Auteur: Arjan Neef

Overheidsfinanciën, 2019

Over deze publicatie

De overheid sloot 2019 af met een recordoverschot van bijna 14 miljard euro. Het overschot bood de overheid ruimte om haar schuld verder af te bouwen. Uitgedrukt als percentage van het bbp lag deze eind 2019 op 48,7 procent. Deze publicatie geeft een overzicht van de overheidsfinanciën in 2019.

1. Overschot niet eerder zo groot

De overheid realiseerde in 2019 een overschot van 13,9 miljard euro. Uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) komt dit neer op 1,7 procent. Niet eerder sinds het begin van de huidige meetmethode in 1995 was het overschot zo groot. Nederland voldoet hiermee ruim aan de Europese tekortnorm, die stelt dat het tekort niet meer dan 3 procent van het bbp mag bedragen. Het vorige record stamt uit 2018, toen het positieve begrotingssaldo uitkwam op 1,4 procent van het bbp. In de afgelopen 25 jaar sloot de overheid het jaar acht keer af met een overschot, waarvan vier keer in de laatste vier jaar. Door de coronacrisis komt er in 2020 een einde aan deze reeks. Volgens de meest recente raming 1  verwacht het Centraal Planbureau (CPB) voor 2020 een tekort van 7,1 procent.

1.0.1 Overheidssaldo
JaarCentrale overheid (% bbp)Lokale overheid (% bbp)Socialezekerheidsfondsen (% bbp)Totaal (% bbp)
2000-0,30,01,41,2
2001-0,3-0,20,0-0,5
2002-1,2-0,5-0,4-2,1
2003-2,7-0,50,0-3,1
2004-1,6-0,30,1-1,8
20050,0-0,3-0,1-0,4
20060,7-0,3-0,30,1
20070,4-0,3-0,1-0,1
20080,4-0,70,50,2
2009-2,9-0,9-1,2-5,1
2010-3,8-1,1-0,4-5,2
2011-2,6-0,7-1,1-4,4
2012-2,9-0,4-0,6-3,9
2013-1,3-0,4-1,3-2,9
2014-1,0-0,2-1,0-2,2
2015-1,8-0,20,0-2,0
2016-1,10,11,10,0
20171,0-0,10,41,3
20180,8-0,20,81,4
2019*1,1-0,20,81,7


Het overschot op de begroting was vooral te danken aan flink stijgende inkomsten. Onder impuls van de economische hoogconjunctuur namen de inkomsten namelijk met 4,8 procent toe. De uitgaven groeiden met 4 procent. Vooral bij de Rijksoverheid en de socialezekerheidsfondsen stegen de inkomsten stevig, wat leidde tot overschotten van respectievelijk 8,3 en 6,8 miljard euro. De lokale overheden laten een ander beeld zien. Zowel bij de gemeenten, de provincies, als de waterschappen lagen in 2019 de uitgaven hoger dan de inkomsten. Wel nam bij de gemeenten het tekort af, van 1,3 miljard euro in 2018 naar 1 miljard euro in 2019. Sinds het begin van deze eeuw realiseerden de gemeenten alleen in 2016 een minimaal overschot. De waterschappen kenden in deze periode zelfs in geen enkel jaar een overschot op de begroting. De provincies sloten 2019 af met een tekort van 0,7 miljard euro, in 2018 hadden provincies een tekort van een half miljard euro.

1.0.2 Overheidssaldo (in mld euro)
20152016201720182019*
Centrale overheid -12,5-7,97,25,98,5
waarvan Rijksoverheid-12,2-7,67,05,48,3
waarvan overige centrale overheid-0,3-0,30,30,50,2
Lokale overheid -1,30,5-0,5-1,4-1,4
waarvan gemeenten-0,60,0-0,8-1,3-1,0
waarvan gemeenschappelijke regelingen0,00,00,00,10,0
waarvan provincies-0,90,40,1-0,5-0,7
waarvan waterschappen-0,1-0,2-0,1-0,1-0,1
waarvan overige lokale overheden0,40,20,20,40,5
Socialezekerheidsfondsen -0,27,62,66,16,8
Overheidssaldo -14,00,19,310,613,9
* Voorlopige cijfers

1 CPB, Augustusraming 2020

2. Inkomsten groeien stevig door

De inkomsten van de overheid stegen in 2019 naar ruim 354 miljard euro. Dit is bijna 5 procent meer dan in 2018, waarmee de ontwikkeling in lijn is met de voorgaande drie jaren. De toename komt volledig voor rekening van de opbrengsten uit belastingen en sociale premies. Aangejaagd door de economische hoogconjunctuur namen deze inkomsten met ruim 18 miljard euro toe. Daar staat tegenover staat dat de groei van de overheidsinkomsten wordt geremd door dalende aardgasbaten. Door het terugschroeven van de gaswinning in het Groninger gasveld daalden de overheidsinkomsten uit de winning van aardgas naar 1,1 miljard euro. In 2018 bedroegen de aardgasbaten nog 2,7 miljard euro. Ter vergelijking, in het recordjaar 2013 leverde de winning van aardgas de schatkist ruim 15 miljard euro op. Door deze ontwikkelingen vormen de belastingen en sociale premies een steeds groter deel van de overheidsinkomsten. Waar dit aandeel jarenlang rond de 85 procent schommelde, lag dit in 2019 op 90 procent. Ten slotte had ook een schikking met ING uit 2018 een dempend effect op de toename van de overheidsinkomsten. Destijds incasseerde het Rijk eenmalig 0,8 miljard euro.

2.0.1 Overheidsinkomsten (in mld euro)
20152016201720182019*
Belastingen en sociale premies 255,5272,5286,1300,6319,0
Inkomsten uit productieactiviteiten 23,724,224,525,225,4
Overige lopende inkomsten 13,911,511,311,59,4
waarvan winstuitkeringen3,02,62,42,72,8
waarvan inkomen uit natuurlijke hulpbronnen5,83,84,03,31,8
waarvan overig5,05,25,05,44,9
Investeringsbijdragen en overige kapitaaloverdrachten 0,70,60,70,70,6
Totaal293,9308,8322,6338,0354,4
* Voorlopige cijfers

2.1 Collectievelastendruk naar recordhoogte

In 2019 bedroegen de overheidsinkomsten uit belastingen en sociale premies 319 miljard euro 2, ruim 6 procent meer dan in het voorgaande jaar. Om de ontwikkeling in perspectief te plaatsen worden de inkomsten uit belastingen en sociale premies vaak uitgedrukt als percentage van het bbp. De uitkomst hiervan is de zogenoemde collectievelastendruk. Aangezien de inkomsten uit belastingen en sociale premies harder stegen dan het bbp, nam de collectievelastendruk verder toe naar 38,9 procent. Dit is het hoogste niveau sinds het begin van de huidige meetmethode in 1995. In het eerste decennium van deze eeuw schommelde de collectievelastendruk rond de 35 procent. Sindsdien nam deze gestaag toe. De toename is groter dan in de meeste andere landen van de Europese Unie. Wel ligt de collectievelastendruk in Nederland nog onder het gemiddelde van de Europese Unie.

De toename van de belasting- en premieopbrengsten in 2019 wordt voor een groot deel gestuwd door de economische groei, waarbij in sommige gevallen ook gewijzigde tarieven de ontwikkeling kleuren. Zo steeg de opbrengst van de belasting op toegevoegde waarde (btw) tot boven de 58 miljard euro, een toename van ruim 10 procent. Dit komt door een combinatie van toegenomen consumptie en een verhoging van het lage btw-tarief van 6 naar 9 procent. Daar staat tegenover dat de tarieven voor loon- en inkomstenheffing (loon- en inkomstenbelasting plus premies volksverzekering) voor veel mensen zijn verlaagd. Door de economische groei namen de inkomsten uit de loon- en inkomstenheffing desondanks toe, van ruim 103 miljard euro in 2018 naar 106 miljard euro in 2019.

2.1.1 Belastingen en sociale premies
 2019* (mld euro)2018 (mld euro)
Loon- en inkomstenheffing106,0103,2
Btw58,152,7
Premies zorgverzekeringsfonds42,540,2
Vennootschapsbelasting25,923,6
Premies arbeidsongeschiktheidsfonds15,314,2
Accijnzen12,112,2
Premies algemeen werkloosheidsfonds6,95,2
Dividendbelasting6,34,5
Motorrijtuigenbelasting5,95,8
Energiebelasting5,14,7
Overige belastingen en premies34,934,3


Ook de toegenomen winsten van bedrijven zorgden voor hogere belastinginkomsten. Ondanks een daling van het tarief van de eerste schijf nam de opbrengst van de vennootschapsbelasting met bijna 10 procent toe. Hogere dividenduitkeringen zorgden voor een record van 6,3 miljard euro aan ontvangen dividendbelasting, bijna 2 miljard euro meer dan in het voorgaande jaar. Deze flinke stijging komt deels doordat in 2020 het belastingtarief voor inkomen uit aanmerkelijk belang (Box 2) is verhoogd, waardoor relatief veel directeur-grootaandeelhouders (DGA) in 2019 dividend aan zichzelf hebben uitgekeerd. De Opslag duurzame energie (ODE) kende relatief gezien een nog grotere stijging. Door een verhoging van de tarieven groeide de opbrengst met bijna 60 procent naar 1,6 miljard euro. Met de inkomsten uit deze belasting wordt de productie van duurzame energie gestimuleerd.

Na de loon- en inkomstenheffing en de btw is de premie voor het Zorgverzekeringsfonds de grootste inkomstenbron van de overheid. De opbrengst van deze premie kwam in 2019 uit op 42,5 miljard euro, tegenover ruim 40 miljard euro in 2018. Ten slotte droegen ook de sociale premies voor werknemersverzekeringen stevig bij aan de stijging van de overheidsinkomsten. Deze namen met ruim 8 procent toe tot zo’n 27 miljard euro, onder andere door een premiestijging voor het Algemeen Werkloosheidsfonds.

2 Zie bijlage 1 voor een overzicht van de belastingen en sociale premies.

3. Uitgaven groeien minder hard dan bbp

De uitgaven van de overheid namen in 2019 met 4 procent toe tot ruim 340 miljard euro. Hiermee is de stijging iets kleiner dan in 2018, maar wel groter dan in de daarvoor liggende jaren. Gerelateerd aan het bbp is de trend echter dalend, van boven de 47 procent in de crisisjaren 2009 en 2010 tot 42 procent in 2019. Deze 42 procent is het laagste percentage sinds het begin van de huidige meetmethode in 1995. De laatste jaren komt dit vooral door het noemereffect. De uitgaven nemen wel toe, maar het bbp stijgt harder.

Net als in voorgaande jaren is de stijging van de uitgaven voor een groot deel toe te schrijven aan de sociale uitkeringen. Doordat deze uitgaven al jaren gestaag groeien vormen zij ondertussen bijna de helft van de totale overheidsuitgaven. Ongeveer een derde van de overheidsuitgaven bestaat uit apparaatskosten, die in 2019 met 4,4 miljard euro toenamen. Ook meer investeringen en subsidies en een hogere afdracht aan de Europese Unie stuwden de uitgaven van de overheid. Daarentegen namen de rentelasten verder af.

3.0.1 Overheidsuitgaven
 Sociale uitkeringen (% bbp)Apparaatskosten (% bbp)Overig (% bbp)
200017,214,310,6
200117,314,511,1
200217,91510,7
200318,515,610,4
200418,415,39,8
200517,915,19,3
200618,914,69,4
200718,514,69,2
200818,714,69,8
200920,81610,8
201021,316,110,6
201121,415,69,8
201221,915,59,3
201322,215,39
201422,115,38,4
201521,614,88,2
201621,514,57,5
20172114,27,2
201820,714,27,4
2019*20,614,17,3

3.1 Zorguitgaven stuwen sociale uitkeringen

De overheid keerde in 2019 voor 167,1 miljard euro aan sociale uitkeringen uit 3. Dit is 7 miljard euro meer dan in 2018. Hiermee groeiden de uitgaven aan sociale uitkeringen harder dan in voorgaande jaren. Het gaat om uitkeringen in geld of natura die bedoeld zijn om huishoudens financiële zekerheid te bieden tegen inkomsensrisico’s als ziekte, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Ook bijdragen aan huishoudens om in bepaalde behoeftes te voorzien, zoals huisvesting en onderwijs, vallen onder de sociale uitkeringen. Ten slotte worden ook zorguitgaven zoals uitkeringen via de Zorgverzekeringwet (ZVW) en de Wet langdurige zorg (WLZ) tot de sociale uitkeringen gerekend. Sociale uitkeringen kunnen (gedeeltelijk) worden gefinancierd uit premies, waarbij de uitkering veelal wordt uitgekeerd door een van de socialezekerheidsfondsen. De Algemene ouderdomswet (AOW) en de Werkloosheidswet (WW) zijn hier voorbeelden van. Sociale uitkeringen kunnen echter ook betaald worden uit algemene middelen, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij de kinderbijslag en de zorgtoeslag.

De stijging in 2019 komt voor meer dan de helft voor rekening van zorguitgaven via de ZVW en de WLZ. De uitkeringen via de WLZ stegen met ruim 9 procent tot 21,4 miljard euro, onder andere doordat meer geld is geïnvesteerd in verpleeghuizen. De WLZ heeft betrekking op langdurige zorg, zoals verblijf in een verzorgings- of verpleegtehuis. Onder de ZVW vallen medische kosten die vergoed worden vanuit het basispakket van de zorgverzekering. Deze uitkeringen namen met bijna 2 miljard euro toe tot 44,2 miljard euro.

Ook de uitgaven voor de AOW groeiden gestaag door. In 2019 keerde de overheid voor 39,5 miljard euro aan AOW-uitkeringen uit, tegenover ruim 38 miljard euro in het voorgaande jaar. De toename komt vooral doordat de hoogte van de AOW-uitkering is gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon, dat in 2019 met zo’n 2,5 procent toenam. Het aantal AOW-uitkeringen lag in 2019 gemiddeld een bescheiden 13 duizend hoger dan in 2018. De groei van het aantal AOW-uitkeringen wordt geremd door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013. Op 1 januari 2019 is deze met 4 maanden verhoogd tot 66 jaar en 4 maanden.

Door kabinetsbeleid voor extra ondersteuning van gezinnen met kinderen namen in 2019 zowel de bijdragen voor kinderopvang, de kinderbijslag als het kindgebonden budget toe. Vooral de uitgaven voor kinderopvang kenden een relatief sterke stijging, van 2,6 miljard euro in 2018 naar 3,1 miljard euro in 2019. Het betreft met name de uitkeringen van de kinderopvangtoeslag en daarnaast aanvullende tegemoetkomingen vanuit gemeenten voor kinderopvang. Alhoewel de toeslagen voor kinderopvang voor het vierde achtereenvolgende jaar toenamen, lagen deze in 2019 ongeveer op het niveau van 2009. Door versobering van de regeling en de oplopende werkloosheid namen de uitgaven voor kinderopvangtoeslag na 2009 aanvankelijk flink af. Door een tegenovergestelde ontwikkeling, versoepeling van de regeling en afnemende werkloosheid, zitten de uitgaven de laatste jaren weer in de lift.

3.1.1 Toeslagen voor gezinnen met kinderen
 Kinderbijslag (mld euro)Kinderopvang (mld euro)Kindgebonden budget (mld euro)
20103,43,00,9
20113,32,91,0
20123,22,50,9
20133,22,10,9
20143,21,80,9
20153,21,71,8
20163,32,11,9
20173,32,41,9
20183,32,61,9
2019*3,63,12,1

Tegenover deze stijgingen staat een daling van de uitgaven aan de WW. De overheid keerde in 2019 voor 3,8 miljard euro uit aan WW-uitkeringen, een half miljard euro minder dan in het voorgaande jaar. Hiermee nemen door de dalende werkloosheid de uitgaven voor deze werkloosheidsuitkering voor het vijfde achtereenvolgende jaar af. Het aantal uitkeringen daalde in 2019 scherp, van gemiddeld 297 duizend in 2018 naar 248 duizend in 2019. Als gevolg van de economische crisis lag het aantal uitkeringen in 2014 nog zo’n drie kwart hoger.

3.2 Beloningen en EU-afdrachten in de plus

Na de sociale uitkeringen droegen de apparaatskosten, gedefinieerd als de loonkosten plus de aanschaf van goederen en diensten, het meeste bij aan de stijging van de overheidsuitgaven. De overheid spendeerde in 2019 bijna 48 miljard euro aan goederen en diensten (intermediair verbruik). Dat is 3,5 procent meer dan in 2018. Vooral bij de Rijksoverheid en de socialezekerheidsfondsen namen deze uitgaven relatief veel toe. De beloning van overheidsmedewerkers steeg met 2,8 miljard euro tot 66,7 miljard euro, voornamelijk door hogere cao-lonen voor Rijks- en gemeenteambtenaren en leraren. Met een toename van ruim 7 procent kenden in het bijzonder de gemeenten een sterke stijging van de loonkosten.

3.2.1 Overheidsuitgaven (in mld euro)
20152016201720182019*
Sociale uitkeringen 149,2152,5155,4160,1167,1
Beloning van werknemers 58,760,261,863,966,7
Intermediair verbruik43,542,843,346,147,7
Overige kapitaaluitgaven 27,328,126,528,829,9
waarvan investeringen24,424,625,426,427,4
waarvan overig2,93,51,12,42,5
Overige lopende uitgaven 13,29,110,312,413,2
waarvan afdrachten aan de Europese Unie6,02,33,44,85,3
waarvan overig7,26,86,97,67,9
Subsidies 7,07,98,69,19,6
Rente 9,08,27,46,96,2
Totaal 307,8308,7313,3327,4340,4
* Voorlopige cijfers

In 2019 droeg de Staat 5,3 miljard euro af aan de Europese Unie, een stijging van bijna 10 procent ten opzichte van het voorgaande jaar. Hiermee nemen de EU-afdrachten voor het derde achtereenvolgende jaar toe. Daarentegen lagen de afdrachten in 2019 onder het niveau van 2014 en 2015.

De verstrekte subsidies namen met een half miljard euro toe tot 9,6 miljard euro. Dit betrof met name hogere bedragen voor loonkostensubsidies en subsidies voor het stimuleren van duurzame energie. Ook heeft de overheid in 2019 meer geïnvesteerd, vooral door aanschaf van militaire goederen en investeringen in infrastructuur.

Tegenover de stijgingen staan enkele dalingen. Zo zet de trend van steeds verder dalende rentelasten door. In 2019 betaalde de overheid 6,2 miljard euro rente 4  over haar schuld, tegenover 6,9 miljard euro in 2018. Hiermee zijn de rentelasten sinds 2009 meer dan gehalveerd. De lage rentelasten komen voor een groot deel doordat de overheid haar schuld tegen lage rentetarieven kan financieren. Sinds 2015 speelt ook mee dat de schuld afneemt, waardoor over een lager bedrag rente is verschuldigd. Ten slotte werd de toename van de overheidsuitgaven geremd doordat de overheid in 2018 te maken had met enkele incidentele kostenposten. Zo leidde in 2018 een akkoord tussen de Staat en bedrijven betrokken bij de gaswinning tot een eenmalige afrekening van 0,8 miljard euro. Ook werd 0,3 miljard euro bijgedragen voor de wederopbouw van Sint Maarten.

3 Zie bijlage 2 voor een overzicht van de sociale uitkeringen

4 Dit zijn de rentelasten conform de definitie van nationale rekeningen. Hierbij zijn de werkelijke rentelasten gecorrigeerd voor indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (toegerekende bankdiensten)

4. Schuldquote daalt tot onder de 50 procent

Het begrotingsoverschot gaf de overheid ruimte om haar schuld in 2019 verder te verlagen, van bijna 406 miljard euro naar 394,7 miljard euro. De schuldquote, de schuld uitgedrukt als percentage van het bbp, daalde van 52,4 procent naar 48,7 procent. De afname van de schuldquote wordt voor meer dan de helft verklaard door de toename van het bbp, het noemereffect. Door de economische voorspoed nam het bbp in 2019 namelijk met 4,7 procent toe. Hierdoor daalde de schuldquote met 2,3 procentpunt zonder dat een euro hoefde te worden afgelost.

De schuldquote van 2019 is de laagste sinds 2007. Door de economische crisis nam de schuld sindsdien snel toe, waardoor deze eind 2014 op zo’n 68 procent lag. Door economische groei en diverse bezuinigingen nam de schuld sindsdien echter gestaag af. Nederland voldoet hierdoor sinds 2017 weer aan de Europese schuldnorm, die stelt dat de schuld niet meer dan 60 procent van het bbp mag bedragen. Door de coronacrisis komt er voorlopig een einde aan de dalende overheidsschuld. Volgens de meest recente raming 5 van het CPB loopt de schuld in 2020 op naar 59,9 procent van het bbp.

4.0.1 Schuldquote
 Schuldquote (% bbp)
200052,1
200149,5
200248,8
200350
200450,3
200549,8
200645,2
200743
200854,7
200956,8
201059,3
201161,7
201266,3
201367,7
201467,9
201564,7
201661,9
201756,9
201852,4
2019*48,7

De overheid gebruikte het overschot echter niet volledig voor aflossing van de schuld. Zo werd ook een deel besteed aan verwerving van aandelen in Air France-KLM. De Staat kocht voor 0,7 miljard euro aandelen, wat resulteerde in een belang van 14 procent. Ook is een deel gebruikt voor het verstrekken van leningen. Ten slotte is een deel van het overschot gestald op deposito’s, die met zo’n 2 miljard euro toenamen.

De overheidsschuld heeft betrekking op de schuld met partijen buiten de overheid. De onderlinge schulden tussen overheidslagen zijn geëlimineerd. De afname van de schuld komt volledig voor rekening van de Rijksoverheid, die zijn schuld met partijen buiten de overheid met ruim 12 miljard euro zag afnemen. Het Rijk is goed voor zo’n 85 procent van de geconsolideerde overheidsschuld. De schuld van gemeenten met partijen buiten de overheid nam daarentegen met ruim 1 miljard euro toe. Bij de overige overheidslagen was de ontwikkeling van de schuld absoluut gezien beperkt in omvang.

5 CPB, Augustusraming 2020

Bijlage

Bijlage 1: Belastingen en sociale premies (in mld euro)
20152016201720182019*
Belastingen 155,7165,0180,5188,9205,9
loon- en inkomstenbelasting50,949,960,760,566,5
belasting over de toegevoegde waarde (btw)44,747,849,852,758,1
vennootschapsbelasting16,121,021,423,625,9
accijnzen11,211,711,712,212,1
dividendbelasting3,13,03,64,56,3
motorrijtuigenbelasting5,55,65,75,85,9
energiebelasting4,24,54,64,75,1
onroerendezaakbelasting3,73,83,94,04,1
overdrachtsbelasting1,82,32,73,03,0
assurantiebelasting2,42,52,52,72,9
belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm)1,51,62,02,32,3
verhuurderheffing1,31,51,61,71,7
opslag duurzame energie0,30,40,61,01,6
erf- en schenkbelasting1,61,81,81,71,6
rioolrechten1,51,61,61,61,6
omslagheffing waterschappen1,31,41,41,51,5
heffingen op waterverontreiniging1,21,21,31,31,3
overige belastingen n.e.g.3,23,43,73,94,3
Sociale premies 99,8107,5105,5111,7113,1
zorgverzekeringsfonds34,636,338,040,242,5
algemeen ouderdomsfonds24,425,623,925,123,6
fonds langdurige zorg15,214,314,716,515,7
arbeidsongeschiktheidsfonds10,612,313,214,215,3
algemeen werkloosheidsfonds3,34,14,65,26,9
toegerekende sociale premies t.l.v. werkgevers3,73,63,63,73,9
werkhervattingskas1,51,51,41,61,7
sectorfondsen3,52,92,32,31,5
wet kinderopvang1,11,11,21,21,3
uitvoeringsfonds voor de overheid0,70,70,70,70,6
algemeen nabestaandenfonds1,11,20,20,20,2
algemeen fonds bijzondere ziektekosten0,13,91,70,8-
Totaal 255,5272,5286,1300,6319
* Voorlopige cijfers

Bijlage 2: Sociale uitkeringen (in mld euro)
20152016201720182019*
Zorgverzekeringswet (ZVW)38,639,440,742,344,2
Algemene ouderdomswet (AOW)35,836,937,438,139,5
Wet langdurige zorg (WLZ)17,417,918,219,621,4
Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO)5,35,35,55,96,1
Participatiewet (bijstand)5,86,26,36,16,0
Werk en inkomen arbeidsvermogen (WIA)3,54,04,55,15,7
Zorgtoeslag3,94,24,24,64,9
Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO)4,94,54,34,13,9
Uitkering rechtstreeks door werkgever3,73,63,63,73,9
Werkloosheidswet (WW)6,45,75,14,33,8
Algemene kinderbijslagwet (AKW)3,23,33,33,33,6
Huurtoeslag3,13,33,43,53,6
Jeugdzorg2,72,72,93,33,5
Jonggehandicapten (Wajong)3,03,13,23,23,2
Kinderopvang1,72,12,42,63,1
Kindgebonden budget1,81,91,91,92,1
Ziektewet (ZW-vangnet)1,51,51,61,61,7
Wet arbeid en zorg (WAZO)1,11,11,11,31,2
Toeslagenwet0,80,80,70,70,8
Studiebeurzen0,60,60,70,50,6
Bijdrage onderwijs in ac. ziekenhuizen0,40,40,50,50,5
Inkomensvoorz. ouderen (IOAW/IOAZ)0,30,30,30,40,4
Rechtsbijstand0,40,40,40,30,4
Algemene nabestaandenwet (ANW)0,40,40,40,40,4
Overige uitkeringen n.e.g.2,92,62,72,72,7
Totaal 149,2152,5155,4160,1167,1
* Voorlopige cijfers