Auteur: Koen van ’t Boveneind, Nienke Oude Steenhof
De Nederlandse industrie vanaf 2022

3. Industrie in een kwakkelende economie, 2022-2024

De toegevoegde waarde van de industrie was in het derde kwartaal van vorig jaar 0,7 procent lager dan in hetzelfde kwartaal van 2022, gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Met name de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemie, de transportmiddelenindustrie en de kunststof- en bouwmaterialenindustrie krompen. In diezelfde periode is ook de bezettingsgraad van de industrie gedaald tot iets meer dan 77 procent. Alleen tijdens de coronacrisis in 2020 en de eurocrisis in 2013 was de bezettingsgraad in de industrie lager. De groei van vooral de machine-industrie beperkte de krimp van de totale industrie enigszins.

Het bruto binnenlands product groeide in deze periode met 1,1 procent, maar kende tijdens die twee jaar wel meerdere kwartalen van krimp. In een aantal kwartalen was de industrie een van de oorzaken hiervan. De volgende paragrafen gaan in op enkele economische ontwikkelingen die een rol speelden: de teruggelopen wereldhandel, de gestegen energieprijzen, de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen productiviteit.

Figuur 3.1 Toegevoegde waarde, 3e kwartaal 2024 t.o.v. 3e kwartaal 2022 (volume, niet-seizoengecorrigeerd)
BrancheGroei (% verandering)
Industrie-0,7
Machine23,5
Elektrisch en elektrotechniek5,7
Aardolie3,5
Basismetaal en metaalproductie-1,7
Chemie en farmacie-2,1
Overige industrie en reparatie-2,6
Hout, papier en grafisch-6,2
Voedings- en genotmiddelen-9
Kunststof en bouwmateriaal-14,2
Textiel-, kleding- en leder-15,6
Transportmiddelen-22,9

3.1 Gevolgen stijging energieprijzen

In verschillende branches van de industrie wordt veel energie verbruikt. Dat betekent dat stijgende energieprijzen ook snel impact hebben op de productiekosten van de industrie. Een stijging van de kosten kan doorwerken in hogere afzetprijzen. In 2021 en 2022 namen de energieprijzen sterk toe. De verbruiksprijzen voor industrieel verbruikers van bijvoorbeeld elektriciteit, gas, stoom en warmte waren 143 procent hoger in 2022 dan in 2021. In 2023 zijn de prijzen hiervan iets gedaald, maar nog steeds 117 procent hoger dan in 2021. Veel bedrijven ondervonden direct of indirect de gevolgen van de gestegen energieprijzen.

De chemie is een van de meest energie-intensieve branches binnen de industrie. De chemie heeft de afgelopen jaren dan ook veel te lijden gehad van de gestegen energiekosten. In 2021 en het begin van 2022 was de chemie in staat om de gestegen energieprijzen (deels) door te berekenen in de afzetprijzen. Op het moment dat de afzetprijzen in de chemie piekten begon de productie te dalen tot begin 2023. Daarna bleef de productie stabiel. In november 2024 lag de productie in de chemie nog steeds bijna 21 procent lager dan in januari 2022. De afzetprijzen zijn na de piek van 2022 gedaald, maar liggen nog altijd op een hoger niveau dan voor de stijging. Het bruto exploitatieoverschot van de chemie lag in 2023 bijna twee derde lager dan in 2021.

De basismetaalindustrie is ook een relatief energie-intensieve branche. Net als bij de chemie zorgden de stijging van energieprijzen hier voor hogere afzetprijzen. De productie van de basismetaalindustrie nam in de loop van 2022 echter ook af en bereikte een dieptepunt in november 2023. Daarna nam de productie weer toe, maar lag in november 2024 nog steeds 25 procent lager dan in januari 2022.

De rubber- en kunststofproductindustrie ten slotte heeft ook last gehad van gestegen prijzen en een dalende productie in de afgelopen jaren. Naast de directe energiekosten werken de energieprijzen hier ook indirect door, omdat de chemie de belangrijkste toeleverancier is voor deze industrie.

Figuur 3.2 Afzetprijzen industrie
JaarMaandIndustrie (januari 2022=100)Chemie (januari 2022=100)Basismetaal (januari 2022=100)
2021januari84,773,269,1
2021februari86,075,471,5
2021maart87,479,872,3
2021april88,883,476,0
2021mei89,584,677,4
2021juni90,184,979,7
2021juli91,987,186,1
2021augustus92,489,190,4
2021september93,188,790,9
2021oktober95,491,493,0
2021november96,194,595,2
2021december96,396,293,5
2022januari100,0100,0100,0
2022februari101,6102,3102,2
2022maart105,7104,3105,6
2022april109,7113,1111,1
2022mei110,8112,7112,7
2022juni112,6113,6114,3
2022juli113,7117,8115,3
2022augustus112,6114,1114,4
2022september111,6112,8112,9
2022oktober112,7111,9107,9
2022november110,9109,9105,7
2022december109,1107,1103,8
2023januari111,2106,3103,7
2023februari110,6105,2101,5
2023maart109,9103,298,3
2023april110,0101,799,9
2023mei108,899,499,0
2023juni108,597,296,8
2023juli107,994,896,3
2023augustus108,995,695,2
2023september109,996,794,3
2023oktober109,197,692,9
2023november108,196,391,6
2023december107,094,4
2024januari107,994,7
2024februari108,696,2
2024maart109,198,0
2024april109,998,991,7
2024mei109,196,792,0
2024juni109,195,992,3
2024juli108,996,291,0
2024augustus108,496,288,5
2024september107,695,890,4
2024oktober107,794,591,3
2024november108,095,190,6

De verbruiksprijzen van energie en aardgas zijn inmiddels weer gedaald naar een niveau van circa oktober 2021 en lagen een groot deel van 2024 op een stabiel niveau. Desondanks liggen de energieprijzen nog steeds ruim dubbel zo hoog als in de periode voor de grote stijgingen. Paragraaf 3.4 gaat verder in op de gevolgen van stabielere en nog steeds relatief hoge energieprijzen.

3.2 Internationale handel

In paragraaf 2 werd toegelicht dat de internationale handel belangrijk is voor de Nederlandse industrie. Een verstoring in de wereldhandel heeft daarom grote gevolgen voor de Nederlandse industrie. Vooral de landen van de Europese Unie zijn belangrijke handelspartners voor de Nederlandse industrie. De ontwikkeling van de internationale handel van landen in de Europese Unie en de Nederlandse industrie zijn nauw met elkaar verbonden.

Voor het grootste deel van de industriële branches is het buitenland een grotere afnemer van hun producten dan het binnenland. Alleen voor de tabaksindustrie, grafische industrie, de houtindustrie, rubber- en kunststofproductindustrie, de bouwmaterialenindustrie, de metaalproductenindustrie, meubelindustrie en reparatie en installatie van machines geldt dat niet.

Tot en met 2022 groeide de in- en uitvoer van de EU-lidstaten (inclusief Nederland) in een stabiel tempo (met uitzondering van de coronacrisis). Vanaf het laatste kwartaal van 2022 kromp de invoer en een kwartaal later ook de uitvoer. In deze kwartalen daalde ook de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie. De afgelopen kwartalen trok de internationale handel weer aan, maar de groeipercentages van vóór 2020 werden nog niet bereikt.

De Wereldhandelsmonitor van het Centraal Planbureau (CPB, 2024) laat hetzelfde beeld zien. Met name in de ontwikkelde economieën kromp de import en export in de afgelopen twee jaar. In opkomende economieën was nog wel sprake van groei van de import en bleef de export stabiel.

Figuur 3.3 In- en uitvoer van landen van de Europese Unie (volume)
JaarKwartaalUitvoer (1e kwartaal 2022=100)Invoer (1e kwartaal 2022=100)
20151e kwartaal80,876,4
20152e kwartaal81,677
20153e kwartaal82,178,3
20154e kwartaal82,679,3
20161e kwartaal82,979,8
20162e kwartaal84,481
20163e kwartaal84,481,5
20164e kwartaal85,382,4
20171e kwartaal87,284,1
20172e kwartaal88,385,2
20173e kwartaal89,486,4
20174e kwartaal9187,6
20181e kwartaal91,388,5
20182e kwartaal91,989,6
20183e kwartaal91,689,7
20184e kwartaal92,290,8
20191e kwartaal93,991,8
20192e kwartaal93,491,7
20193e kwartaal94,292,5
20194e kwartaal93,891,5
20201e kwartaal91,689,7
20202e kwartaal7575,4
20203e kwartaal90,388,1
20204e kwartaal94,391,2
20211e kwartaal96,593,8
20212e kwartaal97,995,7
20213e kwartaal97,395,4
20214e kwartaal9998,6
20221e kwartaal100100
20222e kwartaal101,8101
20223e kwartaal103,7102,5
20224e kwartaal103,9101,7
20231e kwartaal102,999,3
20232e kwartaal101,399,1
20233e kwartaal100,197,4
20234e kwartaal100,396,2
20241e kwartaal100,896,6
20242e kwartaal101,497,2
20243e kwartaal100,797,7
Bron: CBS, Eurostat

Het terugvallen van de internationale handel in de EU is ook terug te zien in de antwoorden op de conjunctuurenquête die het CBS elk kwartaal uitvoert. Hoewel het personeelstekort nog steeds als belangrijkste belemmering wordt gezien in de bedrijfsvoering (vooral in de machine-industrie), neemt het aandeel ondernemers in de industrie dat onvoldoende vraag als belangrijkste belemmering ervaart gestaag toe. Dit is gestegen van iets meer dan 9 procent in april 2022 naar bijna 28 procent in oktober 2024. Vooral ondernemers in de metaalindustrie, de hout- en bouwmaterialenindustrie en de chemische industrie geven dit vaak aan.

Figuur 3.4 Belangrijkste belemmeringen in de bedrijfsvoering voor de industrie
JaarMaandTekort arbeidskrachten (% bedrijven)Onvoldoende vraag (% bedrijven)Tekort productiemiddelen, materiaal, ruimte (% bedrijven)
2021januari13,727,610,8
2021april17,221,521,7
2021juli27,914,332,3
2021oktober35,61233,4
2022januari32,711,135,1
2022april34,59,345,9
2022juli40,71141,2
2022oktober3916,534,9
2023januari35,619,629,2
2023april3518,624,3
2023juli3521,422,8
2023oktober3126,114,5
2024januari26,824,812,3
2024april29,52710,5
2024juli31,224,115,2
2024oktober34,627,812,1

3.3 Arbeidsmarkt en productiviteit

In 2023 was het aantal gewerkte uren in de industrie 3,8 procent groter dan in 2021. Bijna alle branches van de industrie telden in 2023 meer gewerkte uren dan in 2021, terwijl de toegevoegde waarde in deze periode nauwelijks toenam. Tegelijkertijd is het tekort aan arbeidskrachten in alle branches de belangrijkste of de op een na belangrijkste belemmering in de bedrijfsvoering volgens bedrijven.

De groei van het aantal gewerkte uren was het grootst in de machine-industrie, waar ook de hoogste groei van de toegevoegde waarde en productie plaatsvond. Daarnaast werd het tekort aan arbeidskrachten in deze branche door bijna 52 procent van de ondernemers ook het vaakst genoemd als belangrijkste belemmering. In de chemie en farmacie nam het aantal uren met 7,3 procent toe, terwijl de toegevoegde waarde met bijna 12 procent daalde. Voor iets meer dan 29 procent van de ondernemers in de chemie was een tekort aan arbeidskrachten de belangrijkste belemmering. Bij de farmacie lag dat op bijna 45 procent.

Figuur 3.5 Gewerkte uren werknemers en zelfstandigen, 2023 t.o.v. 2021
BrancheGewerkte uren (% verandering)
Industrie3,8
Machine8,9
Chemie en farmacie7,3
Elektrisch en elektrotechniek6,1
Overige industrie en reparatie5,1
Voedings- en genotmiddelen3,2
Transportmiddelen3
Kunststof en bouwmateriaal2,2
Basismetaal en metaalproductie0,5
Hout, papier en grafisch0
Textiel-, kleding- en leder-3,6
De aardolie-industrie is niet opgenomen in verband met het beperkte arbeidsvolume.

Om in de toekomst te kunnen blijven groeien als bedrijfstak, moeten er of meer uren worden gewerkt of moet de arbeidsproductiviteit verhoogd worden of een combinatie van beide. De industrie heeft te maken met een vergrijzend werknemersbestand. In 2019 was de gemiddelde leeftijd 44,3 jaar. In 2010 was dit nog 42,7 jaar (CBS, 2022). Daardoor loopt de industrie het risico dat het arbeidsaanbod stagneert. Bij een stagnerend arbeidsaanbod door vergrijzing, is een versnelling van de toename van de arbeidsproductiviteit nodig om de groei van het bbp en welvaart op peil te houden (DNB, 2024).

In een aantal kwartalen daalde de toegevoegde waarde van de industrie, terwijl het aantal gewerkte uren toenam. Dat betekent dat de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per gewerkt uur) afnam. Vanaf het eerste kwartaal van 2023 was de arbeidsproductiviteit ieder kwartaal lager dan een jaar eerder. In het derde kwartaal van 2024 was de arbeidsproductiviteit 6 procent lager dan drie jaar eerder. De afname van de arbeidsproductiviteit in de industrie was groter dan de gemiddelde afname in de Nederlandse economie. De arbeidsproductiviteit in Nederland nam in dezelfde periode met 3,3 procent af. Overigens is de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse industrie internationaal gezien hoog. Binnen de EU hebben alleen Ierland en Denemarken een hogere toegevoegde waarde per gewerkt uur.

Figuur 3.6 Arbeidsproductiviteit (niet-seizoengecorrigeerd)
JaarKwartaalNederland (1e kwartaal 2022=100)Industrie (1e kwartaal 2022=100)
20211e kwartaal96,593,7
20212e kwartaal108,3103,8
20213e kwartaal113,1108,5
20214e kwartaal101,2100,9
20221e kwartaal100100
20222e kwartaal113,1111,5
20223e kwartaal109,7104,3
20224e kwartaal102,9103,6
20231e kwartaal98,496,8
20232e kwartaal110,5106,8
20233e kwartaal108,6102,4
20234e kwartaal103101
20241e kwartaal97,892,3
20242e kwartaal109,1103,1
20243e kwartaal109,4101,9

De ontwikkeling van de toegevoegde waarde kan worden opgedeeld in de bijdrage van arbeid, kapitaal en multifactorproductiviteit, zie ook paragraaf 2. De multifactorproductiviteit is het deel van de arbeidsproductiviteitsgroei dat niet kan worden verklaard door de inzet van kapitaal of de hogere kwaliteit van arbeid. De toegevoegde waarde van de industrie daalde in 2023 door een negatieve bijdrage van de multifactorproductiviteit. Een verminderde productie met dezelfde inzet van arbeid en kapitaal leidt automatisch tot een negatieve bijdrage van de multifactorproductiviteit.

In de chemische industrie kromp de toegevoegde waarde in 2023 het sterkst, gevolgd door de kunststoffen-, bouwmaterialen-, en de textiel-, kleding- en lederindustrie. In bijna alle industrieën was de bijdrage van de multifactorproductiviteit aan de groei of krimp van de toegevoegde waarde groter dan die van arbeid of kapitaal.

De grote bijdrage van de multifactorproductiviteit aan de groei van de toegevoegde waarde is overigens niet uniek. Er zijn veel bedrijfstakken waar de multifactorproductiviteit de grootste positieve of negatieve bijdrage levert. De inzet van kapitaal en arbeid is op korte termijn vaak inflexibel, door contracten met werknemers en doordat het doen van nieuwe investeringen vaak een langere periode in beslag neemt. Veranderingen in de toegevoegde waarde weerspiegelen zich op korte termijn daarom vaak in veranderingen in de multifactorproductiviteit.

Figuur 3.7 Bijdrage groei toegevoegde waarde, 2023 t.o.v. 2022
BrancheArbeid (%-punt)Kapitaal (%-punt)Multifactorproductiviteit (%-punt)
Industrie1,60,3-2,8
Machine41,58,8
Aardolie1,3-0,59,2
Transportmiddelen10,40,9
Overige industrie en reparatie0,7-0,21,7
Voedings- en genotmiddelen2,10,1-4,2
Hout, papier en grafisch0,5-0,6-4,3
Farmacie3,50,4-8,4
Elektrische apparaten2,6-0,9-6,3
Basismetaal en metaalproductie-0,10,2-5,4
Elektrotechniek0,90,2-7,3
Textiel-, kleding- en leder-20-6,4
Kunststof en bouwmateriaal-0,80-12
Chemie2,20,3-19,5

3.4 Concurrentiepositie

De laatste jaren staat de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie onder druk door de gestegen energieprijzen. De gasprijzen namen in Nederland sterker toe dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Omdat de gestegen gasprijzen grotendeels werden doorberekend in de afzetprijzen, stegen de prijzen van Nederlandse producten meer dan die van Amerikaanse producten.

De prijselasticiteit van de Nederlandse industrie is negatief, en vaak zelfs relatief sterk in vergelijking met andere Europese regio’s, doordat Nederland sinds het afbouwen van de eigen gaswinning steeds afhankelijker is geworden van buitenlands gas. Dit betekent dat hogere gasprijzen niet alleen een slechtere concurrentiepositie opleveren ten opzichte van de Verenigde Staten, maar ook ten opzichte van andere landen binnen Europa (Den Nijs en Thissen, 2024).

De verslechtering van de concurrentiepositie is terug te zien in de resultaten uit de conjunctuurenquête van het CBS. Hierin geven producenten ieder kwartaal aan hoe ze hun concurrentiepositie beoordelen ten opzichte van het kwartaal daarvoor. Sinds halverwege 2023 zijn er meer producenten die hun concurrentiepositie zagen verslechteren dan verbeteren. In oktober 2024 is het saldo van positieve en negatieve antwoorden gedaald naar ongeveer -7 procent voor zowel de concurrentiepositie binnen de EU als buiten de EU. Producenten in de metaalindustrie en de chemie waren het meest negatief gestemd. Alleen in de machine-industrie zijn producenten per saldo nog licht positief over de concurrentiepositie.

Figuur 3.8 Oordeel concurrentiepositie industrie
JaarMaandConcurrentiepositie binnen de EU (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)Concurrentiepositie buiten de EU (saldo van de positieve en negatieve antwoorden)
2021januari0,5-0,5
2021april1-0,6
2021juli2,81,8
2021oktober2,11,5
2022januari2,60,2
2022april-0,8-1,6
2022juli2,12,1
2022oktober1,71,2
2023januari0,10,1
2023april-0,20,9
2023juli-3,2-1,7
2023oktober-4,7-3,4
2024januari-2,5-1,7
2024april-3,1-0,4
2024juli0,3-3
2024oktober-6,7-7,3

Het verslechteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie is een mogelijke verklaring voor de afname van de toegevoegde waarde in de laatste jaren en is in lijn met de lagere vraag naar Nederlandse industriële producten en de gedaalde bezettingsgraad.