4. Verschillende aiq-aggregaten
De arbeidsinkomensquote kan zowel voor de gehele economie, een selectie daaruit of per bedrijfstak worden berekend. De laatste jaren is er discussie over voor welke bedrijfstakken het zinvol is de aiq te berekenen (Ter Weel et al. 2018, Butler 2019, Müller 2022). Door de jaren heen heeft dit geleid tot drie aiq-aggregaten waarin verschillende bedrijfstakken al dan niet worden opgenomen. De drie meest voorkomende aggregaten zijn 1) de aiq voor de gehele economie, 2) de aiq voor bedrijven en 3) de aiq voor de marktsector.
Het CBS publiceert gegevens over alle drie aggregaten, maar zet zelf doorgaans de aiq voor de marktsector centraal in haar berichtgeving. Elk aggregaat kent een ander niveau en/of een andere ontwikkeling. Hieronder worden de verschillen nader toegelicht.
4.1 De aiq voor de gehele economie en de aiq voor bedrijven
Op het eerste gezicht ligt het voor de hand om de aiq voor de Nederlandse economie te berekenen door het totaal verdiende inkomen op te delen in het inkomen uit arbeid en kapitaal voor alle bedrijfstakken samen. Op deze manier wordt weliswaar de verdeling tussen arbeidsinkomsten en winst voor de hele economie beschreven, maar de vraag is of een dergelijke berekening zinvol is.
Zo boekt de bedrijfstak overheid per definitie geen winst en is in het onderwijs het private aandeel zodanig klein dat de aiq van deze bedrijfstak in de meeste jaren nagenoeg op 100 procent ligt. Het al dan niet opnemen van deze bedrijfstakken in de aiq zorgt daarom alleen voor een niveauverschil, maar het had tussen 1995 en 2022 nauwelijks effect op de ontwikkeling. In de praktijk wordt er daarom soms voor gekozen om de bedrijfstakken overheid en onderwijs niet in de aiq-berekening mee te nemen (CPB 2022). Het resultaat wordt de aiq voor bedrijven genoemd.
Jaar | aiq-bedrijven (exclusief overheid en onderwijs) (%) | aiq hele economie (%) |
---|---|---|
1995 | 74,8 | 77,7 |
1996 | 74,5 | 77,3 |
1997 | 73,3 | 76,2 |
1998 | 73 | 75,8 |
1999 | 74,3 | 77,0 |
2000 | 74,6 | 77,2 |
2001 | 74,6 | 77,3 |
2002 | 75,2 | 77,8 |
2003 | 75,5 | 78,2 |
2004 | 74 | 76,8 |
2005 | 72,3 | 75,3 |
2006 | 70,5 | 73,5 |
2007 | 69,9 | 72,9 |
2008 | 70,5 | 73,5 |
2009 | 74,7 | 77,5 |
2010 | 73,2 | 76,2 |
2011 | 73,5 | 76,5 |
2012 | 74,2 | 77,1 |
2013 | 74,1 | 76,9 |
2014 | 74,5 | 77,3 |
2015 | 72,8 | 75,7 |
2016 | 73,9 | 76,7 |
2017 | 73,3 | 76,1 |
2018 | 73,6 | 76,4 |
2019 | 73,9 | 76,7 |
2020 | 76,3 | 79,0 |
2021* | 72,9 | 75,8 |
2022* | 71,5 | 74,6 |
* voorlopige cijfers |
4.2 De aiq voor de marktsector
Ook de aiq voor bedrijven bevat een aantal bedrijfstakken waarover discussie bestaat over het nut om de inkomsten uit arbeid en winst van deze bedrijfstakken op te delen. Daarom gebruikt het CBS in haar berichtgeving vaak de aiq voor de marktsector. Dit is een aggregaat dat, naast de bedrijfstakken overheid en onderwijs, ook de zorg, de delfstoffenwinning, de financiële dienstverlening en de verhuur van en handel in onroerend goed buiten beschouwing laat.
Jaar | Marktsector (%) | Bedrijven (%) | Marktsector trend (%) | Bedrijven trend (%) |
---|---|---|---|---|
1995 | 81,3 | 74,8 | 79,4 | 73,9 |
1996 | 81,1 | 74,5 | 79,3 | 73,9 |
1997 | 79,1 | 73,3 | 79,1 | 73,8 |
1998 | 77,8 | 73 | 78,9 | 73,8 |
1999 | 78,7 | 74,3 | 78,8 | 73,8 |
2000 | 79,5 | 74,6 | 78,6 | 73,8 |
2001 | 78 | 74,6 | 78,4 | 73,8 |
2002 | 78,1 | 75,2 | 78,3 | 73,7 |
2003 | 78,8 | 75,5 | 78,1 | 73,7 |
2004 | 77,2 | 74 | 77,9 | 73,7 |
2005 | 75 | 72,3 | 77,8 | 73,7 |
2006 | 73,6 | 70,5 | 77,6 | 73,6 |
2007 | 72,5 | 69,9 | 77,4 | 73,6 |
2008 | 74,1 | 70,5 | 77,3 | 73,6 |
2009 | 78 | 74,7 | 77,1 | 73,6 |
2010 | 77,2 | 73,2 | 76,9 | 73,5 |
2011 | 77,5 | 73,5 | 76,8 | 73,5 |
2012 | 78,9 | 74,2 | 76,6 | 73,5 |
2013 | 79,1 | 74,1 | 76,4 | 73,5 |
2014 | 78,7 | 74,5 | 76,3 | 73,4 |
2015 | 76,2 | 72,8 | 76,1 | 73,4 |
2016 | 76,1 | 73,9 | 76 | 73,4 |
2017 | 75,3 | 73,3 | 75,8 | 73,4 |
2018 | 75,5 | 73,6 | 75,6 | 73,4 |
2019 | 75,4 | 73,9 | 75,5 | 73,3 |
2020 | 77 | 76,3 | 75,3 | 73,3 |
2021* | 73,3 | 72,9 | 75,1 | 73,3 |
2022* | 73,7 | 71,5 | 75,0 | 73,3 |
* voorlopige cijfers. |
Zorg
De zorg wordt vaak als onderdeel van de collectieve sector gezien. In Nederland is de zorgverlening echter voor het overgrote deel in private handen. In 2021 kwam slechts 3 procent van de toegevoegde waarde van de zorg bij de sector overheid terecht (CBS 2022). Toch lijkt de zorg in veel aspecten op een overheidssector, omdat de financiering voor een deel via de overheid loopt. De winsten in de bedrijfstak zorg zijn minimaal en regelmatig negatief, waardoor de aiq voor deze bedrijfstak boven de 100 uitkomt. Het niet meenemen van de zorg in de aiq resulteert dan ook vooral in een niveauverschuiving.
Verhuur van en handel in onroerend goed en financiële dienstverlening
In de bedrijfstak verhuur van en handel in onroerend goed bevinden zich niet alleen bedrijven, maar ook huishoudens met een eigen woning. In het systeem van de nationale rekeningen produceren deze huishoudens namelijk hun eigen woondiensten. Huishoudens en bedrijven gaan doorgaans leningen aan om hun woningen en overig onroerend te kunnen financieren. Dit leidde tijdens de financiële crisis op papier tot hoge kosten van toegerekende bankdiensten voor deze afnemers, wat de ‘papieren’ winst drukte en de aiq stuwde.
Omdat de marktsector puur gaat om het bedrijfsleven, zou deze bedrijfstak vanwege het grote aandeel van productie door huishoudens (woondiensten) buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In dat geval leidt dit tot een ander niveau en een ander verloop van de aiq. Omdat de toegerekende bankdiensten een (tegengesteld) effect hebben op de operationele winst van zowel de verhuur van en handel in onroerend goed als de financiële dienstverlening, wordt aangeraden deze bedrijfstakken allebei wel of allebei niet in het aggregaat mee te nemen (DNB, CBS, CPB 2017). In de aiq voor de marktsector worden beide bedrijfstakken daarom om praktische redenen in hun volledigheid buiten beschouwing gelaten. Deze samenhang is tot een zekere mate te zien in de aiq van beide bedrijfstakken in figuur 4.2.2.
Jaar | Financiële dienstverlening (%) | Verhuur en handel van onroerend goed (%) |
---|---|---|
1995 | 45,9 | 32,6 |
1996 | 47 | 32,6 |
1997 | 49,3 | 31,4 |
1998 | 50,7 | 31,1 |
1999 | 52,3 | 31,6 |
2000 | 54,6 | 31,3 |
2001 | 52,2 | 51,5 |
2002 | 55,2 | 51,8 |
2003 | 52,6 | 48,4 |
2004 | 52,4 | 43,5 |
2005 | 52,7 | 43,6 |
2006 | 56,9 | 33,9 |
2007 | 63 | 28 |
2008 | 64,3 | 28,2 |
2009 | 47,7 | 69,5 |
2010 | 39,4 | 93,4 |
2011 | 40,7 | 71,8 |
2012 | 37,9 | 142,8 |
2013 | 40,2 | 99,8 |
2014 | 40,4 | 68,1 |
2015 | 38,6 | 57,8 |
2016 | 41,5 | 50,2 |
2017 | 42,8 | 40,2 |
2018 | 44,3 | 35,9 |
2019 | 44,3 | 38 |
2020 | 48,3 | 37,6 |
2021* | 55,2 | 31,4 |
2022* | 59,1 | 22,9 |
* voorlopige cijfers. |
Delfstoffenwinning
De bedrijfstak delfstoffenwinning wordt gedomineerd door de winning van aardgas. Door het grote aandeel van de overheid in deze bedrijfstak wordt ook deze bedrijfstak in de aiq over de marktsector buiten beschouwing gelaten. Van de winst uit de winning van gas in Groningen is 85 procent bij de overheid terechtgekomen (Been 2022).
De bedrijfstak delfstoffenwinning was lange tijd erg winstgevend en kapitaalintensief waardoor de aiq in deze sector lager was dan in andere bedrijfstakken. Door de afbouw van de gaswinning is de operationele winst wel sterk afgenomen. In 2020 was er zelfs sprake van verlies, waardoor de aiq incidenteel boven de 100 procent uitkwam. Het buiten beschouwing laten van deze bedrijfstak zorgt voor een hogere aiq, maar door de afbouw van de gaswinning en de gestegen aiq van de delfstoffenwinning is het niveauverschil na 2013 geleidelijk verdwenen.
Jaar | Totale economie (%) | Totale economie zonder delfstoffenwinning (%) |
---|---|---|
1995 | 77,7 | 79,4 |
1996 | 77,3 | 79,4 |
1997 | 76,2 | 77,9 |
1998 | 75,8 | 77,2 |
1999 | 77 | 78,1 |
2000 | 77,2 | 78,8 |
2001 | 77,3 | 79,3 |
2002 | 77,8 | 79,6 |
2003 | 78,2 | 80 |
2004 | 76,8 | 78,7 |
2005 | 75,3 | 77,3 |
2006 | 73,5 | 76 |
2007 | 72,9 | 75,1 |
2008 | 73,5 | 76,6 |
2009 | 77,5 | 79,9 |
2010 | 76,2 | 78,7 |
2011 | 76,5 | 79,1 |
2012 | 77,1 | 80,1 |
2013 | 76,9 | 80,1 |
2014 | 77,3 | 79,4 |
2015 | 75,7 | 77,1 |
2016 | 76,7 | 77,3 |
2017 | 76,1 | 76,7 |
2018 | 76,4 | 76,9 |
2019 | 76,7 | 77,0 |
2020 | 79 | 78,9 |
2021* | 75,8 | 76,1 |
2022* | 74,6 | 76,3 |
* voorlopige cijfers |
Jaar | Delfstoffenwinning (%) |
---|---|
1995 | 11,9 |
1996 | 10,2 |
1997 | 10,5 |
1998 | 12,0 |
1999 | 13,8 |
2000 | 10,2 |
2001 | 7,6 |
2002 | 9,5 |
2003 | 9,2 |
2004 | 8,9 |
2005 | 6,5 |
2006 | 5,0 |
2007 | 5,5 |
2008 | 4,0 |
2009 | 5,8 |
2010 | 5,6 |
2011 | 5,7 |
2012 | 5,3 |
2013 | 5,5 |
2014 | 8,5 |
2015 | 11,9 |
2016 | 19,4 |
2017 | 16,4 |
2018 | 18,0 |
2019 | 24,1 |
2020 | 149,4 |
2021* | 21,4 |
2022* | 5,2 |
* voorlopige cijfers. |
Het buitensluiten van de bedrijfstakken zorg, delfstoffenwinning, financiële dienstverlening en verhuur van en handel in onroerend goed leidt tot een structureel hogere aiq voor de marktsector. Dit komt door de relatief kapitaalintensieve delfstoffenwinning, financiële dienstverlening en handel in onroerend goed. De zorg is juist relatief arbeidsintensief.
Het al dan niet meenemen van deze bedrijfstakken heeft vooral invloed op het niveau van de aiq; enige uitzondering is de delfstoffenwinning. Doordat de winsten en toegevoegde waarde de laatste jaren sterk onder druk stonden, zorgt het meenemen van deze bedrijfstak in de totale aiq en de aiq voor bedrijven dat de trends van deze aggregaten niet dalen, maar stabiel bleven. De aiq van alleen de marksector kende wel een dalende trend, zie grafiek 4.2.1.