Broeikasgassen in de Nederlandse economie
Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. Deze editie gaat over de relatie tussen broeikasgasuitstoot en economische activiteiten.
Samenvatting
Bedrijven in Nederland waren in 2021 verantwoordelijk voor 83 procent van de uitstoot aan broeikasgassen. Bijna 90 procent van de uitstoot door Nederlandse bedrijven komt voor rekening van de landbouw, de industrie, de energiesector, de waterbedrijven en afvalbeheer, en de transportsector, terwijl deze bedrijfstakken slechts 21 procent van de toegevoegde waarde van Nederland genereren. Binnen deze bedrijfstakken zijn de aardolie-industrie, de elektriciteitsproducenten, de chemische industrie en de luchtvaart de grootste uitstoters.
De uitstoot van broeikasgassen in de Nederlandse economie lag in 2020 per verdiende euro ruim 9 procent lager dan het Europees gemiddelde. De relatief lage emissie-intensiteit van Nederland wordt geheel verklaard door de relatief grote dienstensector. Ten opzichte van Europa heeft Nederland een relatief emissie-intensieve industrie en energiesector. Als wordt gekeken naar de gehele productieketen, dan zijn de eindproducten van de industrie verantwoordelijk voor de meeste broeikasgasemissies. Doordat de meest uitstotende Nederlandse bedrijfstakken vooral voor het buitenland produceren, veroorzaakt de export bijna twee derde van alle uitstoot door Nederlandse bedrijven. De broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse bestedingen is na 2008 gedaald.
1. Inleiding
Het tegengaan van klimaatverandering als gevolg van de door mensen veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen is een belangrijke uitdaging. Daarom zet het regeerakkoord in op een broeikasgasreductie van ten minste 55 procent in 2030 ten opzichte van 1990, en op nul uitstoot in 2050 (Rijksoverheid, 2022). Bedrijven produceren goederen en diensten ten behoeve van huishoudens en maken daarbij bijvoorbeeld gebruik van fossiele brandstoffen. Deze economische activiteiten leiden tot de uitstoot van broeikasgassen.
De centrale vraag in dit artikel is: hoe verhouden de economische activiteiten van bedrijven zich tot de uitstoot van broeikasgassen? Om deze vraag te beantwoorden, wordt de uitstoot van broeikasgassen door bedrijven gerelateerd aan verschillende economische indicatoren. Dit gebeurt vanuit verschillende perspectieven.
Allereerst staat in paragraaf 2 de uitstoot van broeikasgassen centraal die plaatsvindt bij productieactiviteiten van bedrijven. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen broeikasgasuitstoot, productie, toegevoegde waarde en werkgelegenheid, uitgesplitst naar verschillende bedrijfstakken. De hieruit voortkomende emissie-intensiteit wordt vergeleken met die van andere Europese landen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de verschillende bedrijfstakstructuren.
Vervolgens richt paragraaf 3 zich op de uitstoot van Nederlandse bedrijven voor de productie van eindproducten. Deze uitstoot wordt vervolgens opgesplitst naar bestedingscategorieën: de consumptie, de investeringen en de export. Ook deze resultaten worden per bedrijfstak geanalyseerd. In paragraaf 4 staat de broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse bestedingen centraal.
2. Broeikasgasuitstoot en economische activiteiten van bedrijven
Nederlandse bedrijven en huishoudens stoten zowel binnen als buiten de Nederlandse landsgrenzen broeikasgassen uit. Buiten de landsgrenzen gaat het hierbij bijvoorbeeld om de uitstoot door internationaal transport. In 2021 stootten Nederlandse bedrijven en huishoudens 207 megaton (Mton) CO2-equivalent broeikasgassen uit. Het grootste deel van de uitstoot vond plaats door bedrijven, namelijk 172 megaton. Het restant werd uitgestoten door huishoudens bij de verwarming van huizen of bij brandstofverbruik van motorvoertuigen. Sinds 1990 is de totale uitstoot van broeikasgassen door Nederlandse economische activiteiten met 13,2 procent afgenomen1).
Huishoudens (Mton CO2-equivalenten) | Bedrijven (Mton CO2-equivalenten) | Totaal (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|---|
1990 | 38 | 200 | 238 |
1991 | 41 | 207 | 248 |
1992 | 40 | 209 | 249 |
1993 | 41 | 209 | 250 |
1994 | 40 | 213 | 253 |
1995 | 42 | 210 | 252 |
1996 | 46 | 219 | 265 |
1997 | 42 | 217 | 259 |
1998 | 41 | 219 | 260 |
1999 | 41 | 209 | 249 |
2000 | 41 | 206 | 247 |
2001 | 42 | 207 | 249 |
2002 | 41 | 205 | 246 |
2003 | 42 | 205 | 247 |
2004 | 41 | 208 | 249 |
2005 | 41 | 205 | 245 |
2006 | 41 | 198 | 238 |
2007 | 38 | 201 | 239 |
2008 | 41 | 200 | 241 |
2009 | 41 | 195 | 235 |
2010 | 44 | 203 | 247 |
2011 | 39 | 194 | 233 |
2012 | 40 | 191 | 230 |
2013 | 41 | 189 | 230 |
2014 | 35 | 188 | 223 |
2015 | 36 | 194 | 230 |
2016 | 37 | 193 | 230 |
2017 | 36 | 191 | 227 |
2018 | 36 | 186 | 222 |
2019 | 36 | 185 | 220 |
2020 | 32 | 170 | 202 |
2021* | 34 | 172 | 207 |
* voorlopige cijfers |
De directe broeikasgasuitstoot van bedrijven is sterk geconcentreerd in een aantal bedrijfstakken. De industrie en de energievoorziening zijn de grootste uitstoters van broeikasgassen; samen zijn ze goed voor meer dan de helft van de uitstoot van broeikasgassen door bedrijven. Binnen de industrie stoten de chemische industrie, de aardolie-industrie en de basismetaalindustrie de meeste broeikasgassen uit. Daarnaast zijn de landbouw, vervoer en opslag, en waterbedrijven en afvalbeheer bedrijfstakken die veel broeikasgassen uitstoten. De dienstensector en overige bedrijfstakken droegen in 2021 samen slechts 11 procent bij aan de totale uitstoot van bedrijven.
De grootste bijdrage aan de reductie van broeikasgasuitstoot werd na 1990 geleverd door de industrie. Vooral tussen 1998 en 2009 daalde de broeikasgasuitstoot van deze bedrijfstak sterk. De laatste tien jaar bleef de uitstoot door de industrie echter redelijk constant. Ook de emissies door de transportsector bleven in de periode 2011-2019 redelijk constant, maar daalden in 2020 scherp als gevolg van de coronamaatregelen.
Dat de totale hoeveelheid broeikasgasuitstoot na 2011 toch daalde, komt voor bijna de helft door de daling van de emissies door elektriciteitsbedrijven. Dit komt voornamelijk door de opkomst van hernieuwbare energiebronnen en de overgang van kolen naar gas bij de elektriciteitsproductie. In 2021 nam de uitstoot van broeikasgassen in de energievoorziening juist weer toe door het terugschakelen op kolen als gevolg van de stijging van de gasprijs.
Landbouw, bosbouw en visserij (Mton CO2-equivalenten) | Industrie (Mton CO2-equivalenten) | Energievoorziening (Mton CO2-equivalenten) | Waterbedrijven en afvalbeheer (Mton CO2-equivalenten) | Vervoer en opslag (Mton CO2-equivalenten) | Overige bedrijfstakken (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|---|---|---|---|
1990 | 35 | 66 | 40 | 20 | 18 | 22 |
1991 | 37 | 68 | 40 | 20 | 18 | 23 |
1992 | 36 | 70 | 41 | 20 | 20 | 23 |
1993 | 37 | 67 | 42 | 20 | 21 | 23 |
1994 | 35 | 68 | 46 | 19 | 22 | 23 |
1995 | 35 | 62 | 48 | 19 | 23 | 23 |
1996 | 36 | 67 | 49 | 19 | 24 | 25 |
1997 | 34 | 67 | 49 | 20 | 25 | 23 |
1998 | 33 | 68 | 51 | 19 | 26 | 23 |
1999 | 32 | 61 | 48 | 18 | 27 | 23 |
2000 | 31 | 58 | 49 | 18 | 28 | 23 |
2001 | 30 | 55 | 53 | 17 | 28 | 24 |
2002 | 29 | 54 | 55 | 17 | 27 | 24 |
2003 | 28 | 54 | 55 | 16 | 28 | 24 |
2004 | 28 | 54 | 57 | 16 | 28 | 25 |
2005 | 28 | 54 | 55 | 14 | 28 | 24 |
2006 | 28 | 53 | 51 | 14 | 28 | 24 |
2007 | 29 | 53 | 53 | 14 | 29 | 23 |
2008 | 30 | 49 | 53 | 14 | 30 | 24 |
2009 | 30 | 45 | 53 | 15 | 28 | 24 |
2010 | 32 | 48 | 56 | 14 | 28 | 25 |
2011 | 30 | 47 | 51 | 14 | 28 | 23 |
2012 | 30 | 46 | 48 | 14 | 29 | 23 |
2013 | 30 | 45 | 48 | 14 | 28 | 23 |
2014 | 29 | 45 | 51 | 14 | 28 | 21 |
2015 | 30 | 45 | 55 | 14 | 28 | 21 |
2016 | 30 | 46 | 54 | 14 | 27 | 21 |
2017 | 31 | 47 | 50 | 13 | 27 | 21 |
2018 | 31 | 47 | 46 | 13 | 28 | 21 |
2019 | 30 | 47 | 45 | 13 | 30 | 21 |
2020 | 30 | 46 | 39 | 13 | 23 | 19 |
2021* | 30 | 46 | 41 | 12 | 23 | 19 |
* voorlopige cijfers |
De vijf bedrijfstakken met de meeste broeikasgasuitstoot waren in 2021 samen goed voor 89 procent van de directe uitstoot van bedrijven. Tegelijkertijd waren deze bedrijfstakken goed voor slechts 21 procent van de totale Nederlandse toegevoegde waarde. Door de hoeveelheid broeikasgasuitstoot van een bedrijfstak of economie te delen door de toegevoegde waarde wordt de uitstoot per euro toegevoegde waarde verkregen. Dit is een maat voor de emissie-intensiteit van productieprocessen. Per eenheid toegevoegde waarde stootten de vijf bedrijfstakken met de meeste uitstoot ruim dertig keer zoveel broeikasgassen uit als de rest van de Nederlandse economie.
Dat het aandeel van deze bedrijfstakken in de werkgelegenheid lager ligt dan die in de totale toegevoegde waarde komt doordat de meest uitstotende bedrijfstakken een relatief hoge arbeidsproductiviteit hebben, met uitzondering van de landbouwsector. Het aandeel van de vijf sectoren met de meeste uitstoot in de totale productiewaarde van Nederland was in 2021 juist hoger dan het aandeel in de totale toegevoegde waarde. Dit komt doordat deze bedrijfstakken relatief veel intermediaire goederen en diensten in het productieproces verbruiken. Dit geldt met name voor de industrie.
Landbouw, bosbouw en visserij (%) | Industrie (%) | Energievoorziening (%) | Waterbedrijven en afvalbeheer (%) | Vervoer en opslag (%) | Dienstverlening en overige bedrijfstakken (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Uitstoot broeikasgassen (CO2-equivalenten) | 17,5 | 26,9 | 24 | 7 | 13,5 | 11,1 |
Productie (euro) | 2,1 | 21,7 | 1,3 | 0,8 | 5,5 | 68,6 |
Bruto toegevoegde waarde (euro) | 1,7 | 12,2 | 1,5 | 0,7 | 4,6 | 79,3 |
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) | 2,3 | 9,3 | 0,3 | 0,4 | 4,6 | 83 |
* voorlopige cijfers |
De emissie-intensiteit in de vijf bedrijfstakken met de meeste broeikasgasuitstoot ligt een factor 2,2 (industrie) tot 15,5 (energievoorziening) hoger ten opzichte van het gemiddelde van alle bedrijfstakken. Binnen de bedrijfstakken zijn er grote verschillen in emissie-intensiteit tussen de onderliggende branches. In de industrie ligt de emissie-intensiteit van de aardolie-industrie bijvoorbeeld een factor 40 hoger dan het gemiddelde van alle bedrijfstakken. Binnen de bedrijfstak vervoer ligt de emissie-intensiteit door de luchtvaart hoger dan die van het vervoer over land.
Bedrijfstak | Mton (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde ) |
---|---|
Energievoorziening | 3515 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 2383 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 2283 |
Vervoer en opslag | 656 |
Industrie | 500 |
Diensten en overig | 32 |
Totaal bedrijfstakken | 226 |
* voorlopige cijfers |
De emissie-intensiteit kan ook vergeleken worden tussen landen. In Nederland lag de uitstoot van broeikasgassen per verdiende euro in 2020 ruim 9 procent lager dan het Europees gemiddelde2). Wel nam het verschil tussen 2008 en 2020 af. Vooral tussen 2008 en 2015 daalde de Europese emissie-intensiteit sneller dan de Nederlandse.
Europese Unie (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp in prijzen van 2020) | Nederland (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp in prijzen van 2020) | |
---|---|---|
2008 | 297 | 252 |
2009 | 284 | 253 |
2010 | 284 | 260 |
2011 | 274 | 245 |
2012 | 271 | 243 |
2013 | 264 | 242 |
2014 | 251 | 238 |
2015 | 249 | 241 |
2016 | 244 | 234 |
2017 | 240 | 224 |
2018 | 231 | 214 |
2019 | 217 | 204 |
2020 | 210 | 190 |
Bron: CBS, Eurostat |
Zweden, Frankrijk en Luxemburg kenden in 2020 de laagste emissie-intensiteit; Polen en Bulgarije stootten relatief het meest uit. Er is een duidelijke scheidslijn tussen landen in Oost- en West-Europa. De sterk geïndustrialiseerde economieën van Oost-Europa met een verouderde energie-infrastructuur stootten relatief veel broeikasgassen uit ten opzichte van de diensteneconomieën in het westen.
Land | Emissie-intensiteit (Ton CO2-equivalenten per mln euro bbp) |
---|---|
Zweden | 87 |
Frankrijk | 131 |
Luxemburg | 131 |
Ierland | 139 |
Oostenrijk | 141 |
Malta | 142 |
Italië | 178 |
Duitsland | 181 |
Finland | 189 |
Nederland | 190 |
België | 192 |
Spanje | 194 |
Europese Unie | 210 |
Denemarken | 235 |
Portugal | 259 |
Slovenië | 313 |
Cyprus | 320 |
Letland | 337 |
Slowakije | 341 |
Kroatië | 349 |
Hongarije | 375 |
Estland | 402 |
Litouwen | 417 |
Roemenië | 425 |
Tsjechië | 451 |
Griekenland | 452 |
Polen | 655 |
Bulgarije | 801 |
Bron: CBS, Eurostat |
De relatief lage emissie-intensiteit van de Nederlandse economie wordt verklaard door de relatief grote dienstensector, en kleine industrie en energievoorziening ten opzichte van het Europees gemiddelde. Als Nederland dezelfde bedrijfstakstructuur zou hebben gehad als gemiddeld in Europa zou Nederland in 2019 geen kleinere emissie-intensiteit kennen dan gemiddeld in Europa, maar juist een 18 procent grotere emissie-intensiteit.
Dat de relatief lage emissie-intensiteit van de Nederlandse economie wordt verklaard door de relatief grote dienstensector betekent dat individuele Nederlandse bedrijfstakken emissie-intensiever zijn dan gemiddeld in Europa. Ten opzichte van Europa heeft Nederland een emissie-intensieve industrie en energiesector. Per verdiende euro stoten de Nederlandse industrie en energiesector tot 40 procent meer broeikasgassen uit (Kaashoek, 2018).
Ongeveer de helft van de hogere emissie-intensiteit van de industrie ten opzichte van de EU wordt verklaard door de relatief grote Nederlandse chemiesector, waar veel emissies plaatsvinden. De hogere emissie-intensiteit van de energiesector komt doordat Nederland relatief weinig kernenergie produceert en achterblijft met de productie van hernieuwbare energie (Eurostat, 2022). Dit verklaart mede waarom Frankrijk (veel kerncentrales) en Zweden (veel hernieuwbare energiebronnen) de laagste emissie-intensiteit hebben.
Bedrijfstak | Europese Unie (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde) | Nederland (Ton CO2-equivalenten per mln euro toegevoegde waarde) |
---|---|---|
Energievoorziening | 2878 | 3161 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 2176 | 2204 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 1254 | 1200 |
Delfstoffenwinning | 1464 | 785 |
Vervoer en opslag | 693 | 716 |
Industrie | 375 | 528 |
Bouw | 80 | 88 |
Diensten | 29 | 23 |
Bron: CBS, Eurostat |
Voor de sectoren landbouw, vervoer en opslag, en waterbedrijven en afvalbeheer is de emissie-intensiteit vergelijkbaar met het Europees gemiddelde. Positieve uitzondering is verder de relatief lage emissie-intensiteit bij de Nederlandse delfstoffenwinning. Deze bedrijfstak bestaat in Nederland voornamelijk uit gaswinning. In vergelijking met de winning van steen- en bruinkool in andere landen is dit een schonere activiteit met hogere verdiensten.
1) Berekend volgens de rekenregels van de Milieurekeningen inclusief emissies door verbranding van biomassa, zie kader.
2) De internationale cijfers in deze vergelijking zijn exclusief de CO2-uitstoot door verbranding van biomassa.
3. Broeikasgasuitstoot vanuit het bestedingsperspectief
Deze paragraaf richt zich op de relatie tussen broeikasgasuitstoot van bedrijven en de finale bestedingen, zoals de consumptie van huishoudens, investeringen en export. Finale bestedingen kunnen worden gezien als de drijvende krachten achter economische groei en werkgelegenheid, maar ook achter de daarmee samenhangende emissies van broeikasgassen. Het is mogelijk om zowel de economische prestaties als de milieueffecten van productieprocessen in Nederland toe te rekenen aan de verschillende finale bestedingscategorieën (zie kader). De uitstoot van broeikasgassen buiten Nederland, die gerelateerd is aan geïmporteerde goederen en diensten, blijft in deze paragraaf buiten beschouwing. Dat komt in de volgende paragraaf aan bod.
Bijna tweederde van de uitstoot van broeikasgassen door Nederlandse bedrijven komt door productie van goederen en diensten bestemd voor de uitvoer naar het buitenland. Dit is inclusief de uitstoot die eerder in de Nederlandse productieketen van exportproducten plaatsvindt. De overige broeikasgassen worden uitgestoten voor binnenlandse bestedingen. Hiervan is het grootste deel gerelateerd aan de consumptie van huishoudens. Het restant is gerelateerd aan de overheidsconsumptie en aan de investeringen en voorraadvorming.
Totaal (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|
Uitvoer | 110,781 |
Consumptie huishoudens | 34,428 |
Investeringen en voorraadvorming | 16,621 |
Consumptie overheid | 10,599 |
* voorlopige cijfers |
Ook de economische prestaties van bedrijven (zoals toegevoegde waarde en werkgelegenheid) kunnen worden toegerekend aan de finale bestedingen. Dit laat een ander beeld zien dan de toerekening van emissies. De export levert een bijdrage van 36 procent aan de totale toegevoegde waarde in de economie. Slechts 29 procent van de werkgelegenheid is ten behoeve van de export. Het aandeel van de uitstoot van broeikasgassen gerelateerd aan productie voor export in de totale uitstoot is dus hoger dan het aandeel van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid gerelateerd aan de productie voor de export. Dit betekent dat de emissie-intensiteit van productieketens ten behoeve van uitgevoerde eindproducten ruim drie keer zo hoog is als die van eindproducten voor binnenlandse bestedingen.
Uitvoer (%) | Consumptie huishoudens (%) | Consumptie overheid (%) | Investeringen en voorraadvorming (%) | |
---|---|---|---|---|
Broeikasgasuitstoot (CO2-equivalenten) | 64,2 | 19,7 | 6,4 | 9,8 |
Werkgelegenheid (arbeidsjaren) | 28,8 | 28,5 | 31,2 | 11,5 |
Bruto toegevoegde waarde (euro) | 35,6 | 27,8 | 25 | 11,6 |
* voorlopige cijfers |
Het verschilt per bedrijfstak in hoeverre de uitstoot gerelateerd is aan de export. Vooral voor de eindproducten van de delfstoffenwinning, het vervoer, de landbouw en de industrie geldt dat het grootste deel van de uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt ten behoeve van de export. Het gaat hierbij om tussen de 80 en 90 procent van de totale uitstoot die nodig was voor de productie van de eindproducten van deze bedrijfstakken. Dit komt onder meer doordat enkele emissie-intensieve bedrijfstakken, zoals de aardgaswinning, de aardolie-industrie, de chemie en de staalindustrie, voornamelijk voor het buitenland produceren.
De eindproducten die niet worden uitgevoerd hebben logischerwijs een binnenlandse bestemming. Zo levert de bouwsector veel investeringsgoederen zoals woningen en gebouwen, waarmee zij verantwoordelijk is voor een groot deel van de uitstoot van broeikasgassen gerelateerd aan investeringen en voorraden. De overheid neemt een groot deel van de uitstoot die in de hele keten nodig is voor de dienstverlening voor haar rekening. Bijna alle sectoren leveren wel consumptiegoederen aan huishoudens, wat is terug te zien in de hieraan gerelateerde uitstoot van broeikasgassen. Samenvattend produceren de emissie-intensieve bedrijfstakken in Nederland voornamelijk voor de export, terwijl de emissie-extensieve bedrijfstakken in Nederland met name voor de binnenlandse consumptie produceren.
Uitvoer (Mton CO2-equivalenten) | Consumptie overheid (Mton CO2-equivalenten) | Consumptie huishoudens (Mton CO2-equivalenten) | Investeringen en voorraadvorming (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|---|---|
Industrie | 60,6 | 0,2 | 6,1 | 1,2 |
Overige diensten | 3,5 | 9,2 | 7,7 | 1,3 |
Energiebedrijven | 2,6 | 0,1 | 10,4 | 6,2 |
Vervoer | 16,6 | 0,4 | 1,5 | 0,2 |
Landbouw | 13,6 | 0,2 | 2,2 | 0,3 |
Handels- en vervoersmarges | 5,5 | 0,3 | 5,2 | 0,6 |
Bouw | 0,5 | 0 | 0 | 7 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 3,1 | 0,2 | 0,4 | 0 |
Delfstoffenwinning | 3,3 | 0 | 0,2 | 0 |
Handel | 1,4 | 0 | 0,7 | -0,1 |
* voorlopige cijfers |
In figuur 3.4 wordt een vergelijking gemaakt tussen de emissies gerelateerd aan de finale bestedingen en de directe emissies door verschillende bedrijfstakken. Hieruit blijkt onder andere dat energiebedrijven relatief veel broeikasgassen (direct) uitstoten, maar dat de uitstoot van broeikasgassen gerelateerd aan de eindproducten van deze bedrijfstak aanzienlijk lager ligt. Dit komt doordat een groot deel van de productie (en dus de uitstoot) van energiebedrijven bedoeld is voor andere bedrijfstakken, die elektriciteit als input gebruiken in hun productieproces. Slechts een deel van de uitstoot door energiebedrijven is gerelateerd aan eindproducten bestemd voor de finale bestedingen, zoals elektriciteitsconsumptie door huishoudens.
Hetzelfde geldt voor de landbouw, en waterbedrijven en afvalbeheer. Deze bedrijfstakken stoten relatief veel broeikasgassen uit ten behoeve van andere bedrijfstakken. Andersom stoten bijvoorbeeld de bouw, de handel en de dienstensector zelf (direct) relatief weinig broeikasgassen uit, maar wordt er eerder in de productieketen van eindproducten van deze bedrijfstakken juist relatief veel uitgestoten. De industrie is van alle bedrijfstakken zowel direct als indirect verantwoordelijk voor de meeste uitstoot.
Directe uitstoot (Mton CO2-equivalenten) | Uitstoot naar finale bestedingen (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|
Industrie | 46 | 68 |
Energiebedrijven | 41 | 19 |
Landbouw | 30 | 16 |
Vervoer | 23 | 19 |
Waterbedrijven en afvalbeheer | 12 | 4 |
Handel | 4 | 2 |
Bouw | 4 | 8 |
Delfstoffenwinning | 2 | 3 |
Overige diensten | 10 | 22 |
* voorlopige cijfers |
4. Broeikasgasvoetafdruk – emissie handelsbalans
Met behulp van de broeikasgasvoetafdruk3) kan de impact van bestedingen van Nederlanders op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen worden bepaald. Hierbij tellen zowel de broeikasgassen die in Nederland als die in het buitenland worden uitgestoten ten behoeve van Nederlandse bestedingen mee. De emissies voor de uitvoer tellen hierbij niet mee.
Om tot de Nederlandse broeikasgasvoetafdruk te komen wordt eerst gekeken naar de totale uitstoot door de Nederlandse economie. Dit is alle uitstoot die in Nederland vrijkomt, zowel voor binnenlandse als buitenlandse bestedingen. Vervolgens moet de uitstoot ten behoeve van buitenlandse bestedingen er nog vanaf worden getrokken, en de uitstoot in het buitenland ten behoeve van de binnenlandse bestedingen er nog bij op worden geteld. Het saldo van deze twee stromen is de emissiehandelsbalans. De broeikasgasvoetafdruk is dus gelijk aan de totale uitstoot door de Nederlandse economie plus de emissiehandelsbalans.
De totale uitstoot door de Nederlandse economie is tussen 2008 en 2021 geleidelijk gedaald. De emissiehandelsbalans – invoer min uitvoer – was in de hele periode positief. Nederland was dus jaarlijks netto-importeur van broeikasgasemissies. Tussen 2008 en 2021 is het emissiesaldo gedaald; deze daling vond vooral tussen 2008 en 2017 plaats. De daling van het emissiesaldo kwam doordat de buitenlandse uitstoot ten behoeve van Nederlandse bestedingen minder hard steeg dan de Nederlandse uitstoot ten behoeve van de uitvoer. Na 2017 nam de buitenlandse uitstoot voor Nederlandse bestedingen juist weer sneller toe.
Vergeleken met 2008 zijn zowel de emissies door de Nederlandse economie als de emissiehandelsbalans gedaald, waardoor de Nederlandse voetafdruk met 18 procent is afgenomen. De Nederlandse broeikasgasvoetafdruk was in 2021 gelijk aan 267 megaton CO2-equivalenten. Dit is fors hoger dan in coronajaar 2020, toen de broeikasgasvoetafdruk met 226 megaton CO2-equivalenten het laagste niveau na 2008 bereikte. De voetafdruk was in 2021 nog wel lager dan in 2019.
Emissies door ingezetenen (Mton CO2-equivalenten) | Emissiehandelsbalans (Mton CO2-equivalenten) | |
---|---|---|
2008 | 236 | 90 |
2009 | ||
2010 | 242 | 54 |
2011 | ||
2012 | 227 | 63 |
2013 | ||
2014 | 221 | 53 |
2015 | 227 | 50 |
2016 | 227 | 49 |
2017 | 224 | 34 |
2018 | 219 | 52 |
2019 | 215 | 66 |
2020 | 197 | 29 |
2021* | 203 | 64 |
* voorlopige cijfers exclusief F-gassen |
5. Conclusies
Bijna 90 procent van de uitstoot door Nederlandse bedrijven komt voor rekening van de landbouw, de industrie, de energiesector, de waterbedrijven en afvalbeheer, en de transportsector, terwijl deze bedrijfstakken slechts 21 procent van de toegevoegde waarde van Nederland genereren. Binnen deze bedrijfstakken zijn de aardolie-industrie, de elektriciteitsproducenten, de chemische industrie en de luchtvaart de grootste uitstoters.
De uitstoot van broeikasgassen in de Nederlandse economie ligt per verdiende euro ruim 9 procent lager dan het Europees gemiddelde. De lagere emissie-intensiteit van Nederland wordt geheel verklaard door de relatief grote dienstensector, die minder broeikasgassen uitstoot dan bijvoorbeeld de industrie. Sommige individuele bedrijfstakken, zoals de Nederlandse energiesector en de industrie, zijn juist emissie-intensiever dan het Europees gemiddelde. Deze cijfers vertellen echter niet het hele verhaal.
Er zitten aanzienlijke verschillen in de directe uitstoot van broeikasgasemissies door bedrijfstakken en de uitstoot gerelateerd aan de finale bestedingen. Zo stoten bijvoorbeeld de landbouw en de energiesector veel broeikasgassen uit ten behoeve van bedrijfstakken verderop in de productieketen. Aan de andere kant stoten bijvoorbeeld de bouw en dienstensectoren zelf relatief weinig broeikasgassen uit, maar wordt er eerder in de productieketen veel uitgestoten ten behoeve van de eindproducten van deze bedrijfstakken. De industrie is zowel direct als indirect verantwoordelijk voor de meeste uitstoot van alle bedrijfstakken.
Uit de analyse van de economische productieketens blijkt dat bijna twee derde van de totale uitstoot door Nederlandse bedrijven gerelateerd is aan de export, terwijl diezelfde export minder dan een derde van de banen en toegevoegde waarde genereert. Dit komt vooral doordat emissie-intensieve bedrijfstakken als de landbouw, de industrie en de vervoerssector voornamelijk voor de export produceren. Per euro toegevoegde waarde is de uitstoot voor de export dan ook ruim drie keer zo hoog als voor de binnenlandse bestedingen.
In 2021 was de broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse binnenlandse bestedingen 18 procent lager dan in 2008. Het gaat hierbij om de wereldwijde uitstoot ten behoeve van alle Nederlandse consumptie en investeringen. De kleinere voetafdruk kwam zowel door minder uitstoot door de Nederlandse economie, als door een kleinere bijdrage van de emissiehandelsbalans. Ten opzichte van 2020 nam de voetafdruk in 2021 wel sterk toe.
Referenties
Eurostat (2022), Energy statistics – an overview.
Kaashoek, R., Denneman, A., Keller, K. en S. Schenau (2018), Emissie-intensiteit broeikasgassen Nederlandse industrie, Leidschenveen, CBS.
Rijksoverheid (2022), Coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst'.