immers pas economische betekenis als ze ook daadwerkelijk worden verkocht.
Aansluiting bij macro-economische totalen
Om aansluiting te houden met de macro-economische totalen zijn de consumptieve bestedingen door Nederlandse ingezetenen in het buitenland als regel toegevoegd (regel n+5). De consumptieve bestedingen door ingezetenen worden hiermee vermeerderd. Dit bedrag wordt ‘tegengeboekt’ bij de invoer. Deze post wordt in een keer gesaldeerd met deze macro-totalen omdat de post niet per goederengroep beschikbaar is.
Gehanteerde bedrijfstakindeling in de satellietrekening cultuur en media
In onderstaande tabel 2.2 zijn de bedrijfstakken weergegeven zoals die in deze publicatie zijn gehanteerd. De invalshoek was om de voor cultuur en media relevante bedrijfstakken zoveel mogelijk apart zichtbaar te maken. Daartegenover staat de wens om enigszins robuust – in niet al te kleine bedragen – te publiceren. Ten slotte laat ook het basismateriaal niet altijd toe om op het gewenste detailniveau te publiceren. Op basis van de goederengroepen is overigens wel goed zichtbaar welke cultuur- en mediaproducten een op het eerste gezicht misschien wat grote en heterogene bedrijfstak, voortbrengt.
Bijlage 2.2 Gehanteerde bedrijfstakindeling in de satellietrekening Cultuur en media 2018 (link)