Invulling praktisch en theoretisch opgeleiden
Een bruikbaar alternatief voor de huidige indeling van onderwijsniveau?Over deze publicatie
Dit artikel levert een bijdrage aan de discussie over de vraag of de indeling in praktisch- en theoretisch opgeleiden een bruikbaar alternatief is voor de huidige indeling van onderwijsniveau in laag, middelbaar en hoog. Eerst wordt bekeken of het mogelijk is om met gegevens en onderwijsindelingen van het CBS een onderscheid te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleiden. Vervolgens wordt bekeken wat dit betekent voor de statistieken die je hiermee kunt samenstellen, met cijfers van het jaar 2019. Voor diverse relevante kenmerken is in beeld gebracht hoe het hoogstbehaalde onderwijsniveau zich verhoudt tot de oriëntatie van de opleiding, zoals de kenmerken arbeidsparticipatie, ervaren autonomie in het werk en deelname aan een leven lang ontwikkelen. Ook is de oriëntatie van de opleiding weergegeven per onderwijsrichting en beroepsklasse.
1. Inleiding
Al enige tijd is er een discussie gaande over het gebruik van de termen hoogopgeleid en laagopgeleid. Dit onderscheid tussen hoog- en laagopgeleiden wordt als stigmatiserend ervaren en zou niet aansluiten bij het belang van vakmanschap voor de maatschappij (Algemeen Dagblad, 2021; de Correspondent, 2021; Intermediair, 2018; VO Raad, 2018). Kim Putters, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, wees in verband met de discussie over kansengelijkheid eerder al op het afschaffen van de termen ‘hoog’ en ‘laag’ als het om opleiding gaat (Trouw, 2016). Enerzijds worden vakmanschap en de prestaties van laagopgeleiden ondergewaardeerd, en zouden de prestaties van vakmensen op de (regionale) arbeidsmarkt volgens Putters beter gewaardeerd moeten worden. Anderzijds zijn in de perceptie van velen hoogopgeleiden juist belangrijk voor de samenleving (Algemeen Dagblad, 2021). Zij worden in onderzoek en beleidstukken bijvoorbeeld genoemd als de motor voor innovatie die de kenniseconomie stimuleren (zie bijvoorbeeld Van Thor en Van der Mooren, 2020). Daarbij worden alle hoogopgeleiden tot kenniswerkers gerekend (Ministerie van EZK, 2003; CBS, 2020). Praktisch opgeleide vakmensen, zoals schilders, loodgieters, verpleegkundigen en vakkenvullers, worden in dit verband minder vaak genoemd. De waardering van hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt komt ook tot uiting in de beloning van laag-, middelbaar- en hoogopgeleid werk. Het loon neemt over het algemeen toe met het behaalde niveau. Daarnaast zijn vooral de lonen van hoogopgeleiden gestegen in de afgelopen jaren (Fouarge, 2017).
Tendens is ook dat het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs steeds meer gestimuleerd wordt. Zo is de ambitie van Europa dat in 2030 in alle lidstaten minimaal 45 procent van de 25- tot 35-jarigen hoogopgeleid zou moeten zijn (Europees Parlement, 2021). Parallel daaraan, of als gevolg daarvan, heeft het vmbo aan populariteit ingeboet (de Correspondent, 2021; NOS, 2018). Dat blijkt uit de discussie rondom het schooladvies; ouders willen hun kind liever niet op het vmbo hebben, met de gedachte dat een vervolgopleiding in het hoger onderwijs anders (vrijwel) buiten bereik blijft. Dit blijkt bovendien uit een toenemend aandeel leerlingen in havo-vwo en een dalend aandeel leerlingen in het vmbo (CBS, 2020).
Vanwege de mogelijk stigmatiserende werking van de termen hoog- en laagopgeleid worden onderzoekers en beleidsmakers en ook politici opgeroepen om andere termen te gebruiken (Intermediair, 2018). Als alternatief wordt voorgesteld om de termen “praktisch opgeleid” versus “theoretisch opgeleid” te gebruiken. Het idee hierachter is dat met deze alternatieve terminologie een bijdrage wordt geleverd aan de waardering van praktisch opgeleiden (Intermediair, 2018, Algemeen Dagblad, 2021). Er zijn echter ook tegengeluiden die aangeven dat er eveneens aan een nieuw etiket bezwaren kunnen kleven (Didactief Online, 2020; Algemeen Dagblad, 2018). Een genoemd bezwaar is dat het simpelweg aanpassen van de terminologie niet het imagoprobleem kan oplossen (Algemeen Dagblad, 2018).
Centrale vraag die in dit artikel aan de orde komt is hoe bruikbaar het voorgestelde alternatief is. Wat wordt precies bedoeld met praktisch opgeleiden en wat met het onderscheid tussen theoretisch en praktisch opgeleiden? Gaat het bij dit laatste om het onderscheid hoog- versus laagopgeleid, hoog- versus middelbaar opgeleid of hoog- versus laag- én middelbaar opgeleid?
Het doel van dit artikel is om een bijdrage te leveren aan deze discussie op basis van data die het CBS hierover ter beschikking heeft. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van zowel het hoogst behaald onderwijsniveau als de oriëntatie van die opleiding (theoretisch of praktisch) van personen. De volgende onderzoeksvragen staan centraal:
- Is het mogelijk om met de gegevens en onderwijsindelingen van het CBS een goed onderscheid te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleiden?
- Wat betekent dit voor de statistieken die je hiermee kunt samenstellen?
Beantwoording van de eerste onderzoeksvraag maakt duidelijk of het onderscheid praktische-theoretische oriëntatie bruikbaar is als onderwijsindeling. Meer concreet wordt uitgewerkt hoeveel mensen een theoretische dan wel praktische opleiding gedaan hebben. Voor de tweede onderzoeksvraag wordt ingegaan op hun kansen op werk, de kenmerken daarvan en de bijbehorende arbeidsomstandigheden. Antwoorden op beide onderzoeksvragen laten zien of deze indeling van toegevoegde waarde is naast de huidige indeling van onderwijsniveau in laag-, middelbaar- en hoogopgeleid.
Dit artikel is als volgt opgebouwd. Paragraaf 2 beschrijft de onderwijsclassificaties zoals die nationaal en internationaal gangbaar zijn, en de gebruikte databronnen. In paragraaf 3 worden de mogelijkheden verkend voor het samenstellen van een indeling van praktisch en theoretisch opgeleiden. Hierbij komen ook andere alternatieven aan bod voor de termen laag- en hoogopgeleid. Daarna volgen een aantal uitkomsten op basis van de nieuwe indeling praktisch en theoretisch opgeleiden in paragraaf 4. Eerst wordt beschreven hoe die indeling is voor personen van 25 tot 65 jaar in Nederland. Vervolgens wordt gekeken naar de relatie met enkele arbeidskenmerken (al of niet werkzaam zijn, meest voorkomende beroepen) en arbeidsomstandighedenkenmerken (autonomie in het werk) en tot slot volgt de relatie met de deelname aan een opleiding of cursus in het kader van een leven lang ontwikkelen. In paragraaf 5 volgen de conclusies en mogelijk vervolg. Hierbij wordt de vraag beantwoord in hoeverre het onderscheid praktisch of theoretisch bruikbaar is en of het een toegevoegde waarde heeft naast de huidige indeling van onderwijsniveau in laag-, middelbaar- en hoogopgeleiden. Daarnaast schetsen we enkele ideeën voor een mogelijke aanzet tot een aangepaste indeling die samen met bijvoorbeeld onderwijsexperts, beleidsmakers en onderzoekers verder uitgewerkt zouden kunnen worden.
2. Methode
Het onderscheid tussen praktisch en theoretisch opgeleiden bestaat niet in de CBS data, waarin gebruik gemaakt wordt van bestaande nationale en internationale onderwijsclassificaties (SOI en ISCED). Wel bestaat er met de zogeheten oriëntatie een onderscheid tussen algemeen en beroepsgericht opgeleid, of academisch en vakspecifiek opgeleid, waarbij de laatste binnen het hoger onderwijs wordt gebruikt. In deze bijdrage wordt oriëntatie gebruikt om het onderscheid tussen theoretisch en praktisch aan te duiden.
De term praktisch opgeleid wordt al redelijk vaak gehanteerd in de media en de politiek, onder andere om te benadrukken dat ze op cruciale plekken in de samenleving ontbreken, bijvoorbeeld in de Tweede Kamer (de Volkskrant, 2021; De Groene Amsterdammer, 2021). Wat dan precies bedoeld wordt met praktisch opgeleid verschilt. Zo worden in het artikel van de Volkskrant praktisch opgeleiden gelijkgesteld aan mbo’ers. In het artikel van de Groene Amsterdammer worden hoog- versus laagopgeleiden en hoog- versus middel- en laagopgeleid door elkaar gebruikt bij het onderscheid theoretisch en praktisch opgeleiden. De manier waarop in dit artikel praktisch en theoretisch opgeleiden wordt afgebakend is een alternatief voor de huidige indeling naar onderwijsniveau, maar niet het enige.
In het artikel wordt in de analyses uitgegaan van personen van 25 tot 65 jaar. Uitzondering hierop zijn de gegevens met betrekking tot autonomie in het werk en deelname aan leven lang ontwikkelen. Bij deze arbeidsgerelateerde kenmerken is een leeftijdsafbakening gehanteerd van 25- tot 45 jaar, omdat deze jongere leeftijdsgroep mensen betreft die relatief kort geleden hun initiële opleiding hebben afgerond.
De gebruikte databronnen zijn de Enquête Beroepsbevolking en de Nationale Enquête arbeidsomstandigheden (EBB 2019 en NEA 2019). De EBB is een onderzoek onder personen van 15 jaar en ouder in Nederland dat informatie verstrekt over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt. Ook wordt dit onderzoek gebruikt om het hoogst behaalde onderwijsniveau van de Nederlandse bevolking vast te stellen. Elk jaar responderen ongeveer 90 duizend mensen (CBS, korte onderzoeksbeschrijving EBB). De NEA is een onderzoek van CBS en TNO onder werknemers van 15 tot 75 jaar die in Nederland werken, dat informatie in kaart brengt op het gebied van arbeidsomstandigheden. Elk jaar responderen ruim 58 duizend personen (CBS/TNO, korte onderzoeksbeschrijving NEA).
3. Indeling van opleidingen op basis van niveau en oriëntatie
3.1 Relevantie indeling naar onderwijsniveau
Het CBS maakt onderscheid naar onderwijsniveau bij het verzamelen en publiceren van gegevens. Een reden is dat dit een middel is om groepen met elkaar te kunnen vergelijken. Een andere reden is dat dit onderscheid wetenschappelijk en beleidsmatig zeer relevant is. Zowel sociologen als arbeidseconomen zijn het daarover eens, hoewel de theorieën voor de mechanismen verschillen (Traag et al., 2005). Onderzoek van Traag et al. (2005) naar de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters laat verschillen in startpositie zien: verschillen in de kans op het vinden van een baan, het hebben van een vaste baan en het prestige van het beroep dat men uitoefende. Recenter werden soortgelijke bevindingen rondom het hebben van (vast) werk door schoolverlaters vijf jaar na afstuderen geconstateerd (Pleijers & Hartgers, 2019). In een soortgelijke populatie is gekeken naar het effect op inkomen (Van der Velden & Wolbers, 2007). Daaruit blijkt dat naarmate het onderwijsniveau hoger is, het inkomen toeneemt. Bij die bevindingen (kans op werk, vast werk, inkomen, prestige en alle mogelijke andere indicatoren) moet wel de kanttekening worden geplaatst dat het gaat om gemiddelden. Dus gemiddeld verdient iemand met alleen basisonderwijs minder dan iemand met een academische master, maar uiteraard zijn er uitzonderingen. Fouarge (2017) liet zien dat er ook verschillen zijn in ervaren autonomie in het werk en werktevredenheid. Ook zijn er naast verschillen in arbeids- en arbeidsomstandighedenkenmerken (inclusief inkomen) verschillen in andere sociaaleconomische kenmerken van mensen, zoals gezondheid, kwaliteit van leven en geluk en tevredenheid (CBS, 2017; Van Beuningen & Coumans, 2021; Pharos). Bij het meten van de (gezonde) levensverwachting van mensen in Nederland wordt vaak het hoogstbehaalde onderwijsniveau meegenomen als een onderscheidend achtergrondkenmerk (Bruggink et al., 2020). Kortom, het onderwijsniveau is een zodanig onderscheidend kenmerk dat deze waar mogelijk wordt meegenomen in onderzoek om verschillen in inkomen, arbeid, gezondheid en welzijn van mensen te verklaren. Ten slotte wordt het onderwijsniveau ook voor andere doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld in beleid met betrekking tot financiering van scholen. Scholen met relatief veel kinderen met laagopgeleide ouders ontvangen meer financiering om die kinderen extra te kunnen ondersteunen. Als een nieuwe indeling theoretisch opgeleid – praktisch opgeleid minder onderscheidend is en deze indeling voor de gehele bevolking wordt geïmplementeerd, dan kan dit tot gevolg hebben dat beleid zich niet meer kan richten op specifieke groepen mensen die ondersteuning nodig hebben.
3.2 Standaardindelingen van onderwijsniveau
Het CBS baseert niveau en richting van opleidingen op de Standaard Onderwijsindeling (SOI). Deze indeling sluit aan bij het Nederlandse onderwijsstelsel. Hiermee kunnen laag-, middelbaar- en hoogopgeleiden worden onderscheiden (3-deling). Dit kan verder worden verbijzonderd naar een 8-deling. In deze 8-deling is de oriëntatie van opleidingen opgenomen en kan voor opleidingen op laag en middelbaar niveau onderscheid gemaakt worden naar algemeen en beroepsgericht. Voor hbo en wo opleidingen is dat niet het geval. Deze opleidingen worden binnen de SOI al tot op een behoorlijk gedetailleerd niveau ingedeeld naar het hoogst behaalde niveau (4 aggregatieniveaus) en naar richting van de opleiding. Hierdoor is er niet eerder behoefte ontstaan om binnen de niveau-indeling nog een aanvullende uitsplitsing naar oriëntatie te maken. Vertaal je de indeling algemeen en beroepsgericht naar theoretisch en praktisch opgeleid dan is die op basis van de SOI als volgt.
Onderwijsniveau: | Onderwijsniveau: 8-deling | Oriëntatie | N x |
---|---|---|---|
Laag | 111 Basisonderwijs | Theoretisch | 545 |
121 Vmbo-b/k, mbo1 | Praktisch | 808 | |
122 Vmbo-g/t, havo-, vwo-onderbouw | Theoretisch | 457 | |
Middelbaar | 211 Mbo2 en mbo3 | Praktisch | 1.354 |
212 Mbo4 | Praktisch | 1.474 | |
213 Havo, vwo | Theoretisch | 636 | |
Hoog | 311 Hbo-, wo-bachelor | Niet ingedeeld | 2.185 |
321 Hbo-, wo-master, doctor | Niet ingedeeld | 1.387 | |
Onbekend | Niet ingedeeld | 157 | |
Totaal | 9.001 | ||
Naast de SOI bestaat de internationale ISCED 2011 indeling van opleidingen. In de ISCED (International Standard Classification of Education) wordt ook een onderverdeling gemaakt naar laag (basisonderwijs en laag secundair), middelbaar (voortgezet secundair) en hoog (bachelor/master) onderwijsniveau, waarbij binnen alle niveaus onderscheid wordt gemaakt naar oriëntatie van opleidingen. Voor de niveaus laag en middelbaar gaat het om algemeen vormend versus beroepsgericht, voor het hoger onderwijsniveau gaat het om academisch versus vakspecifiek. Vertaal je de indeling algemeen/academisch en beroepsgericht/vakspecifiek naar theoretisch en praktisch opgeleid dan is die op basis van de ISCED als volgt.
Onderwijsniveau | Onderwijsniveau ISCED-indeling | Theoretisch | Praktisch | Niet in te delen | Totaal |
---|---|---|---|---|---|
N x 1 000 | |||||
Laag | Geen onderwijs gevolgd | 72 | 0 | 0 | 72 |
Onderwijs aan kleuters | 52 | 0 | 0 | 52 | |
Basisonderwijs | 420 | 0 | 0 | 420 | |
Laag secundair onderwijs | 1.193 | 70 | 0 | 1.263 | |
Middelbaar | Voortgezet secundair onderwijs | 636 | 2.799 | 0 | 3.435 |
Postsecundair (niet hoger) onderwijs | 0 | 29 | 0 | 29 | |
Hoog | Kort hbo (associate degree) | 0 | 187 | 0 | 187 |
Bachelor of gelijkwaardig | 242 | 1.741 | 99 | 2.082 | |
Master of gelijkwaardig | 1.183 | 48 | 0 | 1.231 | |
Doctor of gelijkwaardig | 72 | 0 | 0 | 72 | |
Onbekend | 0 | 0 | 157 | 157 | |
Totaal | 3.872 | 4.874 | 256 | 9.001 | |
Voor het middelbaar onderwijsniveau, met respectievelijk havo, vwo enerzijds en mbo niveau 2 tot en met 4 anderzijds, en het basisonderwijs sluiten de SOI en ISCED op elkaar aan als het gaat om de indeling naar praktisch en theoretisch opgeleiden. Voor het vmbo geldt dat alle opleidingen volgens de ISCED 2011 indeling worden gerekend tot algemeen vormend onderwijs. Dat geldt ook voor de opleidingen die horen bij vmbo-b/k (basis-of kaderberoepsgericht). Hier wijkt de internationale indeling van opleidingen af van de nationale, waarbij deze opleidingen wel tot beroepsgerichte opleidingen worden gerekend. De reden dat volgens de ISCED 2011 vmbo opleidingen worden gerekend tot algemeen vormend is dat het geen eindonderwijs is, maar voorbereidend voor een vervolgopleiding.
Voor het vervolg van dit artikel wordt gebruik gemaakt van de oriëntatie van de opleiding, zoals die in de ISCED is gedefinieerd om te komen tot een indeling van praktisch en theoretisch opgeleiden. De SOI kent niet voor alle niveaus duidelijk omschreven categorieën naar oriëntatie, omdat voor het hoger onderwijs geen onderscheid is naar oriëntatie. De ISCED kent dit onderscheid naar oriëntatie wel voor alle niveaus. Daarbij is de ISCED de meest gestandaardiseerde classificatie van opleidingen, die bovendien internationaal het meest gangbaar is.
3.3 Alternatieven voor onderwijsniveau
Het onderscheid naar laag-, middelbaar-, en hoogopgeleid kan bijdragen aan het hiërarchisch denken in niveaus. Alternatief kan zijn om gebruik te maken van andere benamingen. Er zijn daarvoor een aantal mogelijkheden die ook al wel worden toegepast. Voor hoogopgeleiden is er een snelle alternatieve schrijfwijze, bijvoorbeeld hbo- en wo-opgeleiden om de term hoogopgeleiden te vermijden. Voor middelbaar- en laagopgeleiden ligt een dergelijke schrijfwijze minder voor de hand, omdat hier een divers aantal opleidingen onder vallen die je dan alle afzonderlijk zou moeten benoemen. Zo kunnen personen met een laag onderwijsniveau óf basisonderwijs, óf vmbo, óf havo of vwo onderbouw, óf mbo niveau 1 hebben behaald. Deze zouden dan telkens in plaats van laagopgeleiden zo moeten worden benoemd, ook in publicaties, op StatLine en in tabellen waarin nu de driedeling laag-, middelbaar-, en hoogopgeleid wordt gebruikt. Een andere mogelijkheid kan zijn te spreken over primair, secundair of tertiair opgeleid, maar ook deze termen bevatten een ordening. Ook wordt wel gesproken over in meer of mindere mate doorgeleerd hebben (De Wolf, Ariës & van Wetten, 2020). Hierbij wordt aangegeven dat er mensen zijn die wel of niet hebben doorgeleerd, maar wordt niet nader gespecificeerd wat doorgeleerd inhoudt en in het vervolg worden de termen laag- en hoog opleidingsniveau gebruikt. Overigens is de vraag of het probleem van gebrek aan waardering van een bepaald diploma wordt opgelost door te kiezen voor een andere benaming.
In plaats van andere benamingen zou een alternatief ook kunnen zijn dat verwezen wordt naar het aantal jaren dat men erover heeft gedaan om een bepaald onderwijsniveau te bereiken, bijvoorbeeld basisonderwijs: 6 jaren, vmbo-bb/kb: 10 jaren, vmbo-g/t: 11 jaren, havo: 13 jaren, mbo: 14 jaren, enzovoort (Traag et al., 2004). In een beschrijvende analyse benoem je dan dit aantal jaren in plaats van het behaalde niveau, bijvoorbeeld: “Van de personen met 6 jaar onderwijs heeft 50 procent werk, terwijl dit voor degenen die 13 jaar onderwijs hebben gevolgd 70 procent is”. De vraag is in hoeverre dit begrijpelijk is voor gebruikers en lezers, omdat dit een goede kennis veronderstelt van het Nederlandse onderwijssysteem. Bovendien is een dergelijke naamgeving niet internationaal vergelijkbaar.
4. Uitkomsten met oriëntatie en onderwijsniveau
4.1 Trend en algemeen beeld
Eerder is geconstateerd dat onderwijsniveau een zodanig onderscheidend kenmerk is dat dit waar mogelijk wordt meegenomen in onderzoek. In deze paragraaf wordt onderzocht in hoeverre de indeling naar theoretisch en praktisch opgeleid kan dienen als vervangende indeling of als aanvulling op de indeling naar onderwijsniveau. Wat precies bedoeld wordt met praktisch en theoretisch opgeleid verschilt. Zoals in de methode opgenomen, wordt in dit artikel de oriëntatie van de ISCED gebruikt.
Op basis van deze indeling blijkt een kleine meerderheid (54 procent) van de bevolking van 25 jaar tot 65 jaar praktisch opgeleid. Ruim vier op de tien had een diploma van een theoretische opleiding. Van een klein deel kan het onderscheid praktisch of theoretisch onderwijs niet worden gemaakt. Ten opzichte van 2003 is het aandeel mensen met een praktische opleiding iets toegenomen, vooral door het toenemende aantal hbo-bachelors met een dergelijk diploma. Het aandeel met een theoretische opleiding is iets afgenomen. Vooral het aandeel mensen met hoogstens mbo1 is de afgelopen jaren gedaald. Hiertegenover staat de toename van personen met een praktische opleiding, vooral van personen met minimaal een hbo, wo bachelor niveau (naar 1,9 miljoen mensen in 2019).
Jaar | Praktisch opgeleiden (%) |
---|---|
2003 | 51,3 |
2004 | 50,5 |
2005 | 50,8 |
2006 | 51,5 |
2007 | 52,1 |
2008 | 53,1 |
2009 | 54,1 |
2010 | 54 |
2011* | 52,9 |
2012 | 53,7 |
2013* | 55,1 |
2014 | 54,4 |
2015 | 54,3 |
2016 | 54,1 |
2017 | 54,5 |
2018 | 54,5 |
2019 | 54,1 |
*Herontwerp Enquête Beroepsbevolking (EBB) |
Los van de ontwikkeling in de tijd komt naar voren dat personen met een praktische opleiding meestal middelbaar opgeleid zijn, d.w.z. een mbo-opleiding hebben afgerond, of een hbo- of wo bachelor hebben afgerond (zie figuur 4.1.2). Andere onderwijsniveaus komen binnen de groep personen met een praktische opleiding nauwelijks voor. De groep van personen met een theoretische opleiding is meer divers. In deze groep zijn alle onderwijsniveaus vertegenwoordigd. Kortom, de groep theoretisch opgeleide personen verschilt behoorlijk van de groep praktisch opgeleide personen als gekeken wordt naar de onderwijsniveaus die binnen beide groepen vertegenwoordigd zijn.
Basisonderwijs (%) | Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo 1 (%) | Havo, vwo, mbo 2-4 (%) | Hbo-, wo-bachelor (%) | Hbo-, wo-master, doctor (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Totaal | 6,1 | 14 | 38,5 | 24,3 | 15,4 |
Theoretisch opgeleid | 14,1 | 30,8 | 16,4 | 6,2 | 32,4 |
Praktisch opgeleid | 0 | 1,4 | 58 | 39,5 | 1 |
Een andere mogelijke indeling is de verdeling van de richting van de hoogst behaalde opleiding naar oriëntatie (figuur 4.1.3). Naar onderwijsrichting verschilt het percentage dat praktisch dan wel theoretisch van aard is. In de richting dienstverlening bijvoorbeeld, is het percentage praktisch opgeleiden het hoogst (83 procent), terwijl de verdeling praktisch-theoretisch in de richting wiskunde en natuurwetenschappen nagenoeg andersom is. In deze onderwijsrichting is 74 procent algemeen opgeleid. De onderwijsrichting waar de verdeling naar praktisch en theoretisch opgeleiden nog enigszins gelijk is, is vormgeving, kunst, taal en geschiedenis (55 versus 45 procent). In de bijlage zijn de cijfers weergegeven naar onderwijsniveau, -richting en oriëntatie.
Theoretisch (%) | Praktisch (%) | Niet in te delen/onbekend (%) | |
---|---|---|---|
Algemeen | 97,7 | 2,3 | 0,1 |
Onderwijs | 19,5 | 77,8 | 2,7 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 44,6 | 55,1 | 0,4 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 63,8 | 35,2 | 1 |
Recht, administr, handel, zakelijke dienstverl | 30,6 | 67,3 | 2,1 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 73,6 | 25,9 | 0,5 |
Informatica | 25,8 | 73,4 | 0,7 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 31,5 | 68 | 0,5 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 26,7 | 73,1 | 0,2 |
Gezondheidszorg en welzijn | 21 | 76,9 | 2,1 |
Dienstverlening | 16,6 | 82,6 | 0,9 |
Onbekend | 32,3 | 33,3 | 34,4 |
Totaal | 43 | 54,1 | 2,8 |
4.2 Arbeidsparticipatie hoger met beroepsgericht diploma
De nettoarbeidsparticipatie ligt voor mensen met een praktische opleiding hoger dan voor mensen met een theoretische opleiding. Zo’n 86 procent van de praktisch opgeleide mensen behoort tot de werkzame beroepsbevolking ten opzichte van 75 procent van de theoretisch opgeleide mensen.
Voor beide groepen geldt dat degenen met een master- of doctoropleiding de grootste kans op werk hebben, met een nettoarbeidsparticipatie van ruim 90 procent (figuur 4.2.1). Ook is voor beide de arbeidsparticipatie het laagste onder degenen met alleen basisonderwijs of een vmbo- of mbo1-diploma. Over het algemeen ligt voor theoretisch opgeleiden de nettoarbeidsparticipatie op een wat lager niveau dan voor de praktisch opgeleiden.
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Totaal | 75 | 86 |
Basisonderwijs | 51 | 0 |
Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo1 | 69 | 67 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 76 | 84 |
Hbo-, wo-bachelor | 78 | 89 |
Hbo-, wo-master, doctor | 92 | 93 |
4.3 Oriëntatie van de opleiding en het beroep van mensen
Een relevante vraag is in hoeverre het behaalde onderwijs en het beroep waarin mensen terechtkomen met elkaar samenhangen. In figuur 4.3.1 is de oriëntatie van de hoogst behaalde opleiding gerelateerd aan de beroepsklasse waarin personen werkzaam zijn. Wat deze figuur laat zien is dat alleen de indeling naar oriëntatie weinig onderscheidend is. De indeling naar 13 beroepsklassen lijkt erg op elkaar voor theoretisch en praktisch opgeleiden. Het enige in het oog springende verschil is dat het percentage theoretisch opgeleide personen met een zorg en welzijn beroep wat lager is dan bij praktisch opgeleiden (12 procent versus 18 procent). Zou je rekening houden met het behaalde onderwijsniveau dan zijn er wel duidelijke verschillen in de indeling naar beroepsklassen (zie bijlage).
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Bedrijfseconomische, administra. beroepen | 20,7 | 19,9 |
Technische beroepen | 15,4 | 14,8 |
Zorg en welzijn beroepen | 12,3 | 17,5 |
Commerciele beroepen | 9,3 | 9,7 |
Dienstverlenende beroepen | 8,1 | 6,1 |
Managers | 6,4 | 5,9 |
Pedagogische beroepen | 6 | 7,9 |
Transport en logistiek beroepen | 5,9 | 4,4 |
ICT beroepen | 5,6 | 4,7 |
Openbaar bestuur, veiligh. en jurid. beroepen | 4,4 | 3,3 |
Creatieve en taalkundige beroepen | 2,9 | 2,6 |
Agrarische beroepen | 1,7 | 2,2 |
Overig | 1,3 | 1 |
4.4 Autonomie in het werk
In het algemeen ervaren theoretisch opgeleide 25- tot 45-jarigen meer autonomie in hun werk dan praktisch opgeleide personen in dezelfde leeftijdsgroep. Van de theoretisch opgeleide groep geeft 63 procent aan regelmatig autonomie te ervaren. Dit aandeel dat regelmatig autonomie ervaart in het werk neemt toe vrij gelijkmatig met het onderwijsniveau. Dat wil zeggen dat degene met een behaalde master of doctoraat de meeste autonomie ervaren en degenen met alleen basisonderwijs de minste. Van de praktisch opgeleide personen geeft 58 procent aan regelmatig autonomie te ervaren. Onder hen is het aandeel personen dat regelmatig autonomie ervaart voor personen met een master- of doctoropleiding lager dan dat onder personen met een bacheloropleiding. Echter hierbij dient nogmaals te worden vermeld dat vrijwel alle personen met een hbo of wo master tot algemeen vormend worden gerekend. Desalniettemin is het onderwijsniveau hier een beter onderscheidend kenmerk dan de oriëntatie.
Theoretisch opgeleid (%) | Praktisch opgeleid (%) | |
---|---|---|
Totaal | 63 | 58 |
Basisonderwijs | 39 | 0 |
Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo 1 | 49 | 38 |
Havo, vwo, mbo2-4 | 56 | 53 |
Hbo-, wo-bachelor | 62 | 64 |
Hbo-, wo-master, doctor | 74 | 56 |
4.5 Deelname aan leven lang ontwikkelen
In figuur 4.5.1 is weergegeven welk aandeel van de 25- tot 45-jarigen een opleiding of cursus volgt of recent heeft gevolgd (leven lang ontwikkelen) naar oriëntatie en onderwijsniveau. Hieruit wordt meteen duidelijk dat vooral de theoretisch opgeleiden deelnemen aan onderwijs, en dan met name in het formele onderwijs: bijna 30 procent neemt deel aan leven lang ontwikkelen, waarvan 17 procent formeel onderwijs volgt. Voor praktisch opgeleide personen is dit 21 procent, waarvan 8 procent formeel onderwijs volgt.
Als naar praktisch opgeleiden wordt gekeken dan geldt dat het aandeel dat deelneemt aan een formele of niet-formele opleiding of cursus onder degenen met een master of doctoraat het grootste is. Bij de theoretisch opgeleiden is dat heel anders. Daar is de deelname aan opleidingen of cursussen vooral hoog onder degenen met een havo/vwo/mbo2-4 niveau (39 procent) en hbo-/wo-bachelor niveau (55 procent). Bij deze laatste groep gaat het voornamelijk om mensen met een afgeronde wo-bachelor die waarschijnlijk een wo-master opleiding aan het volgen zijn. Meestal wordt een wo-bacheloropleiding gevolgd door een wo-master. Het aandeel personen met een wo-bachelor binnen de groep hbo-/wo-bachelor is echter klein, maar deze worden wel tot dit niveau gerekend.
Formeel onderwijs (%) | Niet-formeel onderwijs (%) | |
---|---|---|
Theoretisch: Totaal | 17,5 | 12,1 |
Theoretisch: Basisonderwijs | 10 | 5,9 |
Theoretisch: Vmbo, havo-, vwo-ondbw, mbo1 | 7,1 | 8,9 |
Theoretisch: Havo, vwo, mbo2-4 | 27,9 | 11,2 |
Theoretisch: Hbo-, wo-bachelor | 46,3 | 8,9 |
Theoretisch: Hbo-, wo-master, doctor | 13,6 | 16,2 |
Praktisch: Totaal | 8,4 | 13,5 |
Praktisch: Basisonderwijs | 0 | 0 |
Praktisch: Vmbo, havo-, vwo-onderbw, mbo1 | 5,4 | 6,2 |
Praktisch: Havo, vwo, mbo2-4 | 8,7 | 12,3 |
Praktisch: Hbo-, wo-bachelor | 8,2 | 15,1 |
Praktisch: Hbo-, wo-master, doctor | 9,6 | 18 |
5. Conclusies en mogelijk vervolg
In dit artikel is onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van de termen praktisch en theoretisch opgeleid, als vervanging van of aanvulling op de gangbare indeling van onderwijsniveau in laag, midden en hoog. De vragen die daarbij centraal stonden zijn: Is het mogelijk om met de gegevens en onderwijsindelingen van het CBS een goed onderscheid te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleid? En wat betekent dit voor de statistieken die je hiermee kunt samenstellen?
5.1 Conclusies
Met betrekking tot de eerste onderzoeksvraag laat dit artikel zien dat op basis van de in de ISCED 2011 opgenomen oriëntatie van de opleiding onderscheid is te maken tussen theoretisch en praktisch opgeleiden. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat deze indeling nog niet voor alle opleidingen even goed te maken is. Dit geldt met name voor de wo-opleidingen. Volgens de ISCED 2011 worden die nu voornamelijk ingedeeld bij theoretisch, terwijl daar ook praktische opleidingen bij zijn, zoals de opleiding geneeskunde. Dit zie je terug bij de meest voorkomende beroepsgroepen. In de technische beroepen en de zorg en welzijn beroepen is het aandeel theoretisch opgeleiden relatief groot terwijl in die beroepsgroepen juist ook sprake is van beroepen waar specifieke opleidingen voor benodigd zijn.
Wat betreft de tweede onderzoeksvraag laten de bevindingen zien dat de indeling naar praktisch opgeleid-theoretisch opgeleid op basis van de oriëntatie van de opleiding veel minder onderscheidend is dan de indeling laag-, middelbaar en hoogopgeleid op diverse indicatoren, zoals arbeidsparticipatie, autonomie in het werk en deelname aan leven lang ontwikkelen. Voor nettoarbeidsparticipatie bijvoorbeeld, is een duidelijk patroon te zien waarbij de participatie toeneemt met het onderwijsniveau. Het verschil in de nettoarbeidsparticipatie tussen degenen met alleen basisonderwijs en de degenen met een diploma in het hbo of wo is veel groter dan de participatie van praktisch opgeleiden in vergelijking met theoretisch opgeleiden.
Een voordeel van deze indeling is dat deze geen ordening bevat, maar een gelijkwaardige typering is die kwalitatief van aard is en die daardoor minder aanleiding geeft tot een waardeoordeel. Daarmee wordt met deze indeling wel voldaan aan de maatschappelijke behoefte om over te stappen op een minder stigmatiserende indeling. Dit laat onverlet dat het gebruik van enkel deze indeling onvoldoende onderscheidend is op diverse relevante indicatoren voor het beschrijven van de bevolking. De toegevoegde waarde van een indeling naar theoretisch en praktisch opgeleiden is dan dat deze naast de bestaande indeling naar onderwijsniveau kan bestaan en gebruikt worden. Hij is echter niet toereikend om de indeling op basis van onderwijsniveau te vervangen.
5.2 Mogelijk vervolg
In voorgaande is beantwoord op welke manier een indeling naar praktisch en theoretisch opgeleiden te maken is en wat de bruikbaarheid van die indeling is. Op basis van de conclusies zijn een aantal mogelijke vervolgstappen te formuleren.
Het heeft de voorkeur om bij de bestaande classificaties aan te blijven sluiten en niet een nieuwe indeling te maken. Conclusie is dat de indeling op basis van de oriëntatie niet onderscheidend genoeg is. Overwogen kan worden om alleen de opleidingen die als eindonderwijs beschouwd worden (of opleidingen met een startkwalificatie) in te delen naar praktisch en theoretisch. Ook zou de groep die ten hoogste basisonderwijs heeft afgerond buiten beschouwing gelaten kunnen worden bij het indelen naar theoretisch en praktisch opgeleid. Keuzes hierin kunnen worden gemaakt op basis van de specifieke onderzoeksvraag.
Wordt de aansluiting bij de bestaande indelingen losgelaten dan zou onderzocht kunnen worden of binnen elk afzonderlijk onderwijsniveau ook de richting meegenomen kan worden bij de bepaling of de opleiding praktisch of theoretisch is. Op die manier wordt recht gedaan aan het karakter van de verschillende hbo/wo master of doctor opleidingen in plaats dat deze allemaal worden ingedeeld bij theoretische opleidingen, terwijl veel van deze opleidingen beroepsgericht zijn, en dus praktisch van aard zijn, zoals artsen en advocaten. Idealiter wordt de huidige ISCED indeling naar oriëntatie nog eens goed tegen het licht gehouden. In een verbeterde indeling naar oriëntatie zou dan de opleidingsrichting kunnen worden meegenomen. Vraag is of dit realistisch is. Ook omdat het tot nu toe niet is gelukt een definitieve indeling voor het hoger onderwijs te maken.
Tot slot: ook kan als aanvulling overwogen worden om bij de bepaling van een theoretische versus praktische opleiding gebruik te maken van informatie over de uitwijkmogelijkheden op de arbeidsmarkt van schoolverlaters en afgestudeerden (zie bijvoorbeeld ROA, 2019). De bruikbaarheid hiervan zou verder onderzocht kunnen worden. Sommige opleidingen leiden vooral op voor specifieke beroepen waarbij er weinig uitwijkmogelijkheden zijn, bij andere opleidingen is dit meer divers. Deze uitwijkmogelijkheden geven een indicatie van beroepsgerichtheid van een opleiding, waarbij bedacht moet worden dat deze uitwijkmogelijkheden vanwege de conjuncturele situatie of technologische ontwikkelingen (zoals robotisering) veranderlijk kunnen zijn in de tijd en daarom dus regelmatig zullen moeten worden herzien.
Begrippenlijst
Oriëntatie
Indeling naar algemeen vormende of beroepsgerichte opleidingen. Of een opleiding beroepsgericht of algemeen-, basis- of academisch vormend is, is afgeleid uit de International Standard Classification of Education 2011 (ISCED 2011). Binnen de ISCED 2011 is voor alle opleidingen met uitzondering van de opleidingen op primair niveau vastgesteld of deze beroepsgericht is of algemeen-, basis- of academisch vormend.
Algemeen-, Basis- of academisch vormende opleidingen
Opleidingen die als doel hebben de algemene kennis, vaardigheden en competenties van deelnemers te vergroten. Deze opleidingen hebben vaak, maar niet altijd, als doel om toegang te bieden tot (vervolg)opleidingen op vergelijkbaar of hoger niveau.
Beroepsgerichte opleidingen
Opleidingen die zijn gericht op het vergaren van kennis, vaardigheden en competenties om een specifiek beroep of een specifieke taak uit te voeren.
Laag onderwijsniveau
Het hoogstbehaald onderwijsniveau is lager onderwijs.
Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
Middelbaar onderwijsniveau
Het hoogstbehaald onderwijsniveau is middelbaar onderwijs.
Dit omvat de bovenbouw van havo/vwo, de basisberoepsopleiding (mbo2), de vakopleiding (mbo3) en de middenkader- en specialistenopleidingen (mbo4).
Hoog onderwijsniveau
Het hoogstbehaald onderwijsniveau is hoger onderwijs.
Dit omvat onderwijs op het niveau van hbo of wo. Hbo- en Wo-opleidingen omvatten alle Wo-kandidaats, -bachelor en - doctoraal of master opleidingen alsmede wo doctoraten.
Onderwijsrichting
Onderwijsrichting is een indeling gebaseerd op de internationale ISCED indeling van onderwijsrichting, genaamd ISCED-F 2013. Deze bevat de richting van het hoogstbehaald onderwijsniveau.
Nettoarbeidsparticipatie
Het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de bevolking (beroeps- en niet-beroepsbevolking).
Referenties
Algemeen Dagblad (2018). Afschaffen termen hoger en lager opgeleid heeft geen zin.
Algemeen Dagblad (2021). Er zijn te veel bullshitbanen, die ontstaan niet onder mensen die praktisch zijn opgeleid.
Beuningen, J. van & Coumans, M. (2021). Welzijnsongelijkheid: verschillen in geluk en tevredenheid. Statistische Trends, CBS.
Bruggink, J.W., Uiters, E., Plasmans, M., Stoeldraijer, L., Knoops, K. & Willems, R. (2021). Gezonde levensverwachting naar onderwijsniveau. Methodebeschrijving naar aanleiding van revisie. CBS webpublicatie.
CBS (2017). Lager opgeleiden minder gezond en tevreden. CBS nieuwsbericht, 14 december 2017.
De Correspondent (2021). Onderwijs kweekt vmbo’ers vol zelftwijfel en arrogante gymnasiasten – en dat is slecht nieuws voor de democratie.
De Groene Amsterdammer (2021). Het terechte chagrijn van praktisch geschoolden.
De Volkskrant (2021). Waarom er straks weer amper mbo’ers in de Tweede Kamer zitten (en hoe we dat kunnen voorkomen).
Didactief online (2020). Hardnekkige hierarchie.
Europees Parlement (2021). The European Education Area and the 2030 strategic framework for education and training (europa.eu)
Fouarge D. (2017). Vakmanschap en groei in beroepen. Vakblad Profiel, 2 (maart 2017).
Inspectie van het Onderwijs (2019). Inge de Wolf - artikel de Publieke tribune Human Kansenongelijkheid is niet alleen een probleem van de randstad.
Intermediair (2018). Je bent minder nuttig dan 70 procent van de beroepsbevolking.
Ministerie van Economische Zaken en Koninkrijksrelaties (2003). Analyse van de Nederlandse innovatiepositie. Publicatienummer 03 DC 04.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2016). Perspectief op de onderkant van de arbeidsmarkt.
NOS (2018). Slob: ouders stop met pushen, vmbo is geen bezigheidstherapie.
Pharos. Sociaaleconomische gezondheidsverschillen.
Pleijers, A. & Hartgers, M. (2019). De kenmerken van schoolverlaters en hun arbeidspositie vijf jaar later. Statistische Trends, CBS 27 juni 2019.
ROA (2019). De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2024. ROA Rapport/ROA-R-2019/7
Thor van, J. & van der Mooren, F. (2020). Gepromoveerden op de arbeidsmarkt. Statistische Trends, CBS.
Traag, T., Van der Valk, J., Van der Velden, R., De Vries, R & Wolbers, M.H.J. (2005). Waarom doet opleiding ertoe? Een verklaring van het effect van het hoogst bereikte opleidingsniveau op de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters. Pedagogische Studiën, 82, 453-469.
Traag, T., Van der Valk, J., Van der Velden, R., De Vries, R & Wolbers, M. (2004). Leren loont! De overgang van school naar werk voor leerlingen van het VOCL ’89, ROA-R-2004/6. Maastricht: ROA/CBS.
Trouw (2016). Spreek niet van hoog en laag onderwijs.
VO Raad (2018). In Trouw: Stop met de term Lager opgeleid, 5 april 2018.
Van der Velden, R.K.W. & Wolbers, M.H.J. (2007). How much does education matter and why? The effects of education on socio-economic outcomes among school-leavers in the Netherlands. European Sociological Review, 23(1), 65-80.
Ter Weel, B. (2012). Loonongelijkheid in Nederland stijgt. CPB Policy Brief, 2012/06.
De Wolf, I. Ariës, R. & S. van Wetten, 2020. Drie uitdagingen om alle leerlingen gelijke kansen te geven. In: De Nieuwe Meso. Vakblad over onderwijs en leiderschap.
https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/classificaties/onderwijs-en-beroepen/isced
Bijlage
N x 1 000 | Theoretisch | Praktisch | Niet in te delen | Onbekend | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|---|
Laag | Algemeen | 1.012 | 3 | 0 | 0 | 1.015 |
Onderwijs | 4 | 1 | 0 | 0 | 5 | |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 13 | 2 | 0 | 0 | 15 | |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 2 | 1 | 0 | 0 | 3 | |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverl. | 92 | 11 | 0 | 0 | 104 | |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 1 | 1 | 0 | 0 | 2 | |
Informatica | 5 | 2 | 0 | 0 | 7 | |
Techniek, industrie en bouwkunde | 259 | 15 | 0 | 0 | 275 | |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 34 | 6 | 0 | 0 | 39 | |
Gezondheidszorg en welzijn | 92 | 10 | 0 | 0 | 101 | |
Dienstverlening | 96 | 13 | 0 | 0 | 109 | |
Onbekend | 128 | 6 | 0 | 0 | 134 | |
Totaal | 1.738 | 70 | 0 | 0 | 1.808 | |
Middelbaar | Algemeen | 636 | 23 | 0 | 0 | 659 |
Onderwijs | 0 | 43 | 0 | 0 | 43 | |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 0 | 83 | 0 | 0 | 83 | |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 0 | 24 | 0 | 0 | 24 | |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverl. | 0 | 671 | 0 | 0 | 671 | |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 0 | 11 | 0 | 0 | 11 | |
Informatica | 0 | 69 | 0 | 0 | 69 | |
Techniek, industrie en bouwkunde | 0 | 634 | 0 | 0 | 634 | |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 0 | 118 | 0 | 0 | 118 | |
Gezondheidszorg en welzijn | 0 | 597 | 0 | 0 | 597 | |
Dienstverlening | 0 | 446 | 0 | 0 | 446 | |
Onbekend | 0 | 109 | 0 | 0 | 109 | |
Totaal | 636 | 2.828 | 0 | 0 | 3.464 | |
Hbo-, wo-bachelor | Algemeen | 2 | 11 | 1 | 0 | 14 |
Onderwijs | 14 | 274 | 0 | 0 | 288 | |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 33 | 124 | 0 | 0 | 157 | |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 39 | 108 | 0 | 0 | 148 | |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverl. | 69 | 473 | 6 | 0 | 547 | |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 17 | 30 | 0 | 0 | 47 | |
Informatica | 11 | 82 | 0 | 0 | 94 | |
Techniek, industrie en bouwkunde | 26 | 246 | 2 | 0 | 274 | |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 2 | 29 | 0 | 0 | 31 | |
Gezondheidszorg en welzijn | 19 | 369 | 4 | 0 | 391 | |
Dienstverlening | 7 | 143 | 1 | 0 | 151 | |
Onbekend | 3 | 38 | 0 | 0 | 41 | |
Totaal | 242 | 1.928 | 15 | 0 | 2.184 | |
Hbo,- wo-master, doctor | Algemeen | 4 | 1 | 1 | 0 | 6 |
Onderwijs | 64 | 10 | 11 | 0 | 85 | |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 124 | 2 | 1 | 0 | 127 | |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 204 | 2 | 3 | 0 | 210 | |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverl. | 371 | 14 | 30 | 0 | 415 | |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 105 | 1 | 1 | 0 | 106 | |
Informatica | 38 | 1 | 1 | 0 | 40 | |
Techniek, industrie en bouwkunde | 130 | 2 | 5 | 0 | 137 | |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 20 | 0 | 0 | 0 | 21 | |
Gezondheidszorg en welzijn | 158 | 8 | 24 | 0 | 190 | |
Dienstverlening | 19 | 5 | 6 | 0 | 29 | |
Onbekend | 18 | 1 | 2 | 0 | 21 | |
Totaal | 1.256 | 48 | 84 | 0 | 1.388 | |
Weet niet of onbekend | Totaal | 0 | 0 | 0 | 157 | 157 |
Totaal | Algemeen | 1.654 | 38 | 2 | 0 | 1.694 |
Onderwijs | 82 | 328 | 11 | 0 | 422 | |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 170 | 210 | 1 | 0 | 382 | |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 246 | 136 | 4 | 0 | 385 | |
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverl. | 532 | 1.170 | 36 | 0 | 1.737 | |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 122 | 43 | 1 | 0 | 166 | |
Informatica | 54 | 154 | 2 | 0 | 210 | |
Techniek, industrie en bouwkunde | 415 | 897 | 6 | 0 | 1.319 | |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 56 | 153 | 0 | 0 | 209 | |
Gezondheidszorg en welzijn | 268 | 983 | 27 | 0 | 1.279 | |
Dienstverlening | 122 | 608 | 7 | 0 | 736 | |
Onbekend | 149 | 154 | 2 | 157 | 461 | |
Totaal | 3.872 | 4.874 | 99 | 157 | 9.001 | |
N x 1000 | Theoretisch | Praktisch | |
---|---|---|---|
Laag | 01-Pedagogische beroepen | 19 | 1 |
02-Creatieve en taalkundige beroepen | 8 | 0 | |
03-Commerciële beroepen | 125 | 4 | |
04-Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 149 | 3 | |
05-Managers | 37 | 1 | |
06-Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 21 | 1 | |
07-Technische beroepen | 274 | 12 | |
08-ICT beroepen | 16 | 1 | |
09-Agrarische beroepen | 43 | 3 | |
10-Zorg en welzijn beroepen | 76 | 4 | |
11-Dienstverlenende beroepen | 175 | 9 | |
12-Transport en logistiek beroepen | 140 | 7 | |
13-Overig | 16 | 0 | |
Totaal | 1.098 | 47 | |
Middelbaar | 01-Pedagogische beroepen | 23 | 98 |
02-Creatieve en taalkundige beroepen | 20 | 30 | |
03-Commerciële beroepen | 56 | 238 | |
04-Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 136 | 443 | |
05-Managers | 27 | 102 | |
06-Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 20 | 83 | |
07-Technische beroepen | 48 | 451 | |
08-ICT beroepen | 34 | 69 | |
09-Agrarische beroepen | 3 | 72 | |
10-Zorg en welzijn beroepen | 49 | 407 | |
11-Dienstverlenende beroepen | 39 | 204 | |
12-Transport en logistiek beroepen | 21 | 150 | |
13-Overig | 6 | 24 | |
Totaal | 481 | 2.371 | |
Hbo-, wo-bachelor: | 01-Pedagogische beroepen | 21 | 223 |
02-Creatieve en taalkundige beroepen | 10 | 76 | |
03-Commerciële beroepen | 15 | 161 | |
04-Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 46 | 379 | |
05-Managers | 16 | 141 | |
06-Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 7 | 52 | |
07-Technische beroepen | 17 | 155 | |
08-ICT beroepen | 21 | 127 | |
09-Agrarische beroepen | 1 | 15 | |
10-Zorg en welzijn beroepen | 19 | 313 | |
11-Dienstverlenende beroepen | 10 | 42 | |
12-Transport en logistiek beroepen | 5 | 25 | |
13-Overig | 2 | 16 | |
Totaal | 190 | 1.725 | |
Hbo-, wo-master: | 01-Pedagogische beroepen | 113 | 11 |
02-Creatieve en taalkundige beroepen | 48 | 1 | |
03-Commerciële beroepen | 74 | 2 | |
04-Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 273 | 8 | |
05-Managers | 109 | 4 | |
06-Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 81 | 2 | |
07-Technische beroepen | 112 | 2 | |
08-ICT beroepen | 93 | 2 | |
09-Agrarische beroepen | 3 | 0 | |
10-Zorg en welzijn beroepen | 215 | 10 | |
11-Dienstverlenende beroepen | 13 | 1 | |
12-Transport en logistiek beroepen | 6 | 1 | |
13-Overig | 13 | 0 | |
Totaal | 1.150 | 44 | |
Totaal | 01-Pedagogische beroepen | 175 | 333 |
02-Creatieve en taalkundige beroepen | 85 | 107 | |
03-Commerciële beroepen | 271 | 405 | |
04-Bedrijfseconomische en administratieve beroepen | 603 | 833 | |
05-Managers | 188 | 249 | |
06-Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen | 129 | 137 | |
07-Technische beroepen | 451 | 620 | |
08-ICT beroepen | 163 | 198 | |
09-Agrarische beroepen | 50 | 90 | |
10-Zorg en welzijn beroepen | 358 | 735 | |
11-Dienstverlenende beroepen | 237 | 256 | |
12-Transport en logistiek beroepen | 173 | 183 | |
13-Overig | 37 | 41 | |
Totaal | 2.919 | 4.187 | |