9. Onderwijs
Zo’n 14 procent van de consumptieve bestedingen aan sport bestaat uit sportonderwijs, en ruim een vijfde van de totale toegevoegde waarde binnen de sporteconomie wordt gegenereerd door de bedrijfstak onderwijs. Het sportonderwijs draagt daarmee aanzienlijk bij aan de totale omvang van de sporteconomie. De bestedingen aan sportonderwijs zijn in de periode 2015-2019 met 16 procent toegenomen.
9.1 Bestedingen sportonderwijs
De bestedingen aan sportonderwijs groeiden van 1,7 miljard euro in 2015 tot 2,0 miljard euro in 2019 (+ 16 procent). Het overgrote deel van de uitgaven aan sportonderwijs bestaat uit uitgaven door de overheid. Dit betreft het bewegingsonderwijs in het lager en voortgezet onderwijs en verder de sportopleidingen binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het hoger onderwijs (hbo en wo). Naast de overheid betalen ook huishoudens mee aan sportonderwijs. Het gaat dan om enkele tientallen miljoenen euro’s aan college- en cursusgelden voor de sportopleidingen in het mbo en hoger onderwijs en om enkele tientallen miljoenen euro’s voor particulier sportonderwijs, waartoe danslessen, vlieglessen en racecursussen voor coureurs behoren. Vergeleken met de uitgaven aan gesubsidieerd onderwijs spelen de uitgaven aan particulier onderwijs slechts een marginale rol. De ontwikkeling van de uitgaven aan het sportonderwijs is dan ook sterk afhankelijk van de uitgaven aan het gesubsidieerd sportonderwijs.
Overheid (mln euro) | Huishoudens (incl. IZW) (mln euro) | |
---|---|---|
2015 | 1703 | 42 |
2019 | 1975 | 42 |
Om de uitgaven aan het gesubsidieerd sportonderwijs te bepalen is eerst vastgesteld hoeveel uren of jaren sport- en bewegingsonderwijs scholieren en studenten ontvangen ten opzichte van het totaal aantal lesuren of jaren onderwijs dat ze ontvangen. Vervolgens is aangenomen dat dit aandeel representatief is voor de uitgaven aan het sportonderwijs. Hierbij wordt dus impliciet aangenomen dat de kosten van een uur wiskundeles even hoog zijn als een uur gymles en de kosten van een opleiding tot gymnastiekleraar even hoog als die tot laborant(e).24)
Aantal uren bewegingsonderwijs stabiel
Binnen het lager en voortgezet onderwijs is de hoeveelheid (volume) sportonderwijs bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en het aantal geadviseerde25) dan wel wettelijk vastgestelde26) lesuren bewegingsonderwijs. Tussen 2019 en 2015 daalde het aantal leerlingen in het lager onderwijs met 45 duizend. Tegelijk bleef het geadviseerde aantal uren bewegingsonderwijs evenals het totaal aantal lesuren per schooljaar gelijk. Vanwege de afname van het aantal leerlingen daalde de absolute hoeveelheid bewegingsonderwijs in de periode 2015-2019 met zo’n drie procent. Voor het voortgezet onderwijs is op vergelijkbare wijze bepaald hoeveel bewegingsonderwijs er werd gedoceerd. Net als voor het lager onderwijs geldt dat er noch sprake was van wijzigingen in het aantal verplichte uren bewegingsonderwijs noch van wijzigingen in het verplichte aantal lesuren per jaar. Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs nam in de periode 2015-2019 met vier procent af. Hier geldt dus ook dat onder invloed van het afgenomen aantal leerlingen de absolute hoeveelheid bewegingsonderwijs ook is afgenomen.
Sinds enige tijd houdt het Mulier instituut periodiek een enquête onder scholen in het primair en het voorgezet onderwijs over de daadwerkelijk gegeven uren bewegingsonderwijs per week. Uit tabel 9.1.2 blijkt dat de groepen 1 en 2 uit het primair onderwijs niet aan de geadviseerde hoeveelheid bewegingsonderwijs komen (220 minuten per week) maar dat de groepen 3 tot en met 8 min of meer op de adviesnorm van 90 minuten per week uitkomen. In het voortgezet onderwijs haalt de onderbouw wel de voorgeschreven norm (100 tot 120 minuten bewegingsonderwijs per week), maar de bovenbouw niet meer. Daarnaast blijkt dat er over de gehele linie geen sprake is van een toename van het daadwerkelijk gegeven aantal uren bewegingsonderwijs tussen de verschillende meetjaren.
2012/'13 | 2013/'14 | 2016/'17 | 2017/'18 | 2020/'21 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Primair onderwijs | ||||||
Primair onderwijs | Groep 1 en 2 | 121 | 113 | 119 | ||
Primair onderwijs | Groep 3 tot en met 8 | 91 | 89 | 91 | ||
Voortgezet onderwijs | ||||||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 1 | 150 | 145 | |||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 2 | 125 | 125 | |||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 3 | 108 | 107 | |||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 4 | 97 | 96 | |||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 5 | 78 | 77 | |||
Voortgezet onderwijs | Leerjaar 6 | 58 | 59 | |||
Bron: https://www.sportenbewegenincijfers.nl/kernindicatoren/bewegingsonderwijs geraadpleegd op 10-12-2021. |
Studenten die een sportopleiding volgen
Om de omvang en het aandeel van het sportonderwijs binnen het mbo en het hoger onderwijs te ramen, is het aantal ingeschreven studenten dat een sportopleiding volgt gebruikt en afgezet tegen het totaal aantal studenten. In het hoger onderwijs nam het aandeel studenten ingeschreven bij een sportopleiding iets af van 1,5 procent in 2015 tot 1,4 procent in 2019. In het mbo nam zowel het totale aantal studenten als ook het aantal sportstudenten, toe. In 2019 was 4,3 procent van alle mbo-studenten ingeschreven bij een sportopleiding.27)
Vijf procent van de onderwijsuitgaven gerelateerd aan sport
Al met al was in 2019 het aandeel sport in het onderwijs vijf procent. De uitgaven aan onderwijs in 2019 bedroegen hiermee 2,0 miljard euro. Deze uitgaven werden voor 98 procent door de overheid gedaan. De resterende twee procent van de uitgaven komen voor rekening van huishoudens en bestaan uit de eigen bijdrage aan het gesubsidieerd onderwijs en de kosten van particulier sportonderwijs.
9.2 Toegevoegde waarde onderwijs
De bedrijfstak onderwijs genereert de meeste toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken die onderscheiden worden binnen de sporteconomie. Ruim een vijfde (22 procent) van de totale toegevoegde waarde binnen de sporteconomie wordt gegenereerd door de bedrijfstak onderwijs (24 procent in 2015). De toegevoegde waarde van de bedrijfstak onderwijs nam toe van 1,5 miljard euro in 2015 tot 1,7 miljard euro in 2019. Omgekeerd kwam in 2019 vijf procent van de totale toegevoegde waarde van de bedrijfstak onderwijs zelf voort uit bewegingsonderwijs en ander sport gerelateerd onderwijs. Met andere woorden: onderwijs levert een substantiële bijdrage aan de sporteconomie, maar sport is voor de bedrijfstak onderwijs zelf van minder belang.
toegevoegde waarde vanuit sportonderwijs (mln euro) | |
---|---|
2015 | 1479 |
2019 | 1693 |
24) De totale lasten van het primair en secundair onderwijs bestaan voor grofweg 80 procent uit personele lasten (Bron: Statline).
25) Zie: https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=427&m=1422882788&action=file.download
26) Zie: Aantal uren lichamelijke opvoeding | Voortgezet onderwijs | Inspectie van het onderwijs (onderwijsinspectie.nl)
27) Zowel voor het mbo als het ho worden uit de lijst met CREBO- en CROHO-codes de sportopleidingen geselecteerd, waarna het aantal ingeschreven studenten van deze opleidingen kan worden bepaald.