Bijlage II Gehanteerde begrippen
aanbodtabel – De aanbodtabel beschrijft het aanbod van goederen en diensten verbijzonderd naar productgroepen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen binnenlandse productie door de verschillende bedrijfstakken en invoer van al deze productgroepen.
arbeidsjaar – Een maatstaf voor het arbeidsvolume, die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) om te rekenen naar voltijdbanen, ook wel voltijdequivalenten (vte) genoemd.
basisprijs – De aankoopprijs van een goed of dienst exclusief de handels- en vervoersmarges en exclusief productgebonden belastingen en subsidies.
bedrijfsklasse – Op grond van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) worden bedrijven ingedeeld naar hun voornaamste economische activiteit. Bedrijfsklasse is een aanduiding voor het 4-digit of 5-digit niveau van de SBI.
bedrijfstak – In deze publicatie wordt de term ‘bedrijfstak’ gebruikt om groepen van bedrijfsklassen aan te duiden.
bedrijfstak sport – In deze publicatie wordt de term ‘bedrijfstak sport’ gebruikt voor de bedrijfstak ‘sport, recreatie en fitness’. Dit komt overeen met sbi 93.1.
belasting (over) toegevoegde waarde (btw) – Een productgebonden belasting, die op de verschillende momenten van levering door producenten wordt geïnd en uiteindelijk volledig ten laste komt van de eindgebruikers. Producenten dragen alleen het verschil af tussen de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op hun verkopen en de btw op hun aankopen.
bruto binnenlands product (marktprijzen) (bbp) – Het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld. De toegevoegde waarde (basisprijzen) per bedrijfsklasse is gelijk aan het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair verbruik (aankoopprijzen). De onverdeelde transacties betreffen het saldo van productgebonden belastingen en subsidies waaronder de btw. Het bbp is ook gelijk aan de waarde van het in Nederland gevormde inkomen.
consumptie – Het verbruik van goederen en diensten voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften van leden van de gemeenschap. Ook de overheid en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens kunnen goederen en diensten consumeren. Wanneer bedrijven goederen en diensten consumeren spreken we van intermediair verbruik.
diensten – Producten die niet tastbaar zijn, zoals horeca, handel, transport, zorg, overheid.
finale bestedingen – De waarde van de geproduceerde eindproducten. Het totaal van de finale bestedingen wordt onderverdeeld naar uitvoer, consumptieve bestedingen en investeringen (inclusief voorraadmutaties). Voor de economie als geheel vormen de finale bestedingen en het intermediair verbruik samen, de totale bestedingen aan goederen en diensten.
gebruiktabel – De gebruiktabel beschrijft het gebruik van goederen en diensten verbijzonderd naar productgroepen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen intermediair verbruik door bedrijfsklassen en finale bestedingen.
goederen – Tastbare producten, zoals voedingsmiddelen, duurzame consumptieartikelen of machines.
handels- en vervoersmarges – Deze vormen letterlijk en figuurlijk de onmisbare schakel voor het bij elkaar brengen van aanbod (producent) en gebruik (afnemer) en komen daarom voor in de sportsatelliet voor zover betrekking hebbende op handel en vervoer van sport gerelateerde goederen.
intermediair verbruik – De producten die in de verslagperiode zijn verbruikt in het productieproces, gewaardeerd tegen aankoopprijzen, exclusief aftrekbare btw. Dit kunnen al of niet in de verslagperiode aangekochte grondstoffen, halffabricaten en brandstoffen zijn, maar ook diensten zoals communicatiediensten, schoonmaakdiensten en diensten van externe accountants.
producten – Goederen en diensten die het resultaat zijn van een productieproces.
productgebonden belastingen – Dit zijn belastingen die moeten worden betaald per eenheid geproduceerd of verhandeld product. Zij zijn gerelateerd aan de waarde of de hoeveelheid van het product en hebben zowel betrekking op geproduceerde als op ingevoerde producten. Productgebonden belastingen worden onderscheiden in productgebonden belastingen op productie, belastingen op invoer (exclusief btw) en de btw.
productgebonden subsidies – Deze subsidies worden uitgekeerd per eenheid geproduceerd of verhandeld product. Zij zijn gerelateerd aan de waarde of aan de hoeveelheid van het product en kunnen zowel betrekking hebben op geproduceerde als op ingevoerde producten. Productgebonden subsidies worden onderscheiden in productgebonden subsidies op productie en op invoer.
productie – De productie omvat de waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen (ook de nog niet verkochte) en de ontvangsten voor bewezen diensten. Verder omvat de productie producten met een marktequivalent die voor eigen gebruik zijn geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen woningdiensten en landbouwproducten voor eigen consumptie door landbouwers. De productiewaarde hiervan wordt berekend door de geproduceerde hoeveelheid te waarderen tegen de prijs die de producent bij verkoop zou hebben ontvangen.
sporteconomie – Alle stromen van goederen, diensten en geld die te maken hebben met sport.
Standaard Bedrijfsindeling (SBI) – De Nederlandse hiërarchische indeling van economische activiteiten die door het CBS wordt gebruikt om bedrijfseenheden in te delen naar hun hoofdactiviteit.
Vilniusdefinitie van sport – Niet zozeer een definitie als wel een (statistische) afbakening van het begrip sport binnen de nationale rekeningen. Deze bestaat uit 3 treden: de kerndefinitie: komt overeen met de CPA 93.1 (sport- en fitnessdiensten); de smalle definitie: de statistische definitie plus alle goederen en diensten die nodig zijn als input voor (het beoefenen van) sport; de brede definitie: de smalle definitie plus alle goederen en diensten die een (direct of indirect) verband met een sportactiviteit hebben, maar zonder dat ze noodzakelijk zijn voor (het beoefenen van) sport.
niet-aftrekbare btw – Het bedrag aan btw dat als eindheffing is opgenomen in de verschillende finale bestedingen en uiteindelijk afgedragen wordt aan de overheid.
toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) – Het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair verbruik (exclusief aftrekbare btw).
voorraad – Geproduceerde activa bestaande uit goederen en diensten die zijn ontstaan in de lopende of in een eerdere periode en die worden aangehouden voor verkoop, gebruik in het productieproces of voor ander gebruik in de toekomst. De voorraden omvatten grondstoffen en halffabricaten, onderhanden werk, gereed product en handelsgoederen.
voorraadmutatie/voorraadverandering – De voorraadverandering komt overeen met het verschil tussen de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorraden tijdens de beschouwde periode.
wederuitvoer – ingevoerde goederen die, na hoogstens een kleine bewerking te hebben ondergaan, weer zijn uitgevoerd.
werknemer – Een persoon die in een arbeidsovereenkomst afspraken met een economische eenheid maakt om arbeid te verrichten waartegenover een financiële beloning staat.
werkzame persoon – Persoon die een baan heeft bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen.
zelfstandige – Een persoon met als (hoofd)baan het verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep.