2. Broeikasgasuitstoot en economische activiteiten van bedrijven
Nederlandse bedrijven en huishoudens stoten zowel binnen als buiten de Nederlandse landsgrenzen broeikasgassen uit. Buiten de landsgrenzen gaat het hierbij bijvoorbeeld om de uitstoot door internationaal transport. In 2021 stootten Nederlandse bedrijven en huishoudens 207 megaton (Mton) CO2-equivalent broeikasgassen uit. Het grootste deel van de uitstoot vond plaats door bedrijven, namelijk 172 megaton. Het restant werd uitgestoten door huishoudens bij de verwarming van huizen of bij brandstofverbruik van motorvoertuigen. Sinds 1990 is de totale uitstoot van broeikasgassen door Nederlandse economische activiteiten met 13,2 procent afgenomen1).
Huishoudens (Mton CO2-equivalenten) | Bedrijven (Mton CO2-equivalenten) | Totaal (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|---|
1990 | 38 | 200 | 238 |
1991 | 41 | 207 | 248 |
1992 | 40 | 209 | 249 |
1993 | 41 | 209 | 250 |
1994 | 40 | 213 | 253 |
1995 | 42 | 210 | 252 |
1996 | 46 | 219 | 265 |
1997 | 42 | 217 | 259 |
1998 | 41 | 219 | 260 |
1999 | 41 | 209 | 249 |
2000 | 41 | 206 | 247 |
2001 | 42 | 207 | 249 |
2002 | 41 | 205 | 246 |
2003 | 42 | 205 | 247 |
2004 | 41 | 208 | 249 |
2005 | 41 | 205 | 245 |
2006 | 41 | 198 | 238 |
2007 | 38 | 201 | 239 |
2008 | 41 | 200 | 241 |
2009 | 41 | 195 | 235 |
2010 | 44 | 203 | 247 |
2011 | 39 | 194 | 233 |
2012 | 40 | 191 | 230 |
2013 | 41 | 189 | 230 |
2014 | 35 | 188 | 223 |
2015 | 36 | 194 | 230 |
2016 | 37 | 193 | 230 |
2017 | 36 | 191 | 227 |
2018 | 36 | 186 | 222 |
2019 | 36 | 185 | 220 |
2020 | 32 | 170 | 202 |
2021* | 34 | 172 | 207 |
* voorlopige cijfers |
De directe broeikasgasuitstoot van bedrijven is sterk geconcentreerd in een aantal bedrijfstakken. De industrie en de energievoorziening zijn de grootste uitstoters van broeikasgassen; samen zijn ze goed voor meer dan de helft van de uitstoot van broeikasgassen door bedrijven. Binnen de industrie stoten de chemische industrie, de aardolie-industrie en de basismetaalindustrie de meeste broeikasgassen uit. Daarnaast zijn de landbouw, vervoer en opslag, en waterbedrijven en afvalbeheer bedrijfstakken die veel broeikasgassen uitstoten. De dienstensector en overige bedrijfstakken droegen in 2021 samen slechts 11 procent bij aan de totale uitstoot van bedrijven.
De grootste bijdrage aan de reductie van broeikasgasuitstoot werd na 1990 geleverd door de industrie. Vooral tussen 1998 en 2009 daalde de broeikasgasuitstoot van deze bedrijfstak sterk. De laatste tien jaar bleef de uitstoot door de industrie echter redelijk constant. Ook de emissies door de transportsector bleven in de periode 2011-2019 redelijk constant, maar daalden in 2020 scherp als gevolg van de coronamaatregelen.
Dat de totale hoeveelheid broeikasgasuitstoot na 2011 toch daalde, komt voor bijna de helft door de daling van de emissies door elektriciteitsbedrijven. Dit komt voornamelijk door de opkomst van hernieuwbare energiebronnen en de overgang van kolen naar gas bij de elektriciteitsproductie. In 2021 nam de uitstoot van broeikasgassen in de energievoorziening juist weer toe door het terugschakelen op kolen als gevolg van de stijging van de gasprijs.
Landbouw, bosbouw en visserij (Mton CO2-equivalenten) | Industrie (Mton CO2-equivalenten) | Energievoorziening (Mton CO2-equivalenten) | Waterbedrijven en afvalbeheer (Mton CO2-equivalenten) | Vervoer en opslag (Mton CO2-equivalenten) | Overige bedrijfstakken (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1990 | 35 | 66 | 40 | 20 | 18 | 22 |
1991 | 37 | 68 | 40 | 20 | 18 | 23 |
1992 | 36 | 70 | 41 | 20 | 20 | 23 |
1993 | 37 | 67 | 42 | 20 | 21 | 23 |
1994 | 35 | 68 | 46 | 19 | 22 | 23 |
1995 | 35 | 62 | 48 | 19 | 23 | 23 |
1996 | 36 | 67 | 49 | 19 | 24 | 25 |
1997 | 34 | 67 | 49 | 20 | 25 | 23 |
1998 | 33 | 68 | 51 | 19 | 26 | 23 |
1999 | 32 | 61 | 48 | 18 | 27 | 23 |
2000 | 31 | 58 | 49 | 18 | 28 | 23 |
2001 | 30 | 55 | 53 | 17 | 28 | 24 |
2002 | 29 | 54 | 55 | 17 | 27 | 24 |
2003 | 28 | 54 | 55 | 16 | 28 | 24 |
2004 | 28 | 54 | 57 | 16 | 28 | 25 |
2005 | 28 | 54 | 55 | 14 | 28 | 24 |
2006 | 28 | 53 | 51 | 14 | 28 | 24 |
2007 | 29 | 53 | 53 | 14 | 29 | 23 |
2008 | 30 | 49 | 53 | 14 | 30 | 24 |
2009 | 30 | 45 | 53 | 15 | 28 | 24 |
2010 | 32 | 48 | 56 | 14 | 28 | 25 |
2011 | 30 | 47 | 51 | 14 | 28 | 23 |
2012 | 30 | 46 | 48 | 14 | 29 | 23 |
2013 | 30 | 45 | 48 | 14 | 28 | 23 |
2014 | 29 | 45 | 51 | 14 | 28 | 21 |
2015 | 30 | 45 | 55 | 14 | 28 | 21 |
2016 | 30 | 46 | 54 | 14 | 27 | 21 |
2017 | 31 | 47 | 50 | 13 | 27 | 21 |
2018 | 31 | 47 | 46 | 13 | 28 | 21 |
2019 | 30 | 47 | 45 | 13 | 30 | 21 |
2020 | 30 | 46 | 39 | 13 | 23 | 19 |
2021* | 30 | 46 | 41 | 12 | 23 | 19 |
* voorlopige cijfers |
De vijf bedrijfstakken met de meeste broeikasgasuitstoot waren in 2021 samen goed voor 89 procent van de directe uitstoot van bedrijven. Tegelijkertijd waren deze bedrijfstakken goed voor slechts 21 procent van de totale Nederlandse toegevoegde waarde. Door de hoeveelheid broeikasgasuitstoot van een bedrijfstak of economie te delen door de toegevoegde waarde wordt de uitstoot per euro toegevoegde waarde verkregen. Dit is een maat voor de emissie-intensiteit van productieprocessen. Per eenheid toegevoegde waarde stootten de vijf bedrijfstakken met de meeste uitstoot ruim dertig keer zoveel broeikasgassen uit als de rest van de Nederlandse economie.
Dat het aandeel van deze bedrijfstakken in de werkgelegenheid lager ligt dan die in de totale toegevoegde waarde komt doordat de meest uitstotende bedrijfstakken een relatief hoge arbeidsproductiviteit hebben, met uitzondering van de landbouwsector. Het aandeel van de vijf sectoren met de meeste uitstoot in de totale productiewaarde van Nederland was in 2021 juist hoger dan het aandeel in de totale toegevoegde waarde. Dit komt doordat deze bedrijfstakken relatief veel intermediaire goederen en diensten in het productieproces verbruiken. Dit geldt met name voor de industrie.
Landbouw, bosbouw en visserij (%) | Industrie (%) | Energievoorziening (%) | Waterbedrijven en afvalbeheer (%) | Vervoer en opslag (%) | Dienstverlening en overige bedrijfstakken (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Uitstoot broeikasgassen (CO2-equivalenten) | 17,5 | 26,9 | 24 | 7 | 13,5 | 11,1 |
Productie (euro) | 2,1 | 21,7 | 1,3 | 0,8 | 5,5 | 68,6 |
Bruto toegevoegde waarde (euro) | 1,7 | 12,2 | 1,5 | 0,7 | 4,6 | 79,3 |
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) | 2,3 | 9,3 | 0,3 | 0,4 | 4,6 | 83 |
* voorlopige cijfers |
De emissie-intensiteit in de vijf bedrijfstakken met de meeste broeikasgasuitstoot ligt een factor 2,2 (industrie) tot 15,5 (energievoorziening) hoger ten opzichte van het gemiddelde van alle bedrijfstakken. Binnen de bedrijfstakken zijn er grote verschillen in emissie-intensiteit tussen de onderliggende branches. In de industrie ligt de emissie-intensiteit van de aardolie-industrie bijvoorbeeld een factor 40 hoger dan het gemiddelde van alle bedrijfstakken. Binnen de bedrijfstak vervoer ligt de emissie-intensiteit door de luchtvaart hoger dan die van het vervoer over land.
Bedrijfstak | Mton (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde ) |
---|---|
Energievoorziening | 3515 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 2383 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 2283 |
Vervoer en opslag | 656 |
Industrie | 500 |
Diensten en overig | 32 |
Totaal bedrijfstakken | 226 |
* voorlopige cijfers |
De emissie-intensiteit kan ook vergeleken worden tussen landen. In Nederland lag de uitstoot van broeikasgassen per verdiende euro in 2020 ruim 9 procent lager dan het Europees gemiddelde2). Wel nam het verschil tussen 2008 en 2020 af. Vooral tussen 2008 en 2015 daalde de Europese emissie-intensiteit sneller dan de Nederlandse.
Europese Unie (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp in prijzen van 2020) | Nederland (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp in prijzen van 2020) | |
---|---|---|
2008 | 297 | 252 |
2009 | 284 | 253 |
2010 | 284 | 260 |
2011 | 274 | 245 |
2012 | 271 | 243 |
2013 | 264 | 242 |
2014 | 251 | 238 |
2015 | 249 | 241 |
2016 | 244 | 234 |
2017 | 240 | 224 |
2018 | 231 | 214 |
2019 | 217 | 204 |
2020 | 210 | 190 |
Bron: CBS, Eurostat |
Zweden, Frankrijk en Luxemburg kenden in 2020 de laagste emissie-intensiteit; Polen en Bulgarije stootten relatief het meest uit. Er is een duidelijke scheidslijn tussen landen in Oost- en West-Europa. De sterk geïndustrialiseerde economieën van Oost-Europa met een verouderde energie-infrastructuur stootten relatief veel broeikasgassen uit ten opzichte van de diensteneconomieën in het westen.
Land | Emissie-intensiteit (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp) |
---|---|
Zweden | 87 |
Frankrijk | 131 |
Luxemburg | 131 |
Ierland | 139 |
Oostenrijk | 141 |
Malta | 142 |
Italië | 178 |
Duitsland | 181 |
Finland | 189 |
Nederland | 190 |
België | 192 |
Spanje | 194 |
Europese Unie | 210 |
Denemarken | 235 |
Portugal | 259 |
Slovenië | 313 |
Cyprus | 320 |
Letland | 337 |
Slowakije | 341 |
Kroatië | 349 |
Hongarije | 375 |
Estland | 402 |
Litouwen | 417 |
Roemenië | 425 |
Tsjechië | 451 |
Griekenland | 452 |
Polen | 655 |
Bulgarije | 801 |
Bron: CBS, Eurostat |
De relatief lage emissie-intensiteit van de Nederlandse economie wordt verklaard door de relatief grote dienstensector, en kleine industrie en energievoorziening ten opzichte van het Europees gemiddelde. Als Nederland dezelfde bedrijfstakstructuur zou hebben gehad als gemiddeld in Europa zou Nederland in 2019 geen kleinere emissie-intensiteit kennen dan gemiddeld in Europa, maar juist een 18 procent grotere emissie-intensiteit.
Dat de relatief lage emissie-intensiteit van de Nederlandse economie wordt verklaard door de relatief grote dienstensector betekent dat individuele Nederlandse bedrijfstakken emissie-intensiever zijn dan gemiddeld in Europa. Ten opzichte van Europa heeft Nederland een emissie-intensieve industrie en energiesector. Per verdiende euro stoten de Nederlandse industrie en energiesector tot 40 procent meer broeikasgassen uit (Kaashoek, 2018).
Ongeveer de helft van de hogere emissie-intensiteit van de industrie ten opzichte van de EU wordt verklaard door de relatief grote Nederlandse chemiesector, waar veel emissies plaatsvinden. De hogere emissie-intensiteit van de energiesector komt doordat Nederland relatief weinig kernenergie produceert en achterblijft met de productie van hernieuwbare energie (Eurostat, 2022). Dit verklaart mede waarom Frankrijk (veel kerncentrales) en Zweden (veel hernieuwbare energiebronnen) de laagste emissie-intensiteit hebben.
Bedrijfstak | Europese Unie (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde) | Nederland (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde) |
---|---|---|
Energievoorziening | 2878 | 3161 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 2176 | 2204 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 1254 | 1200 |
Delfstoffenwinning | 1464 | 785 |
Vervoer en opslag | 693 | 716 |
Industrie | 375 | 528 |
Bouw | 80 | 88 |
Diensten | 29 | 23 |
Bron: CBS, Eurostat |
Voor de sectoren landbouw, vervoer en opslag, en waterbedrijven en afvalbeheer is de emissie-intensiteit vergelijkbaar met het Europees gemiddelde. Positieve uitzondering is verder de relatief lage emissie-intensiteit bij de Nederlandse delfstoffenwinning. Deze bedrijfstak bestaat in Nederland voornamelijk uit gaswinning. In vergelijking met de winning van steen- en bruinkool in andere landen is dit een schonere activiteit met hogere verdiensten.
1) Berekend volgens de rekenregels van de Milieurekeningen inclusief emissies door verbranding van biomassa, zie kader.
2) De internationale cijfers in deze vergelijking zijn exclusief de CO2-uitstoot door verbranding van biomassa.