4. Uitkomsten met oriëntatie en onderwijsniveau
4.1 Trend en algemeen beeld
Eerder is geconstateerd dat onderwijsniveau een zodanig onderscheidend kenmerk is dat dit waar mogelijk wordt meegenomen in onderzoek. In deze paragraaf wordt onderzocht in hoeverre de indeling naar theoretisch en praktisch opgeleid kan dienen als vervangende indeling of als aanvulling op de indeling naar onderwijsniveau. Wat precies bedoeld wordt met praktisch en theoretisch opgeleid verschilt. Zoals in de methode opgenomen, wordt in dit artikel de oriëntatie van de ISCED gebruikt.
Op basis van deze indeling blijkt een kleine meerderheid (54 procent) van de bevolking van 25 jaar tot 65 jaar praktisch opgeleid. Ruim vier op de tien had een diploma van een theoretische opleiding. Van een klein deel kan het onderscheid praktisch of theoretisch onderwijs niet worden gemaakt. Ten opzichte van 2003 is het aandeel mensen met een praktische opleiding iets toegenomen, vooral door het toenemende aantal hbo-bachelors met een dergelijk diploma. Het aandeel met een theoretische opleiding is iets afgenomen. Vooral het aandeel mensen met hoogstens mbo1 is de afgelopen jaren gedaald. Hiertegenover staat de toename van personen met een praktische opleiding, vooral van personen met minimaal een hbo, wo bachelor niveau (naar 1,9 miljoen mensen in 2019).
Jaar | Praktisch opgeleiden (%) |
---|---|
2003 | 51,3 |
2004 | 50,5 |
2005 | 50,8 |
2006 | 51,5 |
2007 | 52,1 |
2008 | 53,1 |
2009 | 54,1 |
2010 | 54 |
2011* | 52,9 |
2012 | 53,7 |
2013* | 55,1 |
2014 | 54,4 |
2015 | 54,3 |
2016 | 54,1 |
2017 | 54,5 |
2018 | 54,5 |
2019 | 54,1 |
*Herontwerp Enquête Beroepsbevolking (EBB) |
Los van de ontwikkeling in de tijd komt naar voren dat personen met een praktische opleiding meestal middelbaar opgeleid zijn, d.w.z. een mbo-opleiding hebben afgerond, of een hbo- of wo bachelor hebben afgerond (zie figuur 4.1.2). Andere onderwijsniveaus komen binnen de groep personen met een praktische opleiding nauwelijks voor. De groep van personen met een theoretische opleiding is meer divers. In deze groep zijn alle onderwijsniveaus vertegenwoordigd. Kortom, de groep theoretisch opgeleide personen verschilt behoorlijk van de groep praktisch opgeleide personen als gekeken wordt naar de onderwijsniveaus die binnen beide groepen vertegenwoordigd zijn.
Basisonderwijs (%) | Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo 1 (%) | Havo, vwo, mbo 2-4 (%) | Hbo-, wo-bachelor (%) | Hbo-, wo-master, doctor (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 6,1 | 14 | 38,5 | 24,3 | 15,4 |
Theoretisch opgeleid | 14,1 | 30,8 | 16,4 | 6,2 | 32,4 |
Praktisch opgeleid | 0 | 1,4 | 58 | 39,5 | 1 |
Een andere mogelijke indeling is de verdeling van de richting van de hoogst behaalde opleiding naar oriëntatie (figuur 4.1.3). Naar onderwijsrichting verschilt het percentage dat praktisch dan wel theoretisch van aard is. In de richting dienstverlening bijvoorbeeld, is het percentage praktisch opgeleiden het hoogst (83 procent), terwijl de verdeling praktisch-theoretisch in de richting wiskunde en natuurwetenschappen nagenoeg andersom is. In deze onderwijsrichting is 74 procent algemeen opgeleid. De onderwijsrichting waar de verdeling naar praktisch en theoretisch opgeleiden nog enigszins gelijk is, is vormgeving, kunst, taal en geschiedenis (55 versus 45 procent). In de bijlage zijn de cijfers weergegeven naar onderwijsniveau, -richting en oriëntatie.
Theoretisch (%) | Praktisch (%) | Niet in te delen/onbekend (%) | |
---|---|---|---|
Algemeen | 97,7 | 2,3 | 0,1 |
Onderwijs | 19,5 | 77,8 | 2,7 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 44,6 | 55,1 | 0,4 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 63,8 | 35,2 | 1 |
Recht, administr, handel, zakelijke dienstverl | 30,6 | 67,3 | 2,1 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 73,6 | 25,9 | 0,5 |
Informatica | 25,8 | 73,4 | 0,7 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 31,5 | 68 | 0,5 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 26,7 | 73,1 | 0,2 |
Gezondheidszorg en welzijn | 21 | 76,9 | 2,1 |
Dienstverlening | 16,6 | 82,6 | 0,9 |
Onbekend | 32,3 | 33,3 | 34,4 |
Totaal | 43 | 54,1 | 2,8 |
4.2 Arbeidsparticipatie hoger met beroepsgericht diploma
De nettoarbeidsparticipatie ligt voor mensen met een praktische opleiding hoger dan voor mensen met een theoretische opleiding. Zo’n 86 procent van de praktisch opgeleide mensen behoort tot de werkzame beroepsbevolking ten opzichte van 75 procent van de theoretisch opgeleide mensen.
Voor beide groepen geldt dat degenen met een master- of doctoropleiding de grootste kans op werk hebben, met een nettoarbeidsparticipatie van ruim 90 procent (figuur 4.2.1). Ook is voor beide de arbeidsparticipatie het laagste onder degenen met alleen basisonderwijs of een vmbo- of mbo1-diploma. Over het algemeen ligt voor theoretisch opgeleiden de nettoarbeidsparticipatie op een wat lager niveau dan voor de praktisch opgeleiden.
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Totaal | 75 | 86 |
Basisonderwijs | 51 | 0 |
Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo1 | 69 | 67 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 76 | 84 |
Hbo-, wo-bachelor | 78 | 89 |
Hbo-, wo-master, doctor | 92 | 93 |
4.3 Oriëntatie van de opleiding en het beroep van mensen
Een relevante vraag is in hoeverre het behaalde onderwijs en het beroep waarin mensen terechtkomen met elkaar samenhangen. In figuur 4.3.1 is de oriëntatie van de hoogst behaalde opleiding gerelateerd aan de beroepsklasse waarin personen werkzaam zijn. Wat deze figuur laat zien is dat alleen de indeling naar oriëntatie weinig onderscheidend is. De indeling naar 13 beroepsklassen lijkt erg op elkaar voor theoretisch en praktisch opgeleiden. Het enige in het oog springende verschil is dat het percentage theoretisch opgeleide personen met een zorg en welzijn beroep wat lager is dan bij praktisch opgeleiden (12 procent versus 18 procent). Zou je rekening houden met het behaalde onderwijsniveau dan zijn er wel duidelijke verschillen in de indeling naar beroepsklassen (zie bijlage).
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Bedrijfseconomische, administra. beroepen | 20,7 | 19,9 |
Technische beroepen | 15,4 | 14,8 |
Zorg en welzijn beroepen | 12,3 | 17,5 |
Commerciele beroepen | 9,3 | 9,7 |
Dienstverlenende beroepen | 8,1 | 6,1 |
Managers | 6,4 | 5,9 |
Pedagogische beroepen | 6 | 7,9 |
Transport en logistiek beroepen | 5,9 | 4,4 |
ICT beroepen | 5,6 | 4,7 |
Openbaar bestuur, veiligh. en jurid. beroepen | 4,4 | 3,3 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 2,9 | 2,6 |
Agrarische beroepen | 1,7 | 2,2 |
Overig | 1,3 | 1 |
4.4 Autonomie in het werk
In het algemeen ervaren theoretisch opgeleide 25- tot 45-jarigen meer autonomie in hun werk dan praktisch opgeleide personen in dezelfde leeftijdsgroep. Van de theoretisch opgeleide groep geeft 63 procent aan regelmatig autonomie te ervaren. Dit aandeel dat regelmatig autonomie ervaart in het werk neemt toe vrij gelijkmatig met het onderwijsniveau. Dat wil zeggen dat degene met een behaalde master of doctoraat de meeste autonomie ervaren en degenen met alleen basisonderwijs de minste. Van de praktisch opgeleide personen geeft 58 procent aan regelmatig autonomie te ervaren. Onder hen is het aandeel personen dat regelmatig autonomie ervaart voor personen met een master- of doctoropleiding lager dan dat onder personen met een bacheloropleiding. Echter hierbij dient nogmaals te worden vermeld dat vrijwel alle personen met een hbo of wo master tot algemeen vormend worden gerekend. Desalniettemin is het onderwijsniveau hier een beter onderscheidend kenmerk dan de oriëntatie.
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Totaal | 63 | 58 |
Basisonderwijs | 39 | 0 |
Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo 1 | 49 | 38 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 56 | 53 |
Hbo-, wo-bachelor | 62 | 64 |
Hbo-, wo-master, doctor | 74 | 56 |
4.5 Deelname aan leven lang ontwikkelen
In figuur 4.5.1 is weergegeven welk aandeel van de 25- tot 45-jarigen een opleiding of cursus volgt of recent heeft gevolgd (leven lang ontwikkelen) naar oriëntatie en onderwijsniveau. Hieruit wordt meteen duidelijk dat vooral de theoretisch opgeleiden deelnemen aan onderwijs, en dan met name in het formele onderwijs: bijna 30 procent neemt deel aan leven lang ontwikkelen, waarvan 17 procent formeel onderwijs volgt. Voor praktisch opgeleide personen is dit 21 procent, waarvan 8 procent formeel onderwijs volgt.
Als naar praktisch opgeleiden wordt gekeken dan geldt dat het aandeel dat deelneemt aan een formele of niet-formele opleiding of cursus onder degenen met een master of doctoraat het grootste is. Bij de theoretisch opgeleiden is dat heel anders. Daar is de deelname aan opleidingen of cursussen vooral hoog onder degenen met een havo/vwo/mbo2-4 niveau (39 procent) en hbo-/wo-bachelor niveau (55 procent). Bij deze laatste groep gaat het voornamelijk om mensen met een afgeronde wo-bachelor die waarschijnlijk een wo-master opleiding aan het volgen zijn. Meestal wordt een wo-bacheloropleiding gevolgd door een wo-master. Het aandeel personen met een wo-bachelor binnen de groep hbo-/wo-bachelor is echter klein, maar deze worden wel tot dit niveau gerekend.
Formeel onderwijs (%) | Niet-formeel onderwijs (%) | |
---|---|---|
Theoretisch: Totaal | 17,5 | 12,1 |
Theoretisch: Basisonderwijs | 10 | 5,9 |
Theoretisch: Vmbo, havo-, vwo-ondbw, mbo1 | 7,1 | 8,9 |
Theoretisch: Havo, vwo, mbo2-4 | 27,9 | 11,2 |
Theoretisch: Hbo-, wo-bachelor | 46,3 | 8,9 |
Theoretisch: Hbo-, wo-master, doctor | 13,6 | 16,2 |
Praktisch: Totaal | 8,4 | 13,5 |
Praktisch: Basisonderwijs | 0 | 0 |
Praktisch: Vmbo, havo-, vwo-onderbw, mbo1 | 5,4 | 6,2 |
Praktisch: Havo, vwo, mbo2-4 | 8,7 | 12,3 |
Praktisch: Hbo-, wo-bachelor | 8,2 | 15,1 |
Praktisch: Hbo-, wo-master, doctor | 9,6 | 18 |