5. De arbeidsmarkt
De werkloosheid is in 2022 verder afgenomen en bereikte een nieuw laagterecord. Er waren gemiddeld 350 duizend werklozen, 58 duizend minder dan in 2021. Het werkloosheidspercentage daalde van 4,2 procent in 2021 naar 3,5 procent in 2022. Het gaat bij werklozen om mensen zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn om aan de slag te gaan.
Tijdens de eurocrisis in 2014 bereikte de werkloosheid een piek met 762 duizend. Daarna liep tot 2020 het aantal werklozen gestaag terug. In 2020 nam door de coronacrisis de werkloosheid tijdelijk toe. Het steunbeleid van de overheid voorkwam een sterkere stijging van de werkloosheid en met het snelle economische herstel werd in de laatste maanden van 2020 de dalende trend van de werkloosheid weer opgepakt. Hierdoor waren er in 2021 alweer minder werklozen dan in 2019.
Jaar | Werkloze beroepsbevolking (x 1 000) |
---|---|
2003 | 500 |
2004 | 576 |
2005 | 597 |
2006 | 525 |
2007 | 466 |
2008 | 427 |
2009 | 489 |
2010 | 547 |
2011 | 544 |
2012 | 622 |
2013 | 754 |
2014 | 762 |
2015 | 724 |
2016 | 646 |
2017 | 546 |
2018 | 459 |
2019 | 423 |
2020 | 465 |
2021 | 408 |
2022 | 350 |
Het aantal werkenden is in 2022 gegroeid tot een recordhoogte van gemiddeld ruim 9,5 miljoen. Dat is 72,2 procent van alle 15- tot 75-jarigen. In 2021 was het aandeel nog 70,4 procent. Het deel van de bevolking van 15 tot 75 jaar dat betaald werk heeft, wordt de nettoarbeidsparticipatie genoemd. Niet eerder was die zo hoog als in 2022.
De nettoarbeidsparticipatie van jongeren, 15 tot 25 jaar, is het sterkst toegenomen. In 2022 had 75,5 procent betaald werk. Voor het eerst ook sinds 2003 lag de nettoarbeidsparticipatie van jonge mannen hoger dan die van jonge vrouwen, 75,7 procent om 75,3 procent. Ook in de leeftijdsgroepen 25 tot 45 en 45 tot 75 jaar was de gemiddelde nettoarbeidsparticipatie in 2022 hoger dan in 2021.
Jaar | 15 tot 25 jaar (%) | 25 tot 45 jaar (%) | 45 tot 75 jaar (%) |
---|---|---|---|
2019 | 72,8 | 86 | 59,1 |
2020 | 69,9 | 85,7 | 59,3 |
2021 | 71,7 | 86,4 | 59,7 |
2022 | 75,5 | 87,3 | 61,2 |
Ook in 2022 was de arbeidsmarkt krap. Dat blijkt niet alleen uit de lage werkloosheid en hoge arbeidsparticipatie, maar ook uit een relatief groot aantal openstaande vacatures. Na een lichte verruiming in het derde kwartaal werd de arbeidsmarkt in het vierde kwartaal van 2022 weer iets krapper. Er waren 13 duizend werklozen minder dan een kwartaal eerder. Ook het aantal openstaande vacatures liep terug, maar minder hard. Eind december stonden er tegenover 442 duizend openstaande vacatures 359 duizend werklozen, dat komt neer op 123 vacatures per 100 werklozen.
Jaar | kwartaal | Vacatures (vacatures per 100 werklozen) |
---|---|---|
2013 | 1e kwartaal | 14 |
2013 | 2e kwartaal | 12 |
2013 | 3e kwartaal | 12 |
2013 | 4e kwartaal | 12 |
2014 | 1e kwartaal | 13 |
2014 | 2e kwartaal | 14 |
2014 | 3e kwartaal | 15 |
2014 | 4e kwartaal | 16 |
2015 | 1e kwartaal | 17 |
2015 | 2e kwartaal | 18 |
2015 | 3e kwartaal | 19 |
2015 | 4e kwartaal | 20 |
2016 | 1e kwartaal | 22 |
2016 | 2e kwartaal | 23 |
2016 | 3e kwartaal | 26 |
2016 | 4e kwartaal | 28 |
2017 | 1e kwartaal | 32 |
2017 | 2e kwartaal | 36 |
2017 | 3e kwartaal | 40 |
2017 | 4e kwartaal | 45 |
2018 | 1e kwartaal | 50 |
2018 | 2e kwartaal | 54 |
2018 | 3e kwartaal | 57 |
2018 | 4e kwartaal | 60 |
2019 | 1e kwartaal | 66 |
2019 | 2e kwartaal | 68 |
2019 | 3e kwartaal | 66 |
2019 | 4e kwartaal | 67 |
2020 | 1e kwartaal | 56 |
2020 | 2e kwartaal | 43 |
2020 | 3e kwartaal | 41 |
2020 | 4e kwartaal | 45 |
2021 | 1e kwartaal | 56 |
2021 | 2e kwartaal | 78 |
2021 | 3e kwartaal | 93 |
2021 | 4e kwartaal | 106 |
2022 | 1e kwartaal | 133 |
2022 | 2e kwartaal | 143 |
2022 | 3e kwartaal | 121 |
2022 | 4e kwartaal | 123 |
In 2022 lagen de cao-lonen 3,3 procent hoger dan in 2021. Dat is de grootste toename na 2008. Gedurende het jaar liep de stijging steeds wat verder op: in het laatste kwartaal van 2022 waren de cao-lonen 3,7 procent hoger dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Dit is de grootste cao-loonstijging in bijna 21 jaar. In het eerste kwartaal van 2002 was de stijging met 4,2 procent voor het laatst hoger. Ongeveer 8 op de 10 werknemers vallen onder een cao.
De inflatie was in 2022 echter flink hoger dan in 2021. De gemiddelde prijsstijging van consumentengoederen en -diensten kwam in 2022 uit op 10,0 procent. Daarmee bedroeg de reële cao-loonontwikkeling (de cao-loonontwikkeling gecorrigeerd voor inflatie) ongeveer -6 procent in 2022. Sinds de start van de publicatie van deze jaarcijfers in 1973 is zo’n groot verschil tussen cao-loonstijging en inflatieontwikkeling nog niet voorgekomen.
De hoge inflatie en de lagere cao-loonontwikkeling hadden een negatief effect op de koopkracht van werknemers in 2022. Inflatie en lonen zijn echter niet de enige externe factoren die de koopkracht beïnvloeden. Ook het beleid van de overheid, denk aan het prijsplafond voor energie, is van invloed. Daarnaast kan de koopkracht ook door persoonlijke omstandigheden veranderen: bijvoorbeeld een baan krijgen of verliezen, wisselen van baan, samenwonen of kinderen krijgen.
Jaar | Reële cao-loonontwikkeling (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Consumentenprijzen (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|
2001 | -0,1 | 4,4 | 4,5 |
2002 | 0,2 | 3,6 | 3,4 |
2003 | 0,7 | 2,8 | 2,1 |
2004 | 0,1 | 1,3 | 1,2 |
2005 | -1 | 0,7 | 1,7 |
2006 | 0,9 | 2 | 1,1 |
2007 | 0,5 | 2,1 | 1,6 |
2008 | 0,8 | 3,3 | 2,5 |
2009 | 1,6 | 2,8 | 1,2 |
2010 | 0 | 1,3 | 1,3 |
2011 | -1,2 | 1,1 | 2,3 |
2012 | -1,1 | 1,4 | 2,5 |
2013 | -1,3 | 1,2 | 2,5 |
2014 | -0,1 | 0,9 | 1 |
2015 | 0,8 | 1,4 | 0,6 |
2016 | 1,5 | 1,8 | 0,3 |
2017 | 0 | 1,4 | 1,4 |
2018 | 0,3 | 2 | 1,7 |
2019 | -0,1 | 2,5 | 2,6 |
2020 | 1,6 | 2,9 | 1,3 |
2021 | -0,6 | 2,1 | 2,7 |
2022 | -6,1 | 3,3 | 10 |