Overheidsfinanciën, 2019

3. Uitgaven groeien minder hard dan bbp

De uitgaven van de overheid namen in 2019 met 4 procent toe tot ruim 340 miljard euro. Hiermee is de stijging iets kleiner dan in 2018, maar wel groter dan in de daarvoor liggende jaren. Gerelateerd aan het bbp is de trend echter dalend, van boven de 47 procent in de crisisjaren 2009 en 2010 tot 42 procent in 2019. Deze 42 procent is het laagste percentage sinds het begin van de huidige meetmethode in 1995. De laatste jaren komt dit vooral door het noemereffect. De uitgaven nemen wel toe, maar het bbp stijgt harder.

Net als in voorgaande jaren is de stijging van de uitgaven voor een groot deel toe te schrijven aan de sociale uitkeringen. Doordat deze uitgaven al jaren gestaag groeien vormen zij ondertussen bijna de helft van de totale overheidsuitgaven. Ongeveer een derde van de overheidsuitgaven bestaat uit apparaatskosten, die in 2019 met 4,4 miljard euro toenamen. Ook meer investeringen en subsidies en een hogere afdracht aan de Europese Unie stuwden de uitgaven van de overheid. Daarentegen namen de rentelasten verder af.

3.0.1 Overheidsuitgaven
 Sociale uitkeringen (% bbp)Apparaatskosten (% bbp)Overig (% bbp)
200017,214,310,6
200117,314,511,1
200217,91510,7
200318,515,610,4
200418,415,39,8
200517,915,19,3
200618,914,69,4
200718,514,69,2
200818,714,69,8
200920,81610,8
201021,316,110,6
201121,415,69,8
201221,915,59,3
201322,215,39
201422,115,38,4
201521,614,88,2
201621,514,57,5
20172114,27,2
201820,714,27,4
2019*20,614,17,3

3.1 Zorguitgaven stuwen sociale uitkeringen

De overheid keerde in 2019 voor 167,1 miljard euro aan sociale uitkeringen uit 3. Dit is 7 miljard euro meer dan in 2018. Hiermee groeiden de uitgaven aan sociale uitkeringen harder dan in voorgaande jaren. Het gaat om uitkeringen in geld of natura die bedoeld zijn om huishoudens financiële zekerheid te bieden tegen inkomsensrisico’s als ziekte, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Ook bijdragen aan huishoudens om in bepaalde behoeftes te voorzien, zoals huisvesting en onderwijs, vallen onder de sociale uitkeringen. Ten slotte worden ook zorguitgaven zoals uitkeringen via de Zorgverzekeringwet (ZVW) en de Wet langdurige zorg (WLZ) tot de sociale uitkeringen gerekend. Sociale uitkeringen kunnen (gedeeltelijk) worden gefinancierd uit premies, waarbij de uitkering veelal wordt uitgekeerd door een van de socialezekerheidsfondsen. De Algemene ouderdomswet (AOW) en de Werkloosheidswet (WW) zijn hier voorbeelden van. Sociale uitkeringen kunnen echter ook betaald worden uit algemene middelen, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij de kinderbijslag en de zorgtoeslag.

De stijging in 2019 komt voor meer dan de helft voor rekening van zorguitgaven via de ZVW en de WLZ. De uitkeringen via de WLZ stegen met ruim 9 procent tot 21,4 miljard euro, onder andere doordat meer geld is geïnvesteerd in verpleeghuizen. De WLZ heeft betrekking op langdurige zorg, zoals verblijf in een verzorgings- of verpleegtehuis. Onder de ZVW vallen medische kosten die vergoed worden vanuit het basispakket van de zorgverzekering. Deze uitkeringen namen met bijna 2 miljard euro toe tot 44,2 miljard euro.

Ook de uitgaven voor de AOW groeiden gestaag door. In 2019 keerde de overheid voor 39,5 miljard euro aan AOW-uitkeringen uit, tegenover ruim 38 miljard euro in het voorgaande jaar. De toename komt vooral doordat de hoogte van de AOW-uitkering is gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon, dat in 2019 met zo’n 2,5 procent toenam. Het aantal AOW-uitkeringen lag in 2019 gemiddeld een bescheiden 13 duizend hoger dan in 2018. De groei van het aantal AOW-uitkeringen wordt geremd door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013. Op 1 januari 2019 is deze met 4 maanden verhoogd tot 66 jaar en 4 maanden.

Door kabinetsbeleid voor extra ondersteuning van gezinnen met kinderen namen in 2019 zowel de bijdragen voor kinderopvang, de kinderbijslag als het kindgebonden budget toe. Vooral de uitgaven voor kinderopvang kenden een relatief sterke stijging, van 2,6 miljard euro in 2018 naar 3,1 miljard euro in 2019. Het betreft met name de uitkeringen van de kinderopvangtoeslag en daarnaast aanvullende tegemoetkomingen vanuit gemeenten voor kinderopvang. Alhoewel de toeslagen voor kinderopvang voor het vierde achtereenvolgende jaar toenamen, lagen deze in 2019 ongeveer op het niveau van 2009. Door versobering van de regeling en de oplopende werkloosheid namen de uitgaven voor kinderopvangtoeslag na 2009 aanvankelijk flink af. Door een tegenovergestelde ontwikkeling, versoepeling van de regeling en afnemende werkloosheid, zitten de uitgaven de laatste jaren weer in de lift.

3.1.1 Toeslagen voor gezinnen met kinderen
 Kinderbijslag (mld euro)Kinderopvang (mld euro)Kindgebonden budget (mld euro)
20103,43,00,9
20113,32,91,0
20123,22,50,9
20133,22,10,9
20143,21,80,9
20153,21,71,8
20163,32,11,9
20173,32,41,9
20183,32,61,9
2019*3,63,12,1

Tegenover deze stijgingen staat een daling van de uitgaven aan de WW. De overheid keerde in 2019 voor 3,8 miljard euro uit aan WW-uitkeringen, een half miljard euro minder dan in het voorgaande jaar. Hiermee nemen door de dalende werkloosheid de uitgaven voor deze werkloosheidsuitkering voor het vijfde achtereenvolgende jaar af. Het aantal uitkeringen daalde in 2019 scherp, van gemiddeld 297 duizend in 2018 naar 248 duizend in 2019. Als gevolg van de economische crisis lag het aantal uitkeringen in 2014 nog zo’n drie kwart hoger.

3.2 Beloningen en EU-afdrachten in de plus

Na de sociale uitkeringen droegen de apparaatskosten, gedefinieerd als de loonkosten plus de aanschaf van goederen en diensten, het meeste bij aan de stijging van de overheidsuitgaven. De overheid spendeerde in 2019 bijna 48 miljard euro aan goederen en diensten (intermediair verbruik). Dat is 3,5 procent meer dan in 2018. Vooral bij de Rijksoverheid en de socialezekerheidsfondsen namen deze uitgaven relatief veel toe. De beloning van overheidsmedewerkers steeg met 2,8 miljard euro tot 66,7 miljard euro, voornamelijk door hogere cao-lonen voor Rijks- en gemeenteambtenaren en leraren. Met een toename van ruim 7 procent kenden in het bijzonder de gemeenten een sterke stijging van de loonkosten.

3.2.1 Overheidsuitgaven (in mld euro)
20152016201720182019*
Sociale uitkeringen 149,2152,5155,4160,1167,1
Beloning van werknemers 58,760,261,863,966,7
Intermediair verbruik43,542,843,346,147,7
Overige kapitaaluitgaven 27,328,126,528,829,9
waarvan investeringen24,424,625,426,427,4
waarvan overig2,93,51,12,42,5
Overige lopende uitgaven 13,29,110,312,413,2
waarvan afdrachten aan de Europese Unie6,02,33,44,85,3
waarvan overig7,26,86,97,67,9
Subsidies 7,07,98,69,19,6
Rente 9,08,27,46,96,2
Totaal 307,8308,7313,3327,4340,4
* Voorlopige cijfers

In 2019 droeg de Staat 5,3 miljard euro af aan de Europese Unie, een stijging van bijna 10 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Hiermee nemen de EU-afdrachten voor het derde achtereenvolgende jaar toe. Daarentegen lagen de afdrachten in 2019 onder het niveau van 2014 en 2015.

De verstrekte subsidies namen met een half miljard euro toe tot 9,6 miljard euro. Dit betrof met name hogere bedragen voor loonkostensubsidies en subsidies voor het stimuleren van duurzame energie. Ook heeft de overheid in 2019 meer geïnvesteerd, vooral door aanschaf van militaire goederen en investeringen in infrastructuur.

Tegenover de stijgingen staan enkele dalingen. Zo zet de trend van steeds verder dalende rentelasten door. In 2019 betaalde de overheid 6,2 miljard euro rente 4  over haar schuld, tegenover 6,9 miljard euro in 2018. Hiermee zijn de rentelasten sinds 2009 meer dan gehalveerd. De lage rentelasten komen voor een groot deel doordat de overheid haar schuld tegen lage rentetarieven kan financieren. Sinds 2015 speelt ook mee dat de schuld afneemt, waardoor over een lager bedrag rente is verschuldigd. Ten slotte werd de toename van de overheidsuitgaven geremd doordat de overheid in 2018 te maken had met enkele incidentele kostenposten. Zo leidde in 2018 een akkoord tussen de Staat en bedrijven betrokken bij de gaswinning tot een eenmalige afrekening van 0,8 miljard euro. Ook werd 0,3 miljard euro bijgedragen voor de wederopbouw van Sint Maarten.

3 Zie bijlage 2 voor een overzicht van de sociale uitkeringen

4 Dit zijn de rentelasten conform de definitie van nationale rekeningen. Hierbij zijn de werkelijke rentelasten gecorrigeerd voor indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (toegerekende bankdiensten)